Léon Stapper
De apen van Gay
In 1727, het jaar waarin John Gay zijn grootste succes schreef, de ‘ballad-opera’ The Beggar's Opera, verscheen ook zijn eerste collectie fabels. Een populair genre in zijn tijd, met Matthew Prior (1664-1721) als belangrijkste auteur en voorbeeld in Engeland. Door de lichte toon van de fabel, waarin de lezer weliswaar een moraal werd voorgehouden, maar dan wel zo licht verteerbaar mogelijk, was het gedicht in deze vorm een ideaal vehikel voor Gay, die zijn bescheiden literaire reputatie vooral te danken had aan de juiste toon en de juiste vrienden. Na de eerste collectie van vijftig fabels in wat uiteindelijk het annus mirahilis van de dichter zou blijken, verscheen later, in 1738, postuum een tweede collectie van zestien fabels. Die waren langer - Gay liet de fabel zelf voorafgaan door een uitgebreide beschouwing - en een tintje harder en ernstiger van toon. Het succes van beide bundels was groot.
Vele herdrukken en nieuwe uitgaven volgden, waaronder een vertaling in het Frans (1759, door Madame de Kéralio) en zelfs in het Latijn (1777). In veel edities gingen de fabels vergezeld van gravures: in de editie van 1727 waren die van de hand van John Wootton en William Kent (zie bijgaande illustraties), op zich al geen onbekende kunstenaars; de editie van 1738 was voorzien van gravures van de veel bekendere Franse kunstenaar Hubert Franjois Gravelot. Latere bundelingen van alle fabels konden ook telkens bogen op groot succes en op illustratoren die ertoe deden, zoals Thomas Bewick in 1779, en zelfs William Blake, die een twaalftal van de zeventig illustraties uit de editie van 1794 voor zijn rekening nam. In 1827, een mooie honderd jaar na het verschijnen van de eerste bundeling fabels van Gay, vervaardigde Sir Edwin Landseer, een Engelse kunstenaar die befaamd was om zijn dierenschilderijen, een olieverfschilderij onder de titel ‘The Travelled Monkey’ (Guildhall Art Gallery in Londen) naar fabel XIV, dat op de cover van dit nummer afgedrukt staat.
John Gay (1685-1732), uit een aanzienlijke familie in Devon afkomstig, was vanaf zijn tiende wees, maar werd door een welwillende oom onder zijn hoede genomen en kreeg een uitstekende opleiding. Hij vertrok naar Londen om als jongste bediende bij een zijdehandelaar te gaan werken, maar schoof die betrekking al snel terzijde en zocht zijn heil in literaire kringen. Vanaf 1712 vond hij telkens opnieuw beschermheren,