Parmentier. Jaargang 17
(2008)– [tijdschrift] Parmentier– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 81]
| |
Lucas Hüsgen
| |
[pagina 82]
| |
even goed kunnen beweren dat de enorme Chinese opgang met al zijn gevolgen van (ook door Brown geschetste) ecologische rampspoed en beslag op natuurlijke hulpbronnen mede werd aangezwengeld door het vrijmaken van een aanzienlijk aandeel uit de vele miljoenen Chinese huishoudboekjes. Ook oproepen tot energiebesparing geven zich er vaak geen rekenschap van dat het voornaamste winstpunt van fossiele brandstoffen van oudsher in energiebesparing bestaat. Niets is het kapitalisme liever: energie besparen is geld besparen. Het brengt nieuw kapitaal vrij en biedt nieuwe consumptiemogelijkheden; wordt individueel zinvol bij stijgende energieprijzen, wat vereist dat de prijzen blijven stijgen. Brown presenteert zijn ambitieuze project als de onontkoombare ontsnapping aan ‘business as usual’. Hij hangt het op aan het historische precedent van de gigantische oorloginspanning die de Verenigde Staten zich getroostten toen zij zich gedwongen zagen tot deelname aan de Tweede Wereldoorlog. In een vloek en een zucht werd de Amerikaanse vredeseconomie omgebouwd tot een oorlogsindustrie. Alleen zo konden de Asmogendheden uiteindelijk worden bedwongen. Zouden we nu wereldwijd op vergelijkbare snelheid en schaal de economie ombuigen, dan moet volgens Brown de zaak nog te redden zijn. Ook Richard Heinberg, vooraanstaande stem uit de peak oil-beweging, verwijst in de essaybundel Peak Everything naar die periode uit de Amerikaanse geschiedenis. Hij betoont zich echter minder optimistisch, want stelt de vraag die Brown achterwege laat: kunnen we de bedreiging door de Asmogendheden zonder omwegen op één lijn stellen met wat zich nu voltrekt? Moeten we niet toegeven dat de huidige bedreiging vele malen groter is? Daar is wat voor te zeggen. Bovendien werden nazi-Duitsland en consorten niet alleen door de Verenigde Staten op de knieën gedwongen. Daarmee betoog ik niet alleen dat de Verenigde Staten met bondgenoten ten strijde trokken, maar vooral ook dat de ondergang van het nationaalsocialisme mede werd veroorzaakt door problemen, inherent aan het systeem. De nationaalsocialistische obsessie met het jodendom droeg evengoed bij aan de ondergang van het Derde Rijk: de hele ellende van de jodentransporten legde een extra beslag op de toch al overbelaste capaciteiten van de Reichsbahn, hinderden ook de veldtocht tegen de Sovjet-Unie. Bovendien stonden de gebieden waarin de joden in eerste instantie werden samengedreven het doorstoten van de Wehrmacht naar de broodnodige Kaukasische olievelden in de weg. Deze blijken van Hitlers beperkte strategische inzicht gingen nog eens gepaard met het opportunisme dat de nationaalsocialistische verdeel- en heerspolitiek in alle geledingen van de maatschappij had opgeroepen. Dat beeld, geschetst in Franz Neumanns klassieke studie Behemoth, Struktur und Praxis des Nationalsozia- | |
[pagina 83]
| |
lismus 1933-1944, wordt bevestigd door Klaus Hildebrand die in een studie over de Duitse spoorwegen opmerkt dat ‘Auseinandersetzungen, Kompetenzgerangel und Zwistigkeiten zwischen Soldaten und Eisenbahnern in den okkupierten Territorien an der Tagesordnung waren’.Ga naar voetnoot1 Ik heb nooit iets vernomen over dergelijke perikelen binnen de oprukkende bataljons van klimaatverandering, uitputting van natuurlijke hulpbronnen, verlies aan biodiversiteit enzovoorts. Zeker: diegenen die de apocalyptische ruiters moeten bestrijden, behoren zelf tot de veroorzakers van het probleem. Zo bezien houdt de vergelijking enigermate steek. Maar dat klopt jammer genoeg slechts gedeeltelijk. Wat de huidige mensheid ook mag ondernemen, zij moet ten eerste de daden bevechten van de mensheid die aan haar voorafging, en die vormen een onomkeerbaar en gesloten front.
Begrijp me goed: dit is geen oproep tot een lijdzaam vertrouwen dat Oedipus niets zou zijn overkomen, als hij de tocht naar Thebe nooit had aanvaard. De talrijke dringende aanbevelingen van Brown zijn op zichzelf lovenswaardig, maar zien over het hoofd dat ze minstens een zeer totale wijziging in mentaliteit vereisen, wereldwijd en op korte termijn. En wie gelden uit de oorlogsindustrie wil vrijmaken voor het opschonen van de wereld, moet wel verdisconteren wat Michael T. Klare laat zien in Rising Powers, Shrinking Planet: nu al lopen de militaire investeringen om het veiligstellen van olie uit onzekere gebieden als Afrika en Centraal Azië stilletjes de spuigaten uit. Een van Klare's aanbevelingen werd spoedig na verschijnen van het boek opgevolgd: de Verenigde Staten en China zijn aan wederzijdse consultaties over energiekwesties begonnen, wat de kans op gewapende conflicten moet terugdringen. Maar het staat te bezien of dit gepaard gaat met verminderde geneugten voor de wapenindustrie. De bittere ironie is bovendien: niet alleen zijn de Amerikaanse strijdkrachten de grootste individuele verbruiker van olie, zij zijn wereldwijd ook de grootste verbruiker van alternatieve energie. Als je dat aandeel wegstreept, valt de extra sprong die we op dit gebied moeten maken, substantieel groter uit. En dan nog: Naomi Klein stelt in The GuardianGa naar voetnoot2 dat in 2006 en 2007 investeringen in alternatieve energie zeker toenamen, maar die in de wapen- en beveiligingsindustrie schoten nog verder de hoogte in. Het is maar de vraag wie de investeerders zal dwingen hun oren te laten hangen naar de ideeën van Brown. Zegt Klein: ‘We can develop policies and technologies to get us off this disastrous course. Or we can develop policies and technologies to protect us from those we have enraged through resource wars and displaced through climate change, while simultaneously shielding ourselves from the worst of both war and weather’. | |
[pagina 84]
| |
Waar investeerders kiezen voor het fort, wordt Browns oorlogsscenario pervers omgeleid.
De enige manier om investeerders duidelijk te maken dat zij wel heel erg de verkeerde kant opgaan, zou bestaan in een breed, fel en hardnekkig maatschappelijk verzet. Maar waartegen? Tegen de eigen geneugten zonder welke het probleem niet eens bestond? Of gaat het niet alleen om het egoïsme van de gewenning? Hebben mensen misschien ook moeite de reikwijdte te geloven van het drama dat zich voltrekt, zodat zij zich graag laten sussen door prettige verhalen over pakweg de wijnbouw die tijdens de middeleeuwse warmteperiode in Engeland werd gepleegd? Brian Fagan laat in The Great Warming, Climate Change and the Rise and Fall of Civilizations zien dat tegelijkertijd met die Engelse wijndruiven plus de algehele culturele opkomst van Europa elders in de wereld tal van beschavingen ineenstortten door toename van droogte of juist extreme regenval. Bij die middeleeuwse temperatuurstijging - die lager was dan wat ons te wachten staat - gold dat ook voor China. De T'ang-dynastie bleek niet meer in staat de bevolking te voeden. Binnen de kortste keren viel China uiteen in allerlei koninkrijkjes. Daarbij ging het niet zachtzinnig toe: ‘With dizzying rapidity, ambitious lords rose to power and were just as promptly dethroned’. Fagans studie van het verleden wijst er als waarschuwing voor het heden op dat de Gele Rivier momenteel een goede 100 dagen per jaar van lage waterstand kent. Aan het begin van de twintigste eeuw waren dat er nog maar 40. Hij vermeldt niet eens dat de technologische industrie, geconcentreerd in China, onmetelijke hoeveelheden water behoeft. Wijnbouw aan de Noordzee is fijn. Maar hoe staat het met de rijstbouw in China? Zou het wat uitmaken als dit soort verhalen nog veel breder werd uitgemeten dan nu het geval is? Als Mark Lynas' stapsgewijze behandeling van het klimatologische doemscenario keer op keer bij National Geographic (uitgever van zijn Six Degrees; Our Future on a Hotter Planet) op televisie zou verschijnen? Of als we telkens van paleobioloog Michael Boulter vernamen dat sinds de opkomst van de landbouw (zo'n 10.000 jaar geleden) het natuurlijke uitsterven van de zoogdieren met niet minder dan 900 miljoen jaar is versneld, en dat de curve zijn einde beangstigend dicht nadert? Als de prachtige subtiele omwegen van zijn boek Extinction, Evolution and the End of Man werden gestroomlijnd tot een rechttoe, rechtaan filmisch verslag van de analyses die Boulter en zijn team loslaten op Fossil Record 2, de grootste database van fossielen ter wereld? Als we er dagelijks van doordrongen werden dat ook mensen zoogdieren zijn? | |
[pagina 85]
| |
Peter Longerich schrijft niet over het heden, maar laat ons weinig hoop. Zijn ‘Davon haben wir nichts gewusst!’ analyseert hoeveel de gemiddelde Duitser tijdens het naziregime van de jodenvervolging had kunnen weten. Longerich toont onder meer de verdringingsmechanismen uit de periode dat het volk al dan niet subtiel medeplichtig moest worden gemaakt omwille van een eenheidsfront tegen de geallieerden. Dagboekaantekeningen getuigen van verbijstering, ongeloof, maar vooral: onmacht. Zo is er de partijgetrouwe onderwijzeres die, tewerkgesteld in het dorp Auschwitz, weet krijgt van wat in het kamp gaande is. Ontzet schrijft ze: ‘irgendwann einmal [mussen] die Missetaten gesühnt werden’. Maar dat kan helemaal niet: het moreel mag immers niet verzwakt raken. ‘Es ging ja um Deutschland! Nur jetzt nichts sagen’. De zaak overbrieven aan wie dan ook zou alleen maar meer mensen ongelukkig maken, in gevaar brengen. Die vrees was het natuurlijke gevolg van de atomisering die de nazi's doelgericht toepasten. Neumann bericht uitgebreid van de systematisch gekweekte achterdocht die het verzet op zijn zachtst gezegd belemmerde, maar vooral maakt hij duidelijk dat de schijnbare wilsbesluiten van de Führer uitdrukking vormden van compromissen tussen partij, industrie, bureaucratie en Wehrmacht. Elke mogelijk oproer werd gekanaliseerd door de schijnbaar revolutionaire nationaalsocialistische ideologie, die de materiële grondslag van de maatschappij onaangetast liet. Neumanns nog tijdens de nazitijd in Amerikaans Exil geschreven studie bericht: ‘In unserer Zeit kann dies allein dadurch geschehen, daß an Stelle des Denkens magische Feier treten, und dies nicht nur in den offiziellen Zeremonien, sondern auch im alltäglichen Leben’. Zeker: ik wil niet zeggen dat we ons in een ronduit nationaalsocialistische situatie bevinden, maar kent niet ook onze tijd een waanzinnige voorliefde voor spectaculaire massabijeenkomsten van een magische feestelijkheid? Van voetbalfestijnen tot immense muziekspektakels, soms met een flinterdunne schijn van magie, zoals de megaconcerten van DJ Armin van Buuren, de glimlachende gids van de zoete marsmuziek? Zijn begeleidende choreografieën ontslaan met hun schijn van diepzinnigheid iedere aandrift tot diepzinnigheid bij het samengedreven publiek, dat in massaliteit dans als verkenning van ruimte niet eens beoefenen kan. Nu kan men beweren dat toch ook de Griekse Olympische Spelen massamanifestaties waren: maar als feest ter verering van Zeus plaatsten zij het naakte menselijke lichaam nog altijd in een samenhang met hemel en aarde, toonden zij de kosmische kwetsbaarheid van de mens. Hedendaagse sportspektakels lossen het individu op in fronten: neem de oprukkende oranjelegers door de straten van Basel tijdens het EK voetbal 2008. Het bijbehorende public viewing wil langs magische weg de loop van het | |
[pagina 86]
| |
spel beïnvloeden, met als absurd gevolg dat ook wie thuis voor de tv zit, zich uitdost naar de vereisten van het front op de tribunes. De oplossing in fronten is compleet. Tegelijkertijd bevinden we ons in een gunstiger situatie dan de doorsnee-Duitser onder het nazisme: we hebben toegang tot alle mogelijke informatie over het onheil dat door ons of in onze naam wordt aangericht. Maar temidden van die informatie zijn we, misschien nog erger dan destijds, op onszelf teruggeworpen. Besef van samenhang en verband is in het spektakel gewist. Eens kwam ik voorbij aan de Westergasfabriek waar zich het Nederlandse aandeel van Live Earth voltrok. Op Amsterdam CS stapten twee festivalbezoekers in. Ze hadden genoten, zo vertelden ze elkaar. Ze waren wel moe. Eenmaal thuis, bedachten ze, zouden ze een dvd opzetten en tijdens het kijken fijn in slaap vallen. Los van de vraag of de energiebesparing waartoe het festival opriep nu goed of slecht is, toonde het tweetal hoe medeplichtigheid al bijna een genoegen wordt: het vernemen van het gevaar bezweert het al.
Derrick Jensen buigt die idee van medeplichtigheid om. Dat doet hij in Endgame, volume 1, the Problem of Civilization, een fulminante, hoewel populistisch getoonzette vervloeking van de beschaving als onderwerping van de natuur aan het stedelijk rijk van de civis. De burger van de civilisatie heeft individueel nooit gekozen voor de wereld waarin hij werd geplaatst. Onvergeeflijk wordt het pas als hij zich niet teweer stelt: ‘We are culpable because we allow those in power to continue to destroy the planet’. Medeplichtigheid ontstaat daar waar tegen de vernietiging niets wordt ondernomen. Jammer genoeg bereikt Jensens eigen verzet soms pathetische hoogten. Hij schetst zijn eigen onvermogen als hij een zendinstallatie voor mobiele telefoons wil vernielen, omdat die dingen gevaarlijk zijn voor de vogelstand. Hij had het zich gemakkelijker kunnen maken: er sterven meer vogels door toedoen van ramen en kattenGa naar voetnoot3. Maar aansporingen ramen stuk te smijten, katten te vergiftigen zijn weinig heroïsch. Jensen lijkt gedreven door een verlangen naar woedend heldendom, welhaast ontleend aan Batman of Indiana Jones. Zeker is het verschrikkelijk dat de Amerikaanse zalmpopulatie nog geen schim is van wat zij ooit moet zijn geweest, mede door de aanleg van stuwdammen als waterreservoirs en energieleveranciers. Maar schiet ik er veel mee op, als ik werkelijk zo'n stuwdam op zou blazen, zoals Jensen ons graag als oplossing voorhoudt, een oplossing waar hij zelf nota bene voor terugschrikt? Geen wonder: misschien beseft hij dat dit voorstel een macaber uitvloeisel is van de destructieve verbeelding, vervat in de rampenfilm en er uiteindelijk op gericht ons gerust te stellen. Al gaat de Titanic | |
[pagina 87]
| |
ten onder, de grote liefde vind je toch. Het voorstel van grootscheepse vernietiging is al net zo geruststellend, omdat de kans bijzonder groot is dat het blijft bij die fictie.
Een vergelijkbaar probleem bedreigt ook die goed gedocumenteerde boekwerken met hun rampenscenario's en oplossingen. Ook zij gaan kopje-onder als zij worden aangezien voor de nazaten van de rampenfilms die ons voorbereiden op wisse knusse reddingGa naar voetnoot4: spektakels van een gevaar dat het aan werkelijkheid ontbreekt. De verbeelding die vooruitloopt op de redding, komt dan niet eens toe aan de omvang van de bedreiging. En omdat redding mogelijk moet zijn, dient ook het gevaar te worden waargenomen als een monolithische ramp, niet als een zich langzaam ontvouwend weefsel van afzonderlijke bijdragen, toevoegingen, voorzichtige stapjes in de verkeerde richting, gaten die vallen in het weefsel van de verlangens - zoals elke afzonderlijke, in China gefabriceerde mp3-speler beslag legt op water dat had kunnen worden aangewend in de rijstbouw, en zoals het transport van datzelfde product bijdraagt aan het smelten van de gletsjers die de Gele Rivier voeden. De vertelkunst raakt in het geding: een esthetica wordt vereist die gelooft in het weefsel en samenhangen aanvaardt, tegelijkertijd de diversiteit betrekt op de kern, de onontkoombare noodzaak van de aarde, zoals de Grieken in Olympia onze kosmische kwetsbaarheid toont.
Mark Lynas is daarin aardig op weg. Nauwgezet trakteert hij zijn lezers op de talrijke verwoestende gevolgen van iedere volgende graad van mondiale opwarming, waaronder dus de smeltende gletsjers in de Himalaya en de rampen die daaruit voortvloeien, waarbij hij steeds de wisselwerkingen laat zien, de zich almaar uitbreidende kring van metamorfoses als een gevaarlijk spel. Heeft hij eenmaal duidelijk gemaakt dat een toename van drie graden via allerlei terugkoppelingsprocessen onontkoombaar leidt tot een versnelde opwarming van zes graden, een staat waaronder geldt ‘By this time much of life would have been dead or dying’, dan benadrukt hij dat ons nog maar zeven jaar resten tot het bereiken van een piek in CO2-uitstoot. Binnen die periode zouden er onder meer zevenhonderd keer zoveel hectaren aan zonne-energiefaciliteiten bij gekomen moeten zijn. Dat vereist op zichzelf al een ingrijpende verandering die zich over allerlei sectoren van de maatschappij uitstrekt. Maar daarbij blijft het niet: Lynas geeft te bedenken dat ons jaarlijkse verbruik van fossiele brandstoffen gelijk staat aan 400 jaar zonne-energie. Vanuit dat perspectief kan de huidige wereldmaatschappij onmogelijk blijven functioneren zoals ze altijd heeft gedaan. Los van de vraag of het lukt om op zo korte termijn zo radicaal het roer om te | |
[pagina 88]
| |
gooien, moeten we ons ook kunnen voorstellen hoe de wereld er in dat geval uit zou moeten zien, zodat we kunnen willen waar we op voorbereid moeten zijn. Zo is dringend nood aan verbeeldingskracht, een paradigma, een esthetica die richting bieden kan: een kunst die uit een inzicht in het spektakel van de ondergang principes peurt voor die andere wereld, hopelijk enigermate draaglijk. Lynas biedt een eerste opening: niet doordesemd van het in oorlogstermen gedrenkte optimisme van Brown, is hij realistisch genoeg om pessimistische scenario's voor mogelijk te houden. Tegelijkertijd besluit hij zijn boek met een verdediging van het soort leven dat ons te wachten staat, als we ons meer richten op onze directe omgeving en ons niet eindeloos aan consumptie onderwerpen. Juist zijn nauwverholen pessimisme verleent kracht aan die oproep, biedt gelegenheid ons te confronteren met zwakte, angst, het verlangen de ogen te sluiten. Het pessimisme plaatst ons op een afstand van zelfoverweging, maakt ons zogezegd lokaal, terwijl de stortvloed aan positieve ontwikkelingen die zich volgens Brown al voltrekken slechts de vraag oproepen waar de man zich druk over maakt: het gaat toch al goed? En dan: al belijdt Brown dat wij af moeten van ‘business as usual’, zijn eigen Plan B moet wel de aanzet vormen tot een nieuw systeem van economische groei, hoezeer ook gebaseerd op een fiscale verrekening van ecologische en sociale schade. Maar waar beginnen we te rekenen? Telt de verwoestijning door de Sumeriers ook al mee? En moeten we niet ook de eeuwen slavenhandel en kolonisatie meetellen? En zouden de vele radicale voorstellen werkelijk realiseerbaar zijn via het voorgestelde grootscheepse hergebruik van grondstoffen? En betekent het tot stand brengen van een volwaardige wereldomvattende recyclingindustrie niet eerst een overweldigend gebruik van grondstoffen, land en energie? Weten we zeker dat we daarvan genoeg hebben? Schiet hier mijn voorstellingsvermogen tekort, of rent het optimisme aan zichzelf voorbij? Doorziet Brown niet dat het principe van economische groei, zoals Heinberg in zijn boeken graag mag laten zien, rechtstreeks voortvloeit uit het gebruik van fossiele brandstoffen waarvan de sterk geconcentreerde energie een eeuwigdurende waarborg leek dat geïnvesteerd kapitaal zou worden terugverdiend? Het weefsel van problemen en vraagstukken breidt zich bij alle goede bedoelingen telkens verder uit. Ook de windenergie biedt Oedipus kansen voor open doel: ondanks al hun zinnige adviezen verliezen Brown, Lynas en Klare uit het oog dat je daarvoor altijd nog conventionele energiecentrales nodig hebt, voor als het niet waait en om de windmolens na windstilte weer op te starten.Ga naar voetnoot5 Tekenend voor de blindheid van het optimisme is ook Browns enthousiasme over het grootscheepse Koreaanse herbebossingsprogramma, begonnen in de jaren 1960: volgens hem een voor- | |
[pagina 89]
| |
beeld voor de hele wereld. Deels is dat juist, maar als voorvechter van biodiversiteit ziet hij iets over het hoofd: in de Koreaanse bossen komen geen tijgers en beren meer voor, de diersoorten die er eens thuishoorden.Ga naar voetnoot6 Ook staat dat weelderige groen er niet enkel voor de aardigheid: het wacht de dag af waarop het oud genoeg is om als productiebos te dienen. Tot die tijd haalt Korea elders bossen leeg, bijvoorbeeld in Maleisië. Browns lof voor het herbebossingsprogramma wordt zelfs ronduit dreigend als hij de instigator, dictator Park Chung Hee, prijst om diens ‘dedicated leadership’. Wie om het heil van de wereld bewapeningsprogramma's wil terugschroeven, kan het zich niet permitteren een militaire dictator te fêteren - die bovendien de aanzet gaf tot een geheim Zuid-Koreaans atoombomprogramma. En wie in 's mans gevangenissen belandde, vergat de knusse redding der wouden.Ga naar voetnoot7 Zo loopt Browns ‘warlike’ optimisme danig het gevaar van Oedipus. Moeten wij onder een ‘warlike effort’ ook verstaan dat de burgerlijke vrijheden worden ingeperkt? Dergelijke gevaarlijke tendensen zijn zeker denkbaar: het scenario van Lynas waarschuwt uitdrukkelijk voor nieuwe vormen van fascisme en vreemdelingenhaat, zodra klimaatvluchtelingen almaar meer hun toevlucht zoeken in Europa - waar de beschikbare grond zowel door verdroging als overstroming slinkt. Politieke partijen zouden allicht kunnen benadrukken dat de nomadische bewegingen van bepaalde andere mensen aan nog stringentere beperkingen moet worden onderworpen. Derrick Jensen formuleert een radicaal maar treffend antwoord: ‘I'm all for closing the border to Mexico [...], so long as we close it not only to people, but to resources as well. No bananas from Mexico. No coffee. No oil. No tomatoes in January’. Als we dan moeten leven vanuit grotere lokale gebondenheid, dan dienen we ook een einde te bereiden aan de cultuur, voortgevloeid uit de strooptocht. En dat gaat ruimschoots verder dan het niet langer laten aanrukken van sperziebonen uit Egypte.Ga naar voetnoot8 Kan de voorstellingskracht uit de voeten met de wereld die daaruit ontstaat?
In het sluitstuk van zijn schrijverscarrière, het in 1998 postuum verschenen Coming Home to the Pleistocene, toont de antropoloog Paul Shepard dat beweeglijkheid als strooptocht opkwam in de geschiedenis van de mensheid na het ontstaan van de landbouw. De kuddes stroopten de gebieden rond de menselijke nederzettingen allengs kaal, wat herders noopte steeds verder te trekken. Die herders waren vaak de overtollige jongemannen uit de gemeenschap, belast met een nieuwe taak. Niet alleen moesten de kuddes worden behoed, men moest ook bedacht zijn op de mogelijkheid dat nieuwe weidegronden toebehoorden aan andere gemeenschappen. Toch moesten hun dieren eten, voordat zij verschranst konden worden. En andere groepen hadden soms | |
[pagina 90]
| |
veel vettere koeien: die kon je stelen. De krijger ontstond, ‘the cowboy alternative’ - die gemeenschappen onderwierp, steden vormde, nationaliteiten creëerde, ten oorlog trok, auto's en vliegtuigen bouwde. Het is bijna geen toeval dat het onheil van de Openbaringen door ruiters wordt binnengebracht, terwijl Jezus de goede herder heet. Typisch genoeg leiden Deleuze en Guattari uit de idee van het nomadische denken, dat voortdurend naar ontsnapping zoekt uit de voorwaarden van het genoegzaam verstikkende, hun oorlogsmachines af: de uitgekiende middelen om snel in te breken in de macht van de staat. Met zijn centrale begrippen van reterritorialisatie en deterritorialisatie plaatst hun denken de veelheid van menselijke verlangens principieel binnen een strijd om territorium. Dat is precies het grondbeginsel van de nomade te paard, zoals Shepard stelt. In Mille Plateaux noemen Deleuze en Guattari de oorlogsmachines ook precies een ‘devenir-animal du guerrier’. Hun revolutionair bedoelde nomadisme weerspiegelt zo de grondslag van dezelfde onderwerping waaraan het wil ontkomen. Staten werden juist mede door dieren, de paarden der krijgers gevormd. Shepard bespreekt hoe de verhouding tot de natuur onder de vroege nomaden fundamenteel verschilde van die bij hun rechtstreekse voorouders die ook niet stil zaten: de jagers en verzamelaars. Voor hen was de aarde geen territorium, maar een terrein, een ruimte waar men zich bevindt. In al hun beweeglijkheid te voet koesterden zij een inzicht in de fragiliteit van de mens binnen de natuur, dat wezensvreemd was aan de op paarden rondtrekkende herders. Shepard baseert zich overigens niet louter op archeologie: in de Kalahari leven nog de !Kung San. Voorzover inmiddels niet ook onderworpen aan de dwang van reservaten en stedelijke cultuur, is dit volk toch altijd nog het oudste volk op aarde, volgens modern genetisch onderzoek vermoedelijk zelfs ons aller voorvader.Ga naar voetnoot9 Al jagend en verzamelend bereikt de gemiddelde !Kung San hoge leeftijden, terwijl hij aan voedselverwerving minder tijd kwijt is dan de moderne mens aan zijn arbeid. Shepard meent dat het tijdens het pleistoceen gevormde menselijk genoom nog altijd is afgestemd op dat leven vanuit het inzicht dat de natuur ons minstens zo gemakkelijk tot prooi kan maken als wij de natuur, die we voor ons levensonderhoud dus nooit zullen overvragen. Nu is Shepard realistisch genoeg om te beseffen dat wij de stap terug niet meer kunnen zetten, ‘but we may recover some social principles, metaphysical insights, and spiritual qualities from their way of life by reconstructing it in our own milieux’. Zijn boek legt uiteindelijk 71 ‘aspects of a Pleistocene paradigm’ bloot die ter inspiratie zouden kunnen dienen. Zij roepen in grote lijnen op tot een leven in kleinere, gedecentraliseerde | |
[pagina 91]
| |
gemeenschappen waar musicerend en vertellend respect wordt betoond aan natuurlijke processen. In dat besef van breekbaarheid blijft de beperkte kring waarin men zich beweegt gastvrij tegenover vreemdelingen, gepaard aan een liefde voor het spel ‘as the internal prediction of the living world,’ een vertrouwen op het toeval en een inzicht in de noodzaak van het luisteren. In de geluiden van de wereld vinden wij de samenhang van haar wildheid - die wij innerlijk nog altijd met haar delen, hoezeer ze door de eeuwen heen ook werd gereglementeerd door de nazaten der ruiters. ‘What we can do is single out those many things, large and small, that characterized the social and cultural life of our ancestors - the terms under which the genome itself was shaped - and incorporate them as best we can by creating a modern life around them.’ De reorganisatie van de verbeeldingskracht vanuit dat uitgangspunt kan bijdragen aan het algemene verantwoordelijkheidsbesef, het inzicht in de samenhang der dingen, het wanhopige geloof in de wereld en haar mogelijkheden, waartoe Brown, Klare en Lynas uiteindelijk toch oproepen. Het verdrijven van de mens als herder van de natuur in haar veelheid wordt dan de opdracht van de kunsten. Die ‘internal prediction of the living world’ vormt de ware wilde wind achter de molens: beweeglijk maar aandachtig. | |
[pagina 92]
| |
|