| |
| |
| |
Hugo Bousset
Geritsel van papier:
Drowning. But waving
Marjolijn Februari, De literaire kring. Prometheus, Amsterdam, 2007.
Esther Freud, Huis in zee. De Bezige Bij, Amsterdam, 2003.
Wat hebben De literaire kring (2007) van Marjolijn Februari en Huis in zee (The Sea House, 2003) van Esther Freud met elkaar gemeen? In beide romans bewegen de hoofdpersonages zich in beschermde ruimtes, die functioneren als: ‘Filter gegen den Nihilismus’, ‘Heilstätten zur Behandlung von Störungen des Bedeutungsapparats’, ‘eine regeneratieve Zone’, ‘Apartment zur Bearbeitung von Frustrationen’, en ‘ein Knotenpunkt beherbergter Beziehungen’ (Peter Sloterdijk, Sphären III - Schäume (2004)). Bij Februari gaat het om een literaire kring in een dorp aan de rand van de Hollandse Randstad, bij Freud om een paar huizen aan zee aan de Suffolk Coast. Beide intieme ruimtes worden geïnfecteerd door vreemde elementen: bij Februari het glycerineschandaal en de hypocrisie van de betrokken medeplichtigen van de literaire kring, bij Freud wereldoorlogen, liefdesaffaires en watersnood.
| |
Far from the madding crowd
Het verhaal van Februari's literaire kring speelt zich af in een randstedelijk dorp, ergens aan het begin van deze eeuw, tussen begin april en 18 mei. Deze kring symboliseert het knusse, besloten en ook wat kakkineuze dorpsmilieu. De lezer vraagt zich af wat de positie is van de verteller (en van de auteur) tegenover dat gezellige, kleinburgerlijke conformisme, dat opgevrolijkt wordt door ietwat gerecupereerd en onschadelijk gemaakt nonconformisme. Die onzekerheid is voor de lezer een pluspunt, en karakteristiek voor Februari, die reeds in haar debuutroman De zonen van het uitzicht (1989) een pleidooi hield voor verhalen ‘die het ongerijmde ongemoeid lieten’, en een roman beschouwde als de ‘contouren van een schitterend hiaat’. Langzaam zag ik barstjes komen in de zelfvoldaanheid van de literaire kring, die niet merkt dat hij aan zichzelf ten onder gaat. ‘Nu is alles vredig, en je zou zeggen dat het dorp autonoom voortdobbert; far from
| |
| |
the madding crowd’. Ogenschijnlijk blijft de sfeer goed, wordt de schijn gered. ‘Drowning. But waving.’ Hier wordt de titel van Stevie Smiths gedicht ‘Not Waving But Drowning’ omgekeerd: bij Smith gaat het om vergeefse vragen naar hulp; bij Februari om de hypocrisie van het schijnbaar vrolijk ontkennen van reële problemen. In feite zijn meer en meer personages op de hoogte van het glycerineschandaal - waarover straks wat uitleg -, maar ze weten niet van elkaar dat ze het weten. De lezer weet het wél, omdat hij afdaalt in het bewustzijn van steeds andere focaliserende personages.
Eerst wordt de lezer ondergedompeld in de verstikkende kring van het dorp. ‘Maar hier is alles stil. Dit gebied, dat nu al onder de zeespiegel ligt, is verbazingwekkend onaangedaan. Eeuwenlang is er hier niets veranderd en er zal ook niets veranderen als het aan de bewoners ligt.’ Voorts zijn er doelloze gesprekken over het wereldnieuws in het dorpscafé, van waaruit de wereld wordt bestierd, de toekomst van de mensheid op tafel ligt. Gidsland vanuit de dorpskom. De dorpelingen doen dat ‘met hun lidmaatschap van de ethische ondernemersnetwerken en hun boekenkast vol oplossingen voor de armoede in de derde wereld’. Hoe lang ze ook blijven rondhangen in de Dorpsstraat, ‘steeds is er in hun binnenzak die onzichtbare verbinding met de democratiseringsbeweging in China, met de Republikeinse campagne in Amerika, met de stoffenverkoopsters op de markt in het zuiden van Mozambique’. Gidsland voor de buitenwereld, maar ‘the ugly face’ van Nederland zelf blijft verborgen: bijvoorbeeld de Nederlandse bouwfraude. ‘Miljoenen dollars en euro's jaarlijks verbrast in bordelen en voetbalstadions.’ Erik de Winter, de man van het glycerineschandaal, noemt Nederland ‘een gemeenschap van heiligen’, waar hij sinds zijn maatschappelijke afgang niet meer toe behoort. De hevigste kritiek op zijn land formuleert de dertigjarige Victor Herwig, een verslaggever die lang in Afrika vertoefde. Wat hem in het gedrag van de mensen vooral opvalt is ‘misschien geen echte slechtheid, maar een schuimlaag van ranzigheid, hypocrisie, ongeïnteresseerdheid, oppervlakkigheid en smalend leedvermaak’. Hij vaart uit tegen de ‘xenofobe bosbeheerders en milieuambtenaren’, de ‘megalomane praatjes van
natuurbeschermers met zuiverheidsideologieën’. Aan de andere kant van het spectrum staan de infrastructuurbouwers die Nederland ombouwen tot ‘één grote wildernis’, doorsneden door snelwegen en spoorlijnen, waarover geheimzinnige transporten plaatsvinden met gevaarlijke goederen, en met clandestiene migranten. Nu Nederland ook met problemen kampt, en welbeschouwd niet langer als gidsland kan fungeren, blijkt dat ze ginds nimmer goed leerden ruziemaken: ‘een verstandshuwelijk zonder drama’. Niemand heeft ze ooit uitgelegd hoe je met elkaar in de clinch kan gaan zonder de relatie voorgoed te vertroebelen.
| |
| |
Wél weten ze min of meer vakkundig hun mening te spuien. ‘Het gekrakeel in Nederland was zo groot, de deining zo hevig en het rumoer zo dodelijk vermoeiend, dat zelfs de immigranten hun huis aanhielden in het vaderland dat ze verlaten hadden.’ Nederlanders, zo zegt Victor, heffen het vingertje tegen ‘officiële terroristen’ en ‘karikaturale moordenaars’, maar de onopvallende medeburgers kunnen rustig mensen in de steek laten en laten sterven: artsen die niet opdagen bij doodzieke kinderen in asielcentra, gezinsvoogden die niet reageren op overspannen vaders met moordneigingen, ‘balie- en loketmoordenaars’, handelaars die zaken doen met misdadige regimes, leveranciers van wapens aan criminelen enzovoorts. Dan die lafheid en schijnheiligheid van Nederlanders, die arrogantie en gezagsgetrouwheid, met leesclubs als ‘morele witwasorganisaties’ die de elite moeten bewijzen dat ze toch een ziel hebben:
Je werk niet doen, je mond houden, de andere kant op kijken, je beroepen op voorschriften waarvan je weet dat ze niet deugen, je verschuilen achter chefs van wie je weet dat de wereld ze geen moer interesseert. En dan in je vrije tijd bij elkaar komen om de wereld te bespreken aan de hand van films en boeken, samen bij een kopje koffie oordelen over moorden uit het verleden, dat typisch Nederlandse neerkijken op de wereld, op Amerika, op Duitsland, dat uitgebreide werk van leesclubs, met leden die wegzwijmelen bij verhalen over de onderdrukking van de vrouw in China en de martelingen in het Spanje onder Franco.
De hierboven door Marjolijn Februari geschetste en gehekelde mentaliteit zit verankerd in Randolf Pellikaan, staatsrechtgeleerde en columnist, die werkt aan een juridische faculteit, en die de literaire kring heeft opgericht. Hij is gecultiveerd, blijmoedig, nietsontziend, sentimenteel, gevaarlijk. Vooral een dorpsintellectueel: volgens Randolf wonen in de stad ‘de slechte mensen’ en in zijn streek ‘de goede mensen’. Zijn schoonzoon John Vos houdt niet van ‘de warme beklemming van de familie’ en noemt hem ‘de grote Randolf Pellikaan, geweten van de natie’. Randolfs vrouw Iris voelt zich soms zo benauwd door zijn dominante aanwezigheid dat ze stiekem uit het raam klimt en even verdwijnt. Een lid van de leeskring, Gabrielle van Dam, ergert zich aan ‘de schaamteloze ijdelheid’ en ‘het aplomb’ waarmee Randolf ‘de onnozelste gedachten’ presenteert alsof ze voortkomen uit ‘eeuwenoude bronnen van wijsheid’. En advocaat Lucius, nog een lid van de leeskring, stelt vast dat Randolf onkwetsbaar lijkt ‘voor iedere vorm van kritiek, schuld of schaamte’. Kortom, de mensen die met Randolf te maken krijgen, weten dat hij ‘slecht is, een vos, een cabaleur, een intrigant’. Randolf hoeft overigens
| |
| |
niets in te slikken, voor zich te houden, te verwerken, want er is niets. ‘Achter de gretigheid die hem drijft gaat niets verborgen.’
Zonet bleek al dat de leeskring geen gesloten blok vormt, zoals Randolf dat zou willen. Het striemende commentaar van Gabrielle van Dam op Randolf verruimt Lucius tot een bittere analyse van de algehele mislukking van zijn eigen leven en dat van Randolf en consorten, hoewel die dat niet allemaal schijnen te beseffen. Mislukt, ‘niet omdat het succes was uitgebleven, maar omdat rond alles de geur hing van rotting en bederf, van bedrieglijkheid en de onechtheid die er het gevolg van is’. De leden van de literaire kring zijn tot elkaar veroordeeld, maar kunnen niet meer praten over een geheim uit het verleden dat ze kluistert: het glycerineschandaal. Het gaat om de levering door Bloem BV van 2300 kilo glycerine aan Haïti, waar ze er een hoestdrankje van maken. Nadien bleek dat de vaten slechts 53 procent glycerine bevatten, en voorts werden aangelengd met antivries. Tachtig Haïtiaanse kinderen overleden aan het drankje. In Nederland was er weinig aandacht voor het gebeuren; het bedrijf betaalde twee ton aan de slachtoffers, en de directeur van Bloem BV, Erik de Winter, werd ontslagen. Volgens Victor een mooi voorbeeld van hoe de Nederlandse overheidsdiensten worden bevolkt door burgers die documenten vervalsen, rapporten kwijtraken en de boel belazeren, allemaal om de schone schijn van een volmaakt vaderland hoog te houden.
Die glycerineaffaire heeft echt bestaan, maar de leverancier van het besmette goedje heette in feite Vos BV. De levering vond plaats in 1995, en kwam in de zomer van 1996 aan het licht. Vreemd is dat Marjolijn Februari de zaak tien jaar eerder situeert: Erik de Winters leven is ‘zeventien jaar geleden’ mislukt, en de roman speelt zich begin deze eeuw af. Lucius heeft een videoband over de zaak, die hij aan Randolfs dochter Teresa toont, en die hij al negen jaar niet meer heeft gezien. Op die band is sprake van het glycerineschandaal dat acht jaar geleden plaatsgreep. Negen plus acht = zeventien.
Wat heeft het schandaal met de literaire kring te maken? Er zijn twee verbanden. Erik de Winter was een prominent lid van de literaire kring. Aan journalist Victor Herwig onthult Erik de ware toedracht. Indertijd besefte Erik dat hij de Wet Milieugevaarlijke Stoffen ging overtreden, en hij vroeg raad aan Randolf en de andere leden van de kring. Randolf belde meteen een jurist, en niemand deed een poging om Erik van zijn plan af te houden om besmette glycerine te leveren. Tussen een romananalyse en een borrel in werd beslist over het lot van tachtig Haïtiaanse kinderen. Nadien volgt nog meer fraais: toen het schandaal losbarstte, Erik zijn baan kwijtspeelde en zijn vrouw en kinderen hem in de steek lieten, veegde het literaire gezelschap de hele rotzooi vakkundig onder het tapijt, en werd Erik uit de kring gezet. Erik
| |
| |
gaat in ‘ballingschap’ in Scheveningen, en leeft van pizza's en sekssites.
Er is een tweede verband. Indertijd zaten Teresa Pellikaan, Victor Herwig en Ruth Ackermann in dezelfde klas. Victor brengt - nog voor Lucius - Teresa op de hoogte van de malversaties van haar vader Randolf via een pak documenten: de mooie, negenentwintigjarige dochter wordt brutaal geconfronteerd met de rauwe kanten van haar vader en diens literaire kring, kennelijk een toonbeeld van een losgeslagen kapitalisme zonder enige ethische grens. Meteen heeft ze ook een probleem met haar twintig jaar oudere echtgenoot John Vos, een bankmagnaat, die op Randolfs verzoek toetreedt tot de literaire kring: hoe kwam hij erbij om lid te worden van een gezelschap ‘dat stond voor alles wat maar fout was aan het establishment’?
De infiltratie van het schandaal in de leeskring wordt nog concreter: Ruth Ackermann draagt de naam van haar moeder, is de dochter van Erik de Winter, en heeft een internationale bestseller geschreven: De zomer van de linnen schoenen. De roman beleeft na drie maanden zijn vijftiende druk en zal worden verfilmd. Victor wil het boek aan de leesclub voorstellen, want hij vermoedt dat het autobiografisch is. Ruths vereenzaming en dreigende waanzin, en de zelfmoordneigingen van haar moeder zouden de genoeglijke sfeer van de literaire kring danig verstoren. Bovendien doet Ruth op haar literaire tournee ook het dorp aan, en dan worden vragen over de Haïtiaanse affaire van haar vader onvermijdelijk: een pijnlijke kwestie, want de leden van de club zijn betrokken partij. Het boek wordt een soort tijdbom onder Randolfs kunstmatige, schijnheilige biotoop. Ruths alter ego in de roman zit inderdaad in een psychiatrische instelling en ze besluit te zwijgen omdat haar woorden de wereld zouden vernietigen; met de hulp van een jonge politieagent rolt ze een netwerk van topcriminelen op, waartoe ook haar vader behoort; nadien kan ze bevrijd het gekkengesticht verlaten en opnieuw spreken.
‘Er zijn wortels van het kwaad die aan de ene kant van de wereld hun begin hebben en aan de andere kant van de wereld bovengronds komen.’
Uiteindelijk zal de literaire kring de roman van Ruth Ackermann lezen, maar de discussie die eraan voorafgaat is erg boeiend, ook om Februari's spel met de romanvorm te begrijpen.
Uit wat voorafgaat mag duidelijk zijn geworden dat De literaire kring eruitziet als een beschouwelijk metaboek, dat de leeskring zelf, maar in feite heel Nederland satirisch ontmantelt. Maar zijn filosoferende boeken, met veel ‘inhoud’, niet juist in trek bij Nederlandse leeskringen? In de literaire kring van Randolf Pellikaan moeten de boeken ‘ergens over gaan’; de lezers lezen ‘omdat ze er beter van worden’. ‘Ze lezen om te reizen, te ontwaken, het
| |
| |
oordeelsvermogen te perfectioneren’. Ze vermijden postmoderne ‘stilistische strapatsen’, en al helemaal elke vorm van chicklit. Een roman als De zomer van de linnen schoenen van Ruth Ackermann is voor de literaire kring dubbel problematisch: ze houden er niet van geconfronteerd te worden met de duistere kanten van het bestaan (de waanzin, de corruptie), en ze houden ook niet van chicklit, wat Randolf ‘keukenmeidenromans’ noemt, melige dagboeken van jonge vrouwen over hun gevoelsleven. Maar denkt iedereen er zo over? De critici alvast niet: Ruth Ackermann heeft volgens hen het grote talent ‘om een zwaar onderwerp als temporele krankzinnigheid te behandelen alsof het een aflevering uit een sitcom is’. Ook in de leesclub en de entourage ervan is nogal wat sympathie voor Ruths roman, vooral dan bij vrouwen, die wel te vinden zijn voor de feminiene invalshoek van het boek.
Gabrielle van Dams beoordeling van chicklit blijft nog wat dubbelzinnig. Ze wil niet geassocieerd worden met een groep wat onnozele, vrouwelijke personages, met hun flirtations, hun schoenen, hun hartsgeheimen, hun smoezelige intimiteit van a girls' night out. Anderzijds werd Gabrielle in verwarring gebracht door A Jury of Her Peers van Susan Glaspell, een roman van 1917, die in 1973 een soort reprise beleefde. De roman beschrijft hoe een vrouw gebukt gaat onder de verborgen psychologische terreur van haar man, en die ten slotte vermoordt. De moord wordt niet onthuld door de sheriff, maar door diens vrouw en een buurvrouw: zij hebben oog voor details, kleine tekenen van geweld, die niet passen in de ‘ruime’ visie van mannen.
En dan is er de combattieve houding van Teresa. Haar man John Vos, de bankmagnaat, vindt dat romans zoals Ruth Ackermann die schrijft, geen functie hebben in een wereld die verscheurd wordt door fundamentalisme, racisme, terrorisme. Hoe kan hij zich interesseren voor een persoonlijk psychodrama? Teresa reageert hevig, en vindt het verslag van een moeizaam bestaan - waarbij een vrouw door de hel gaat voor ze kan verrijzen - veel interessanter dan 9/11, ‘een paar halvegaren die met een vliegtuig tegen een gebouw aan vliegen’. De intellectuelen in hun leesclubs kennen de achtergrond niet van die aanslagen, en zullen hoe dan ook bij de thee aan de situatie niets veranderen. Teresa:
Die hele zogenaamde wereldpolitiek is een excuus, een dekmantel voor mensen zonder enige invloed of beslissingsbevoegdheid om dagenlang over dingen te praten waar ze toch niks aan kunnen veranderen, zodat ze het niet hoeven te hebben over de dingen waar ze wél iets aan kunnen veranderen. Mannen als mijn vader en Jurgen Lagerweij beleggen interessanterige literaire bijeenkomsten waar ze zich kunnen roeren op het wereldtoneel, meedoen met de grote jongens, en zo lijkt het net alsof ze enorm
| |
| |
betrokken zijn. Op de hoogte. There. Terwijl ze zelf ondertussen gewoon doorgaan met hun eigen kleine oplichtingspraktijkjes: collega's dwarszitten, pootje lichten, de belasting een loer draaien, geld wegsluizen, adviezen geven aan mensen van bedenkelijk allooi.
De deconstructie van de literaire kring door Teresa interpreteer ik als de ironische ontmanteling van het masculiene, pseudoethische, in feite corrupte Nederland, gezien door de ogen van Marjolijn Februari.
| |
Hidden House
Huis in zee van Esther Freud - van wie de vader de schilder Lucian is en de overgrootvader Sigmund - bevat ook een roman-in-een-roman, maar deze ‘mise-en-abyme’ ironiseert niet de primaire geschiedenis, maar is er eerder een weerspiegeling van. In de primaire roman (te lezen in de pare hoofdstukken) ontmoeten we de zevenentwintigjarige Lily Brannan, van wie de partner de steeds druk bezette architect Nick is, die meestal in Londen verblijft. Ze werkt aan een afstudeerproject over architect Klaus Lehmann, en huurt een huis aan zee in Steerborough, Suffolk Coast, omdat Lehmann daar gewoond en gewerkt heeft. Nick vindt Steerborough (eigenlijk Walberswick) ‘een dorp voor als je met pensioen bent’, en als hij weer eens niet kan overkomen uit Londen, noemt ze hem in een onbewaakt moment ‘klootzak’. Als hij toch langskomt, heeft hij honderdvijftig kilometer gereden voor een beurt, zo voelt ze dat aan. Hun lichamen zijn prachtig, maar in de spiegel ziet ze geschilderde, bordkartonnen kermisfiguren. Lily verwijdert zich mentaal van Nick, en haar queeste naar Klaus Lehmann en diens jonge vrouw Elsa wordt meer en meer een zoektocht naar zichzelf. Ze twijfelt aan zichzelf op vele manieren. Ze wil haar huurhuis Fern Cottage wat inrichten, maar weet eigenlijk niet zeker of er wel een architect in haar schuilt. ‘Ze voelde een golf van paniek dat ze na drie jaar opleiding nog steeds niet wist wat ze moest doen.’ Ze twijfelt ook aan de kwaliteit van haar schilderijen, hoezeer ze vlagen van ‘puur gouden geluk’ voelt bij het aanschouwen van de pastorale natuur en de levende zee van Suffolk Coast. Kortom, ze zit niet goed in haar vel, want ook in Londen is ze niet gelukkig geweest, waar ze al die tijd, tot nu in Steerborough, heeft gewoond.
Bovendien schiet Lily's eindejaarswerk niet echt op. Nick voorspelt dat ze een onvoldoende gaat krijgen, want ze is vooral geïnteresseerd in de prachtige liefdesbrieven van Klaus voor zijn vrouw Elsa, misschien omdat Klaus net zoals Nick architect is, en vaak afwezig, maar ook omdat Klaus doet wat Nick niet doet: zijn liefde uitspreken (‘Je vroeg om een liefdesbrief en die zul je
| |
| |
krijgen’). Ze is diep aangegrepen door Klaus' onvoorwaardelijke liefde voor Elsa, vooral als ze hun baby verliest, en ook door zijn pleidooi om als Joodse Duitsers bijtijds naar Londen te vluchten, want hij heeft Mein Kampf gelezen. Ze heeft twee reeksen brieven: begin jaren dertig en begin jaren vijftig, tot aan Klaus' dood in 1953. Lily leest de brieven in 2000. (Hier staat overigens een fout in de roman: Lily zegt dat Klaus' brieven meer dan twintig jaar geleden geschreven zijn; ze bedoelt, wat de eerste reeks betreft, allicht meer dan twintig jaar voor zijn dood.)
Lily heeft een tweede probleem bij het maken van haar afstudeerproject: ze vindt in Steerborough weinig sporen van Lehmanns bouwwerken. Hij is een minimalistische architect, ‘de man van de strakke lijn en het zuivere bouwen’, maar op haar wandelingen ziet ze alleen maar cottages. In de Mill Lane ontdekt ze een fundering: de overblijfselen van het meesterwerk ‘Hidden House’, dat vijf jaar tevoren door brand werd verwoest, ‘een vreemd, asymmetrisch huis, een experiment in glas en hout’. Klaus ontglipt haar, zelfs archivarisch: alle Joodse architecten werden in het Duitsland van Hitler uit de dossiers geschrapt.
Ook de roman-in-de-roman (onpare hoofdstukken) speelt zich in Steerborough af, in 1953. In dat jaar schrijft de drieënvijftigjarige Klaus Lehmann vanuit Londen grotendeels zijn tweede reeks brieven naar de negenendertigjarige Elsa, tot aan zijn dood op het einde van 1953. Het is ook het jaar van de grote watersnood. De lezer kan naar hartenlust puzzelen, want uit Klaus' briefwisseling in de primaire roman heeft hij al veel informatie vergaard over de architect en zijn vrouw. We komen Klaus en Elsa in 1953 tegen als ze worden uitgenodigd ten huize van Gertrude Jilks, een kinderloze psychoanalytica, die ook de Joodse Duitser Max Meyer huisvest. De bijna veertigjarige Max brengt schilderend Steerborough compleet in kaart, op een rol van zevenendertigeneenhalve meter lang, volgens de richtlijnen in de zevenendertig brieven van de door hem gekoesterde kunstenaar Cuthbert Henry, die hij vaak citeert. Maar het Hidden House ontbreekt. Klaus en Elsa vragen nadien Gertrude en Max op bezoek naar Hidden House, op de hoek van Mill Lane. Elsa en Max hebben elkaar in hun jeugd ontmoet: hun beider families bezaten een zomerhuis in Hiddensee, een eiland in de Oostzee.
Max heeft heel wat problemen: hij is doof; hij heeft zijn grote liefde Helga door eigen onhandigheid laten ontglippen; zijn moeder sterft in Buchenwald; zijn vader wordt in 1938 gearresteerd door de Duitsers, hoewel hij tijdens de Eerste Wereldoorlog als bekeerde Christen aan hun zijde vocht; in 1940 vlucht Max naar Engeland, waar hij wordt geïnterneerd op het eiland Man, en dan naar Australië gestuurd, tot er wordt ontdekt dat hij geen oorlogsmisdadiger is en terug naar Engeland mag.
| |
| |
Max' leven verandert als hij ontdekt dat Elsa iets voor hem voelt. Max heeft een wankele seksuele relatie met Gertrude, Elsa blijft onbevredigd omdat de liefdesbrieven van haar man Klaus virtueel zijn, en hij in feite steeds weer uit haar leven verdwijnt, naar zijn bouwwerven overal ter wereld. Elsa vrijt met Max, en huurt haar lievelingshuis Sea House als liefdesnestje.
Even terug naar de primaire roman, waarin zich parallelle feiten voordoen, zij het bijna een halve eeuw later. Bij Lily is de frustratie in haar relatie met Nick dubbel: ook hij is de eeuwig afwezige architect, maar bovendien kan hij geen liefdesbrieven schrijven, of simpel zeggen: ‘Ik hou van je’, wat ze zo vaak leest in Klaus' brieven aan Elsa. Ze begint wat met haar buurman Grae, van wie het huwelijk een puinhoop is. Ze vrijen in het strandhuisje, waar Grae nu woont. Later schreeuwt ze tegen Nick haar frustratie uit over drie jaar grieven en teleurstellingen: dat kille bestaan, die afwezigheid en onachtzaamheid, het gebrek aan perspectief: trouwen, kinderen... De natuur diept de crisis uit: door het springtij is Nicks auto total loss. Na het dieptepunt volgt een catharsis: Lily schildert opnieuw; Nick stelt voor om naar Suffolk te komen; in haar mobieltje hoort ze de bevrijdende woorden ‘Ik hou van je’. Lily verwacht Nick in Sea House: ze heeft het gehuurd en het is haar eerste nacht daar.
In de roman-in-de-roman verlopen de gebeurtenissen op gelijke wijze: crisis, catharsis, watersnood, Sea House, maar alles veel heviger, ook al omdat Klaus eind 1953 sterft. Het noodweer isoleert Sea House, dat als een boot in volle storm standhoudt, ver van het vasteland. Elsa bekent Max dat ze een kind verwacht van hem, maar de baby kan ook van Klaus zijn. Klaus is intussen in Steerborough gearriveerd, en komt haar met een bootje redden. Hij wou eerst met gevaar voor eigen leven naar haar zwemmen, zo verneemt ze. Elsa is wel degelijk de grote en enige liefde van Klaus, en dat is wederzijds. Klaus rilt, zijn gezicht is amandelwit, ze leggen hem voor het vuur, Elsa heeft spijt, vlijt haar hoofd op zijn borst. Klaus' zwakke hart begeeft, Max vertrekt naar Australië.
Om te weten van wie Elsa's tweeling is, moeten we terug naar de primaire roman, waar Elsa's zoon Albert zoveel jaar later onthult dat zijn tweelingbroer Robert in 1995 Hidden House, waar hij woonde, half onvrijwillig in de fik heeft gestoken toen hij vernam dat Klaus niet zijn echte vader was. Maar is dat zo? Het ziet er eerder naar uit dat Elsa en Klaus, de twee door het lot aangeduide, eeuwig verliefden, voortleven in Albert en Robert. En in Sea House. En in het afstudeerwerk van Lily, en in de nieuwe, grote liefde tussen Lily en Nick, en in de kinderen die ze zullen maken.
| |
| |
Marjolijn Februari en Esther Freud doen met dezelfde thematiek - de verbrokkeling van de (beschermende? beklemmende?) veilige leefwereld - bijna het omgekeerde: de filosofe Februari deconstrueert de verstikkende wereld van de literaire kring en toont de hypocrisie ervan aan; bij Freud zijn de woningen aan zee de plek waar de twee vrouwelijke hoofdpersonen zich kunnen (re)construeren. Bij Februari vernietigt het verleden het heden, bij Freud overwint de toekomst het verleden.
Er is nog een tweede punt van overeenkomst, maar alweer is het resultaat andersom. De literaire kring komt over als een filosofisch metaboek, dat wordt geïnfiltreerd door chicklit. Romanstijlen ontmaskeren elkaar. In Huis in zee is de architectuur prominent aanwezig, en de hele romanruimte wordt erdoor bepaald: Freud schrijft een éloge aan bouwstijlen, en van ironie is geen sprake. De primaire roman en de roman-in-de-roman weerspiegelen elkaar. Voor de huizen aan zee staat overigens de buitenwoning van de schrijfster in Walberswick model, die door haar grootvader Ernst Freud, een modernistische architect, werd ontworpen, en van wie ze de brieven in de roman verwerkte. De brieven van Klaus Lehmann. Mijn allerliefste El.
|
|