Parmentier. Jaargang 17
(2008)– [tijdschrift] Parmentier– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 78]
| |
Dingen, dingen, dingen‘Geschiedenis van de wereld’: de ambitieuze subtitel van Zwerm (2005) vat het programma van Peter Verhelst goed samen. Niet alleen de vraag naar de geschiedenis komt aan bod, maar ook en vooral de vraag naar de wereld - de wereld, die bestaat in Zwerm uit dingen, of liever: dingen, zoals Verhelst doorgaans schrijft: ‘Als hij zich droogschudt, zie ik duizenden, miljoenen dingen. Alsof ik de hele wereld weerkaatst zie in die rondspattende druppels. Ik ben die dingen blijven zien’ (650). In de blinde machinerie van Verhelsts collageachtige verhaalstructuur worden deze dingen steeds opnieuw van elkaar losgekoppeld om ze vervolgens weer op andere wijze samen te voegen. Gevolg: een zich voortdurend transformerende en uitwaaierende zwerm zonder vaste kern of richting. De dingen lijken niets anders dan een tijdelijke stolling van iets waarvan we de identiteit nooit duidelijk kunnen vaststellen: ‘niets viel nog samen met de dingen waar hij naar had geroepen’ (132).Ga naar voetnoot1 Zwerm roept reminiscenties op aan de film The Bourne Identity (2002) van Doug Liman, waarin een voormalig CIA-agent, die betrokken is bij de operatie ‘Deep Throat’ (een uitdrukking die enkele keren voorkomt en zowel de titel is van een van de eerste Amerikaanse pornofilms als de schuilnaam van de tipgever in het Watergate-schandaal), zich probeert te herinneren wie hij was en geleidelijk aan ontdekt over welke opmerkelijke gaven hij beschikt: ‘Waarom herkent hij al die dingen?’ (123).Ga naar voetnoot2 In Zwerm gaat het echter nooit om één figuur, één persoon, maar om een kluwen van personages, die allemaal dingen hebben gezien of gedaan.Ga naar voetnoot3 In plaats van bijzondere gaven leggen deze dingen eerder wonden bloot, kwetsuren, die de wereld van Zwerm op een wezenlijke manier bepalen. | |
[pagina 79]
| |
De geschiedenis van deze wereld vangt in chronologisch opzicht aan met de ineenstorting van het ‘Zilverkleurig Complex’, een apocalyptische gebeurtenis die het begin inluidt van het van angst en geweld doortrokken universum van Zwerm. Hierin wisselen fragmenten van verschillende verhaallijnen en personages elkaar in hoog tempo af: oorlogen en ongelukken schuiven over elkaar als inwisselbare manifestaties van de complete desintegratie van de wereld; een onherleidbaar virus kruipt waar het niet gaan kan; mensen, tegelijkertijd aangetast en onaantastbaar, zijn op de vlucht of op zoek, maar waarvoor of waardoor is onduidelijk; een pianiste, handen zwevend boven de toetsen, klaar voor dat ene akkoord, wordt ontvoerd; duizenden bewakingscamera's zoemen; de steeds opnieuw aanzwellende gitaren van Motorheads Ace of Spades; een nachtelijk telefoontje naar de Messiaanse figuur Angel dat hem gebiedt ‘bij het begin te beginnen’, maar dat wellicht niet voor hem bedoeld is. Op typografisch vlak wordt de versplinterde, of beter gezegd versplinterende opbouw van Zwerm versterkt door steeds wisselende lettertypen en een overdadig witregelgebruik. Deze misschien wat gemakkelijke kunstgrepen vinden op narratief vlak een interessant pendant in de vorm van een steeds verschuivend vertelperspectief. Of misschien ontbreekt het vertelperspectief überhaupt en vindt er slechts een indifferente registratie van gebeurtenissen plaats, zoals een bewakingscamera slechts registreert wat zich voordoet: ‘Uit het niets klinkt een knappend geluid, alsof een kogel door een zijraam vliegt. Dit zakelijk registrerende vertelperspectief behelst meer dan alleen een stijlvorm, Verhelst drukt er ook op inhoudelijk vlak iets mee uit. De wereld van de dingen brengt met zich mee dat ook wij - maar wie zijn ‘wij’ nog in Zwerm? - opgenomen zijn in de dingen, ons midden in de dingen bevinden, misschien zelfs dingen zijn: ‘In een auto zit een vrouw. Ze is de belichaming van de oerschreeuw, rode opengesperde mond die niet langer een mond is, maar de uitstulpende binnenkant’ (596, wij cursiveren).Ga naar voetnoot4 In de wereld van de dingen kennen mensen geen private, enkel voor zichzelf toegankelijke eigenheid. Het eigene blijkt niets anders dan een uitstulpende binnenkant, even extern en kwetsbaar als de opperste huidlaag. Wij zijn dus slechts dingen tussen de dingen, in medias res, tussenwezens in een zich almaar trans- | |
[pagina 80]
| |
formerende massa, een fluïdum. Die dingen omringen ons, ze vervullen én ontledigen ons met hun ongrijpbare aanwezigheid: ‘Dingen die lijken op de door de zon gebleekte, ontschorste dingen die aan de dingen hangen waar dingen in trossen aan hangen die je in je ding kunt stoppen’ (205).Ga naar voetnoot5 We dreigen op te gaan in de dingen en ermee te versmelten tot één groot zwart gat - een fenomeen waaraan Verhelst menig bladzijde spendeert. Omgekeerd lijken dingen ook te vermenselijken, bezield te raken: ‘De auto is bezield, een ding dat tot leven is gekomen, dat tot besef is gekomen, aan wanhoop ten prooi’ (220).Ga naar voetnoot6 Alles lijkt uit te lopen op één vernietigende en apocalyptische klonter kosmos. Die alomtegenwoordigheid van dingen plaatst ons merkwaardig genoeg in een zeer eenduidige conditie, waarbij alles elkaar doordringt en besmet. Lichamen gaan zich letterlijk ‘aan elkaar te buiten’ (397). Daardoor lijken personages in elkaar over te lopen: ‘de twee mannen kijken elkaar in de ogen [...]. De herkenning die Angel met stomheid slaat: dit is geen willekeurige man, dit ben ik, ik kijk in mijn eigen ogen!’ (300). Of verdubbelen ze zichzelf? ‘Maar Kaspar Morcoosi is op het moment dat het vliegtuig opstijgt zijn eigen dubbelganger aan het worden, een variant van zichzelf, een mutant’ (274). Mensen en dingen delen zich en hebben deel aan elkaar - zoals het ambigue Franse woord partage zou uitdrukken: ‘Altijd moet je door weerspannigheid heen, dat is het wezen van elk muziekinstrument, tot het iets van je eigen lichaam is geworden en omgekeerd. Centaur, half mens, half piano - een wezen in zwartglanzende kledij, vergroeid met zwartglanzend hout’ (311). De dingen maken dat je nooit ‘op jezelf’ kunt zijn, maar je altijd temidden van een gegeven constellatie van de dingen bevindt: ‘Ik weet één ding: je bent nooit alleen. Altijd de aanwezigheid’ (543). De dingen zijn de wereld en omgekeerd is de wereld niets anders dan die dingen. Dat is waarom Zwerm niet alleen een geschiedenis van de wereld is, maar ook - of juist daarom - een geschiedenis van dingen. | |
De wil tot systeemDe dingen en de mensen, de mensen die ook dingen zijn, ze zijn in Zwerm allemaal met elkaar verbonden, maar van die verbondenheid krijgen we enkel de contouren meegedeeld. We kunnen nooit zomaar inzoomen op wat we lezen: ‘Ze hebben dingen opgevangen, gefluister, geruchten, en ze hebben er massaal gehoor aan gegeven’ (56).Ga naar voetnoot7 We mogen dan wel nooit alleen zijn, het met-meerderen-zijn blijkt evenmin zomaar te lukken. Uit alle macht willen wij deel uitmaken van de dingen, er een geheel mee vormen - ‘Laat me deel uitmaken, eindelijk ergens deel van uitmaken’ (610) -, maar juist omdat we een eigenheid | |
[pagina 81]
| |
ontberen en in onszelf al opgesplitst en opengesperd zijn, jagen we een illusie na. Bovendien lukt het ons niet om de dingen te interpreteren. ‘Of kennen we dingen te snel een symbolische waarde toe?’ (203). Zwerm biedt weinig zekerheden. Het universum van de dingen hult zich in bedrieglijke nevels. Immers: ‘misschien laat de koorts haar dingen horen die er niet eens zijn’ (70). Van het cartesiaanse malin génie dat ons nog de garantie kon verschaffen dat God en dus de dingen ons niet bedriegen, ontbreekt in de wereld van Zwerm ieder spoor. In dit dingachtig universum heerst een alomtegenwoordig mysterie: ‘Ik heb dingen gehoord’ (507)Ga naar voetnoot8 Om grip te krijgen op dit mysterie zoeken de personages van Zwerm naarstig naar een alomvattend systeem, een ‘Grote Symfonie’ waarin alles op zijn plaats valt. Herhaaldelijk vragen er ‘stemmen’ om een sluitend verhaal, een heldere narratieve vorm: ‘Een stem zegt: “Geef de feiten”’ (600); ‘“Begin bij het begin,” zegt de stem.’ (260); ‘Een stem zegt: “begin bij het begin.”’ (-5). Al snel blijkt echter dat de wereld niet aan een systeem beantwoordt, of beter gezegd: de wereld blijkt niet aan één systeem te beantwoorden. Omdat de menselijke wil tot systeem zo sterk is, beantwoordt zij er namelijk altijd aan. In elke willekeurige verzameling dingen valt wel een patroon, een kosmische betekenis te herkennen. Zo blijkt de Hebreeuwse numerieke waarde van de letter ‘w’ 6 te zijn, wat het world wide web gelijkstelt met het getal van het Beest: 666. Ditzelfde getal is echter te herkennen in de drie langere streepjes die elke streepjescode kenmerkt, wat niet alleen het internet, maar ook de commercie onderdeel van een duivels plan doet uitmaken. Of is het toch gewoon een grote symfonie? ‘Een stem zegt: “Dat is geen barcode, dat is een pianoklavier”’ (639).Ga naar voetnoot9 Maar waardoor wordt een sluitend systeem onmogelijk gemaakt? Die vraag raakt de kern van Verhelsts boek. Maar eigenlijk moeten we hem omkeren: wat zou het betekenen wanneer er wel een gesloten systeem zou zijn? Het antwoord schuilt in de vijftien zwarte pagina's die het boek precies in het midden doorklieven. Met deze zwarte bladzijden toont Verhelst ons de schaduwzijde van de menselijke geschiedenis: een desastreuze vorm van denken waarin het lichaam geldt als een zuiver geheel dat zich af zou kunnen sluiten van vreemde, lichaamsvreemde, elementen: ‘De droom die in de twintigste eeuw tegelijk verwezenlijkt werd: de teleologie van het kiemvrije lichaam, mens sana in corpore sano. De droom van het lichaam dat de vervolmaking heeft bereikt, de perfecte zuiverheid: het Duizendjarig Lichaam, de hoeksteen van het Duizendjarig Rijk’ (329). We zien nu dat het zo verlangde Systeem in feite niets anders kan zijn dan een immuunsysteem, een systeem dat 42het eigen li- | |
[pagina 82]
| |
chaam - of dat van de staat - beschermt tegen elementen die het kunnen besmetten of vermengen. Maar, en deze logica wil Zwerm blootleggen, een immuniteitssysteem dient weliswaar om vreemde stoffen te weren, maar moet hiertoe ook stoffen produceren die dit immuniteitssysteem tegenwerken.Ga naar voetnoot10 Omdat een organisme leeft van zijn contact met de buitenwereld, zou een volledig voltooid immuniteitssysteem het al te zeer van die buitenwereld afsluiten en dus rampzalig zijn voor het zelfbehoud van het organisme. Dit biologische mechanisme, ook wel ‘auto-immuniteit’ genoemd - een term die herhaaldelijk aan bod komt in Zwerm (613, 353) - bepaalt de gehele dynamiek van Zwerm. Het is onze condition humaine in voortdurende staat van besmetting te zijn, steeds weer vervuild en getransformeerd te worden: een ‘darwinisme tot de hoogste macht’.Ga naar voetnoot11 Een lichaam kan alleen dan bestaan als het geïnfecteerd en infecteerbaar is. Zoals de kern van Zwerm is geïnfecteerd door de zwarte pagina's, zo dient elk lichaam lichaamsvreemde elementen in zich op te nemen om te blijven voortbestaan. Een naar volledige immuniteit strevend lichaam - het kiemvrije lichaam - leidt altijd tot een auto-immune infectie: ‘Hoe eenduidiger het systeem, des te virulenter het Virus.’ (328). Om goed te functioneren mag een immuniteitssysteem dus niet sluitend zijn, maar moet het altijd open blijven voor de desnoods nefaste prikkels van buitenaf. Vrij naar Descartes: ‘Je suis infecté, done je suis’ (325). Jacques Derrida ontleedt deze paradox in zijn tekst ‘Foi et savoir’. Aan de hand van het begrip auto-immuniteit bespreekt hij de onmogelijkheid van ‘authenticiteit’ en ‘natuurlijkheid’.Ga naar voetnoot12 Volgens Derrida moet elk systeem steeds een beroep doen op een onherleidbaar dubbele pool, omdat het letterlijk gebonden is aan twee tegengestelde punten. Derrida spreekt dan ook van een double bind logica. Deze logica manifesteert zich in Zwerm zowel op typografisch, als op narratologisch, als op verhaalinhoudelijk vlak, wat van besmetting dé centrale metafoor maakt. We lijken bovendien met een metafysisch fenomeen te maken te hebben: ‘Alles en iedereen is aangetast. De geschiedenis van de wereld blijkt de geschiedenis van wat Verhelst Virutopia noemt, een wereld bevolkt door de Homo Infectus Viralis (afgekort HIV). De metafysische betekenis van Virutopia werkt Verhelst verder uit aan de hand van het fenomeen | |
[pagina 83]
| |
van zwarte gaten: ‘Lang zijn we er vanuit gegaan dat zwarte gaten verslindende magneten zijn [waar] niets uit kan ontsnappen’ (126/7). Tegenover deze opvatting over de wereld en de wijze waarop ze ontstaat en verdwijnt, plaatst Verhelst een andere: ‘Zwarte gaten zijn grote bollen [...] Bollen verstrengelde snaren die alle materie en energie in het universum vormen.’ (126) Flirtend met de snaartheorie ‘bewijst’ Verhelst dus dat zwarte gaten zelf dingen zijn die, zoals antilichamen, constituerend zijn voor het kosmisch lichaam. Het is niet verwonderlijk dat een van Verhelsts personages, vernoemd naar de Israëlische fysicus Baruch Goldstein, artificiële zwarte gaten tracht te maken. De werkelijke Goldstein, die in 1994 een bloedbad aanrichtte in de Grot van de Patriarchen, kunnen we zien als een antilichaam van de maatschappij, een terrorist. Hoe viriel en vruchtbaar het virus in abstract opzicht ook mag zijn, in de dagelijkse praktijk van Zwerm zaait het toch vooral verwarring en verderf. Wonden waarvan we niet kunnen genezen, een stroom aan dingen die ons aantast, ziektes die al dan niet enigmatisch onze levenswandel komen binnengestapt... Alsof we ons bevinden in het universum van Haruki Murakami's romans, bijvoorbeeld in dat van de Opwindvogelkronieken, en lijdzaam een aantasting of ziekte moeten ondergaan die ergens vandaan komt, maar nooit echt te situeren valt.Ga naar voetnoot13 Maar loopt dit ook ergens op uit? Of moeten we ons tevreden stellen met de wetenschap dat het ontbreken van een eindpunt juist een van de thema's van het boek is? Het Begin en het Einde vormen een centraal probleemveld in Zwerm. Het draait om de oerknal en het zwarte gat, ergens beginnen om ergens anders te eindigen, en ergens eindigen om elders opnieuw te beginnen. Preciezer uitgedrukt: het gebeuren van de vertelling zwermt rond het altijd al begonnen zijn: ‘in the beginning is the end’ (67). Een achterhaalbaar begin zou immers het bestaan van een zuiver, nog ongedeeld en onaangetast ding impliceren. We begeven ons echter in het stromen, in het panta rhei van de dingen - in medias res. Alles vloeit, niets staat stil: ‘Er ligt een glans over de dingen waaruit nieuwe dingen zullen kruipen’ (112).Ga naar voetnoot14 En vooral is er dat ene welbepaalde eindpunt - dat tegelijkertijd het beginpunt is - die Apocalyps waarnaar het hele verhaal is toegeschreven: de ineenstorting van ‘het Zilverkleurig Complex’. ‘Oh my God’, het staat in paginagrote letters in Zwerm afgedrukt. Het eindpunt is de dag waarop de dingen in de lucht vliegen, maar niet enkel dingen: ‘Er vallen dingen uit de bovenste ramen. Het zijn geen dingen. Ze vallen niet. Ze springen’ (12). En wat nu? Wat nadat het einde van de wereld het begin van het tijdperk van de dingen heeft ingeluid, zoals het motto suggereert: ‘Aux temps modernes succède le temps des choses’.Ga naar voetnoot15 Met deze uitspraak, waarmee de Franse filosoof Jean-Luc Nancy | |
[pagina 84]
| |
een van zijn verhandelingen over het ding, res, besluit, geeft hij aan dat mensen en dingen, denken en werkelijkheid, en, zoals we kunnen toevoegen, taal en wereld niet langer als opposities fungeren. In zekere zin is er niets anders dan dingen, dingen die naast elkaar bestaan, elkaar raken en elkaar doordringen. Dit vergt niet alleen een andere opvatting van de wereld, van wat het betekent in deze wereld te staan, maar ook een ander vocabulaire. We moeten leren leven met de littekens die de dingen in ons aanbrengen en er woorden voor zoeken, woorden die zelf ook dingen zijn: ‘Satellietcamera's zoemen in en laten onherkenbare dingen zien, verwoestingen waar nieuwe woorden voor moeten worden gevonden om ze ooit te kunnen bezweren - benoemen om te vergeten.’Ga naar voetnoot16 | |
Kwetsbaar engagementDit zoeken naar woorden om de besmettelijke, van eigenheid ontdane metafysische constellatie (‘Virutopia’) te beschrijven resumeert de opdracht van Zwerm. Deze taak maakt Zwerm tot een door en door geëngageerd boek dat onze huidige bestaansconditie tot in haar uiterste consequenties wil begrijpen. Verhelsts meanderen langs de schors van de dingen verraadt een politiek programma, dat onder andere ook culmineert in de verwijzing naar het nazisme. De vele verwijzingen naar concrete nieuwsfeiten, zoals het door Goldstein aangerichte bloedbad, maar ook de oorlogen in Vietnam, de Balkan en Irak, de aanval op het World Trade Center en de gevangenname van Mordechai Vanunu, bieden dan ook veel meer dan oppervlakkig of zelfs gedateerd engagement, zoals door sommigen van Verhelsts critici wel beweerd is.Ga naar voetnoot17 De gebeurtenissen lijken volstrekt inwisselbaar, omdat ze allemaal getuigen van dezelfde centrale these: een organisme (ons lichaam, een organisatie, een staatsvorm, enzovoorts) kan alleen bestaan dankzij de lichaamsvreemde, soms zelfs destructieve elementen waardoor het is aangetast. Zwerm is een diagnose van de kwetsbaarheid van de menselijke bestaansconditie, een fenomenologisch-ontologische stellingname met belangrijke ethische en politieke consequenties. Verhelsts gebruik van (post)modernistische ‘trucjes’ als een a-chronologische verhaallijn, diapositieve teksten, een omgekeerde paginanummering en afgebroken zinnen, maakt zijn werk niet noodzakelijk tot ‘steriele spielerei’Ga naar voetnoot18 of tot wat door velen in navolging van Dirk van Bastelaere ‘esthetisch postmodernisme’ is genoemd.Ga naar voetnoot19 Waar het zogenaamde ethisch postmodernisme werkelijk ergens aan zou raken, een gevoelige zenuw van de condition humaine kan blootleggen, daar zou de esthetische variant opzettelijk aan de oppervlakte blijven vanuit de gedachte dat er niets anders is dan die oppervlakte. Veel critici plaatsen Zwerm in de laatste | |
[pagina 85]
| |
categorie: het boek zou niet weten te raken, schiet slechts ‘losse flodders’ en is ‘ondanks die caleidoscopische versplintering toch knap eentonig [...], elke pixel is zo'n beetje hetzelfde’?.Ga naar voetnoot20 Maar de roman wil geen flauwe of ironische variant van het postmodernisme geven, Zwerm beantwoordt aan de eigen wetmatigheden en probeert de uiterste consequenties van zijn lichamelijkheid onder ogen te zien. Het gaat om niets minder dan een meedogenloze ontleding van de logica van het ‘geraakt worden’:
‘Raak me.
Raak me niet aan’ (285)
‘Raak me niet aan’ - Noli me tangere, zoals Jean-Luc Nancy een essay heeft genoemdGa naar voetnoot21 - verwijst naar het tafereel van Jezus die na zijn Verrijzenis voor Maria Magdalena verschijnt en de woorden uitspreekt: ‘Raak Mij niet aan, want Ik ben nog niet opgevaren tot Mijn Vader; maar ga heen tot Mijn broeders, en zeg hun: Ik vare op tot Mijn Vader en uw Vader, en tot Mijn God en uw God. Maria Magdalena ging en boodschapte den discipelen, dat zij den Heere gezien had, en dat Hij haar dit gezegd had.’ Die dubbelheid, die onvermijdelijke gespletenheid die alles in Zwerm zo ten diepste ‘aantast’ is ook in deze logica aanwezig. Enerzijds kan Maria Magdalena het verrezen lichaam van Jezus precies aanraken omdat het een lichaam is, een ding zogezegd. Anderzijds is dit lichaam echter onaanraakbaar omdat het een lichaam is dat zich heeft teruggetrokken, dat ongrijpbaar is geworden omdat de innerlijke kern er uit is verdwenen. Deze bestaansconditie kenmerkt niet alleen het verrezen lichaam van Jezus, maar dat van iedereen in het in Zwerm geschetste einde der tijden. Elk raken wijst ons op wat we niet aanraken, of op wat ons aanraakt maar niet door onze grijparmen kan worden gevangen. De roep om een ethisch gehalte, het verlangen naar empathie, wijst ons daarbij op een soort existentiële fantoompijn. Maar we weten geen blijf met én het fantoom én de pijn: ‘s Nachts is er boven de krater een gloed zichtbaar, fantoompijn die een ding wil worden, vol betekenis en troost’ (-5). In het hier aangebroken tijdperk zijn dingen en mensen onaanraakbaar geworden: ze laten zich niet grijpen. Aan de andere kant zijn ze echter uitermate kwetsbaar: ze moeten zich aan alle kanten openstellen voor lichaamsvreemde elementen. Tegelijk aangetast en onaanraakbaar dus, of beter: onaanraakbaar want aangetast. | |
[pagina 86]
| |
Zwerm. Geschiedenis van de wereld lijkt op een palimpsest: een voortdurend herschrijven van het ‘perkament’ van het lichaam. Het bevindt zich in een uitermate schriftuurlijk universum en doet daarom onwillekeurig denken aan de Argentijnse schrijver Borges voor wie de wereld een boek was. Verhelsts poging om ‘in één boek het hele universum te vatten’, zoals hij het in een interview uitdrukte, doet immers denken aan het kortverhaal ‘De parabel van het paleis’ waarin Borges schrijft over een keizer die een dichter laat onthoofden omdat die in een gedicht zijn paleis volledig en tot in detail beschreef. De keizer was woest en riep: ‘Je hebt me mijn paleis ontrukt’. Daarmee wilde Borges de lezer duidelijk maken dat in de wereld geen twee dingen exact kunnen samenvallen: zodra de dichter zijn gedicht uitsprak, verdween ook het paleis.Ga naar voetnoot22 Is daarom de opzet van Zwerm paradoxaal genoeg onmogelijk? Borges stelt dat het boek wel in de wereld is, maar dat je de wereld niet in een boek kan stoppen dat zelf de omvang van de wereld zou moeten aannemen. Wie zich niet laat aantasten door de wereld, wie niet ‘wereldt’, om het Heideggeriaans uit te drukken, en dus onaanraakbaar wil zijn, mislukt - niet alleen vanuit fenomenologisch perspectief, maar ook existentieel. Wellicht omvatten de woorden in Zwerm niet zozeer een heel universum - want kunnen en mogen ze dat wel doen? - maar zijn het juist de dingen die als fantomen ons bestaan constitueren en tegelijk ook ‘destitueren’, inperken, begrenzen en van bovenwereldse ambities ontdoen. Daarmee keren we terug naar het motto van onze korte filosofische lectuur: ‘Aux temps modernes succède le temps des choses’.Ga naar voetnoot23 Misschien is met Zwerm de ‘tijd van de dingen’ definitief aangebroken? |
|