| |
| |
| |
Leon Gommers
I.M. Kamiel Vanhole (1954-2008)
Camille Vanhole werd geboren op 24 mei 1954 in Etterbeek en overleed op 12 juni 2008 te Kessel-Lo. Hij studeerde Germaanse filologie aan de Katholieke Universiteit in Leuven. Hij begon zijn loopbaan als schrijver van draaiboeken bij de Brusselse tekenfilmstudio Graphoui. Al snel vertaalde hij essays en verhalen van onder meer Vladimir Nabokov, John Berger, Marguerite Duras en John Updike. Hij schreef uiteindelijk een klein aantal gedichten, vele literaire reisverhalen, essays, theaterstukken en romans. Hij was een groot bewonderaar van de Oekraïense beeldhouwer en schrijver Bruno Schulz, een schrijver van slechts twee boeken maar wereldvermaard vanwege zijn Sanatorium Clepsydra. Camille was een geëngageerd mens maar geen pamflettistisch schrijver. Wel zette hij zijn potlood, dat hij verkoos boven de pen, samen met anderen zoals Charles Ducal, in tegen kernwapens en het Vlaams Blok. Hij overleed op 54-jarige leeftijd.
De spoorzoeker Kamiel Vanhole is gestorven. In de laatste maand van zijn leven bestelde hij, vanuit zijn huis in de Leuvense Borstelsstraat, bij een Rotterdamse boekenantiquair een boek van Jean-Philippe Toussaint. Hij ondertekende daarbij, op internet, met zijn eigen naam: Camille. De Rotterdamse antiquair was bekend met het werk van Kamiel Vanhole, vermoedde hier een frivoliteit en vroeg in stijl of Camille last van lentekriebels had? Ooit veranderde Camille in Kamiel om eventuele vermoedens van koketterie in de kiem te smoren.
Ergens in zijn eerste schrijfjaren speelde hij ook met de naam Vanhole tot er dat interim-pseudoniem Kamelehol ontstond, Ivan Kamelehol. Dit anagram hoorde bij een tekst in het blad Nieuw Wereldtijdschrift, een van de bladen die hij trouw zou blijven, naast Dietsche Warande & Belfort (of tegenwoordig: DW B), Parmentier en het weekblad Vrij Nederland - waarvoor hij bij tijd en wijle een opflakkerende liefde voor voelde.
Jean-Philippe Toussaint woont op Corsica, is schrijver en fotograaf. En ook Kamiel Vanhole had iets met beeld. Als jong kunstenaar bewoog Kamiel zich in de stripwereld, hij werkte als sce- | |
| |
narist voor de tekenfilmstudio Graphoui. Midden jaren negentig van de vorige eeuw liet hij mij trots zien wat het beeld vermag: een striptekeningetje van een gewichtheffer die op zijn halter een handstand maakt, in volstrekte stilstand. Dit was de humor van Kamiel Vanhole: om welk gewicht dan ook te torsen, kun je maar beter op je kop gaan staan, zo hoef je alleen je eigen gewicht te dragen. Zijn eerste boekpublicatie betrof een stripboek, gemaakt met de tekenaar Jacques Faton: L'ascension pneumatique de Michel Goffinard (Casterman, 1983). Naast Toussaint, die er als schrijver een bijna minimalistische opzet maar ook humoristische stijl van vertellen op nahoudt, bewonderde Kamiel Vanhole ook de meer barokke Nabokov. Hij vertaalde werken van deze Russische Amerikaan. Ook was hij betrokken bij het werk van de Brits-Franse migrant, schrijver en zelfvoorzienende boer John Berger. Bewonderen was gemakkelijk voor Kamiel. Hij was niet behept met een groot ego, wat niet wil zeggen dat hij niet stevig in zijn schoenen stond. Het schrijversschap zelf zoals dat Kamiel voor ogen stond vraagt al om een zekere standvastigheid: recht door zee, betrokken, zonder wrok tegen wie of wat dan ook. Hij was ook geen polemist, waarmee niet gezegd is dat hij geen stelling nam. Hij schreef een tekst tegen kernwapens en nam deel aan Bomspotting, een kunstenaarsprotest tegen nucleaire wapens.
Kamiel Vanhole had evenmin behoefte aan decorum, volgens eigen zeggen kwam hij uit een kleinburgerlijk gezin, maar dat weerhield hem er niet van om het verhaal van zijn grootmoeder in een roman op te nemen, verteld vanuit het perspectief van een vrouw, De beet van de schildpad (Meulenhoff, 1993), waarin uiteraard afkomst en familiegeschiedenis de overheersende thema's vormen. De trek, de reis, de migratie, het wisselen van cultuur, het oude en het nieuwe landschap, dat waren de achtergronden, thema's en motieven binnen zijn literaire zoektochten naar identiteiten.
Kamiel werkte in die jaren met potlood. Later ging hij over op de computer, al bleef hij eenvoudige cahiers met de hand vullen: zijn dagboeken. De laatste weken voor zijn dood stak hij zijn potlood weer in de gietijzeren potloodslijper, hij schreef aan een nieuw verhaal. In zijn woonkamer stond een op maat gemaakte boekenkast die zijn boeken op de geboortedatum van de schrijver herbergde. Op zijn werkzolder stond een werktafel met onder meer een zorgvuldig gerangschikte verzameling parafernalia en memorabilia om herinneringen op te wekken en de geest te scherpen, zoals het beeldje van een varkentje of dat van een gedroogde vlinder. Het huis van Kamiel Vanhole stond voor het overige in dienst van het gezin Vanhole. De lichamelijk breekbaar uitziende man woonde met zijn vrouw Agnès Van Emelen en dochters Anna en Eva in de Borstelstraat, een straatnaam zonder poespas. Het Borstelshuis is er evenmin om te pronken. Het
| |
| |
heeft de gemoedelijkheid van haar bezitters. Kamiel keek met grote bruine ogen, een daarvan had een zonnevlek zodat het op het oog van een salamander leek: enkele van zijn literaire dieren waren de salamander, de schildpad en de egel. Hij koesterde een voorliefde voor amfibische nietigheid, met een oerschild gewapende traagheid en de onbenaderbaarheid van een egel in opgerolde staat. Kamiel koos hoogstzelden de aanval omdat hij niets te verdedigen had. Zijn geestverwanten noemde hij soms: de egels. Hij koesterde zijn waarachtigheid en voedde zijn ziel regelmatig bij, Kamiel was een mensenmens. Herman de Coninck zei het ooit zo: iemand die ‘niet alleen heeft rondgekeken, maar ook rondgeleefd, rondgevoeld en vooral rondgeaarzeld, omdat hij niet anders kan’. Deze eigenschappen horen bij mensen die bedachtzaam zijn, niet afkerig van het gewone leven, maar ook niet in staat daar de vinger op te leggen, ook omdat de kleinste aanraking, het kleinste gebaar iets of iemand kan breken of verwonden. Rondvoelen, rondleven, rondaarzelen, zij passen bij Kamiels aardbol. Hij was een rondreiziger die allerlei uithoeken van de wereld heeft bezocht, hij ging van Iran tot Canada, van de Oekraïne tot Barcelona en India. En hoewel zijn hoofdkussen in Kessel-Lo lag, zijn gedachten verbleven vaak in de hoofdstad Brussel.
In het midden van de jaren negentig van de twintigste eeuw hield Kamiel Vanhole een Salon in Leuven, samen met Koen Peeters. Wij zaten aan een gesprekstafel voor vier, Peter Verhelst maakte het kwartet vol. Toen leerde ik hem kennen, precies nadat hij het Nieuw Wereldtijdschrift als vaste verspreider van zijn teksten, ook over architectuur en steden, min of meer verruilde voor DW B. Inmiddels was de oerscenarist Vanhole bezig met het volmaken van een lijst met theaterstukken, zijn eersteling - voor kinderen: Landschap van Laura samen met Laura de Josselin de jong, (Dedalus, 1992). Net als zijn laatste theatersprookje: Barbaroi. Het lied van de veerman. Voor ons vermeende volwassenen schreef hij De nacht van Margaretha, over de jonge Habsburgse regentes gevangen in Mechelen, geketend in familie en traditie, een jonge vrouw met de wens uit te breken. In Reeuw komt een landschap zélf aan het woord, de ondertitel luidt: steekspel rond een heuvelrug. In Nageslacht beklaagde Kamiel met Josse De Pauw de varkensnood. Ondertussen kreeg zijn roman Overstekend wild, (Meulenhoff, 1995) de Prijs van de provincie Vlaams Brabant. Natuurlijk werd er overgestoken, Atlantisch. Het boek behandelde het oude landschap, het nieuwe, de trek, de reis, de identiteit... Ditmaal liep de lezer aan de hand van een betoveroudoom.
Met Koen Peters verzilverde Kamiel zijn vermogen tot samenwerking, iets wat niet vaak voorkomt bij schrijvers. Kamiel was dan ook geen eenzaat, wél in staat om alleen te reizen, en te zijn,
| |
| |
dat wel. Nadat hij Brussel voor het eerst met zijn Vanholiaans literaire reisboek her-be-dacht, met Een demon in Brussel (Meulenhoff, 1990), maakte Kamiel met Koen Peters een vertelling die zich langs een kanaal, een postindustrieel landschap en roestige ijzerwerken of geblakerde gebouwen ontvouwde, Schoonzicht/Bellevue, of De nieuwe kunst van het wandelen (Meulenhoff, 1997). Voor Het Beschrijf (Brussel) ontwierp het tweetal vervolgens Bloem in Brussel (Meulenhoff, 2000), een stadswandeling gemaakt door 24 Nederlandse, Vlaamse, Waalse en Franse schrijvers; wij gingen op pad met James Joyce's Ulysses in de aktetas en Bloom als onze stadsgids.
Kamiel maakte uitstapjes en reizen. In 1999 woonde ik in Barcelona. Ik belde Kamiel, want is de eenzaamheid een groot goed, het alleenzijn breekt de mensen soms op. Hij begreep mijn boodschap; luttele tijd later stond hij op de stoep en daarop leerden wij samen wandelen, het alleenzijn begrijpen en jagen en verzamelen in het kleinst denkbare stamverband. Weer later hebben we deze dingen langduriger herhaald, ook met de vrouwen Anna Vanhole, Sylvie Maas en Agnès van Emelen, bijvoorbeeld tijdens een verblijf aan de Costa Brava, de ruige kust. Wij onderzochten de rotsen, het verleden van de vissers, de gewoonten van de vrouwen in ons midden of om ons heen, het revisionistische karakter van de Catalaanse politiek, de Romaanse taal en dagelijks de overdekte markten. Ook raakte ik beter bekend met een soort Japans. Ja. Kamiel kon ‘ja’ zeggen op talrijke manieren. Ja: natuurlijk. Ja: maar let wel. Ja: maar wist je dat dan niet? Ja: maar, daarover moet ik nog even nadenken. Ja: maar daar kan ik het niet eens mee zijn. Ja: doe maar.
Kamiel reisde vaker samen, bijvoorbeeld een weekje met Benno Bernard in Engeland. Of een zestal weken met vele schrijvende reizigers in een Europese trein van Lissabon naar Estland. In Oostende betrok Kamiel Vanhole een appartementje voor een week, de datum was 11 september 2001, en ik arriveerde iets eerder in de ochtend met een af te werken verhaal; hij kwam binnen op onze derde verdieping met een manuscript om nog eenmaal te herzien. We onderzochten de bruikbaarheid van de televisie en deelden plotseling en urenlang de verbijstering over de live te volgen aanslagen in New York en Washington - precies toen verloor de hele wereld de bedachtzaamheid van Kamiel. Maar toch moesten wij naar buiten, Kamiel en ik waren jager en verzamelaar in hart en nieren, wij joegen op zeeduivel, lam en grijze garnalen waarvan wij zeker wisten dat ze op laag water, door vissers in gele oliepakken op knollen met een brede schoft en behangen met manden, werden opgevist. Thuis pelden wij gebroederlijk garnalen en boetseerden wij kroketten. De eerste nacht in Oostende viel mijn oog op een verzuchting van de hoofdpersoon in zijn nog titelloze roman, luister Kamiel,
| |
| |
natuurlijk heeft hij al een titel, zo wees ik, hij staat daar in het laatste hoofdstuk, O heer, waar zijn uw zijstraten? (Meulenhoff, 2002). Dit bijzinnetje klopte slagaderlijk en glom zachtjes in zijn manuscript. Ons appartement betrof een westelijk gericht hoekhuis aan zee, de ramen in de voorgevel gaven een uitzicht op de westelijke golven en aan de noordkant op het brede zandstrand. Bij vloed spoelde het water langs de noordkant Vlaanderen binnen, Kamiel en ik dwaalden weg van ons papier en keken elkaar tijdens een surrealistisch getinte ontdekking aan: iets had het huis een kwartslag noordwaarts gedraaid. In New York stortten de wolkenkrabbers in, het Pentagon stond in brand en wij dreven midden op zee.
In O heer spelen de reis, de migratie, het vreemdeling zijn en voor het eerst een grimmig verschijnsel een rol: moord. Met het boek Bea (Atlas,2006), volgens een opdracht op het schutblad van mijn exemplaar gericht aan een spitsbroeder en geschreven met hartenbloed, keerde Kamiel opnieuw terug naar zijn literaire uitvalsbasis Brussel. Zijn gevoel voor Cabaret Voltaire, voor Dada, het is in dit boek nog steeds aanwezig, maar ook verschijnt hier de licht surrealistisch getinte mythe. Bea is een vijftienjarig meisje dat in Hades belandt om haar gestorven vriendje te zoeken, Euridice is Orpheus en Orpheus Euridice, de Zenne van de stad Brussel is de vuile Styx en het hoofdstedelijk riolenstelsel maakt de krochten van de onderwereld uit. Dit boek draait weer om de trek, de reis. Bea wordt geleid door een Broodmenneke. Ditmaal gaat het niet in de eerste plaats om het zoeken naar een identiteit maar veeleer om het herstel ervan, het wederopbouwen van een verloren, prille identiteit, het zichzelf terugvinden van een nog niet tot wasdom gekomen meisjeskind, de versteviging van een wankel ik in gezelschap van een Brusselse kobold.
In De spoorzoeker (Atlas, 2008) mag Kamiel Vanhole in een van de reisverhalen zijn liefde voor Bruno Schulz in een spotlicht zetten. Het universum van deze Poolse beeldhouwer en schrijver, uit de Oekraïne, dat ooit tot het groot Poolse rijk behoorde, tekent de teloorgang van een dorp met zijn inwoners, maar het heeft de intensiteit van de lustlawine in El Aleph van Jorge Luis Borges, een onder een keldertrap verscholen glazen bol waarin een lichtbeeldenstorm woedt en waarin een verschrikkelijke waarheid zindert en verblindend werkt, ziek maakt, melancholie opwekt, en vaak tot waanzin leidt; Kamiels eigen, neergeschreven waarnemingen kunnen niet anders dan door een zeker kennen van de waarheid plaatsvinden, het kennen van het wezen der dingen. Hij herkent en erkent een kern, hij erkent, kortom, een modernistische waarheid. Als wij geen kern zouden bezitten, geen innerlijk wezen erkennen, geen centrale waarheid volgen, dan diskwalificeren wij de mildheid en bedachtzaamheid in dat vaandel van Kamiel, gehesen in zijn potlood, zijn betrokkenheid
| |
| |
bij landschappen en hun bevolking tot aan de schildpad en egel toe, dit alles in de plaats van een pamflettistisch politiek engagement. Zo zouden wij de ook grimmiger want menselijke elementen in zijn boeken diskwalificeren.
Als alle boeken weer in de kast staan, dan blijft de schrijver en spoorzoeker Kamiel Vanhole in zijn eigen midden staan. Dit nu is zijn volwaardige identiteit: lief in de Borstelsstraat, essayistisch mensenmens omwille van de mensen, maker van slagaderlijk kloppende en glimmende bijzinnetjes, romanschrijver, reiziger in literaire landschappen, onverkort bewonderaar, maker van kalme volzinnen, aarzelaar, theaterschrijver met zachtaardige maar vastberaden ogen en drager van een zonnevlek.
Alleen herinnering is onze uitweg.
Kamiel Vanhole, De nacht van Margaretha (Vantilt, 2000)
|
|