Ik ben op weg naar zekere ontdekkingen...
[...]
In de universiteitsbibliotheek die ik gebruik zijn er twee schrijvers wier werk zich niet aan wil passen aan de Anglo-Amerikaanse literaire tradities die door dit soort instituten in stand worden gehouden. Emily Dickinson en Gertrude Stein behoren duidelijk tot de meest vernieuwende voorlopers van modernistische poëzie en modernistisch proza, maar tot vandaag blijft de canonieke kritiek van Harold Bloom tot Hugh Kenner plichtmatig hun namen noemen maar hun werk negeren. Waarom die twee pioniers vrouwen waren, waarom ze Amerikaans waren - het zijn vragen die maar al te vaak verloren gaan in de drang naar biografische details die ‘liefhebbend’ hun stemmen heeft gesmoord. De een, ze leefde afgezonderd, werkte zonder aanmoediging of enige wezenlijke interesse van familie en collega's. Haar gedichten bleven tijdens haar leven ongepubliceerd. De andere, een invloedrijk beschermster van de kunsten, zocht gretig de publiciteit en genoot van gezelschap en heeft haar eigen literaire roem nog kunnen beleven. Dickinson en Stein ontmoeten elkaar op paden van het zelf die beginnen en eindigen in tegenspraak. Deze oppervlakkige scheiding is misleidend. Schrijven was voor elk van beide vrouwen de wereld. In een wereld van verheerlijking voor zijn verbeelding, is het vrouwelijke schrift uitzonderlijk en onverwachts.
Als poëzie zichzelf verandert, verandert ze het leven van de dichter. Subversie was voor hen allebei aantrekkelijk. En tegen 1860 was het voor Emily Dickinson even onmogelijk om de Engelse poëzietraditie eenvoudig te vertalen als het dat was voor Walt Whitman. In proza en poëzie verkende ze de gevolgen van het overtreden van de wet, waarbij ze net niet de communicatie met de lezer verbrak. Ze begon met niets, in haar brieven blies ze de gewoonten van de normale menselijke omgang aan flarden, net als ze in haar poëzie de gebruikelijke chronologische volgorde doorsneed. Gertrude Stein (1874-1946), beïnvloed door Cezanne, Picasso en het kubisme, werkte in taal de visuele verbeeldingskracht verder uit. In woorden bereikte ze een nieuwe visie, gevormd uit het proces van benoemen, alsof een eerste vrouw de ‘ruimte van de tijd, gevuld met beweging’ peilde in plaats van die te beschrijven. Herhaling, verrassing, alliteratie, ongebruikelijk rijm en ritme, misplaatsing, deconstructie. Om de oorspronkelijke helderheid van elk woordgeraamte te herstellen namen beide vrouwen de last weg van de Europese literaire gebruiken. Ze namen oude strategieën aan, heroverwogen die en vonden ze opnieuw uit.