Parmentier. Jaargang 15
(2006)– [tijdschrift] Parmentier– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 6]
| |
[Dossier
| |
[pagina 7]
| |
zwierig kapsel, als het waarmerk van de Bourgondiër die van het leven tot in detail geniet. Dat is ook zo: binnenshuis is de moordenaar een liefhebber van exquise cuisine. De huidige president van Iran, Mahmoud Ahmedinejad, wedijvert met de voorzitter van de Noord-Koreaanse Partij van de ArbeidGa naar voetnoot2 om onze aandacht. Hij staat wel niet bekend als een levensgenieter, maar zijn verschijningsvorm past heel wat beter bij het idee van de schurk dan die van de mullahs, wakend over zijn rechtlijnigheid. Schurkachtige ongewassenheid vinden we terug in zijn baard, alleszins minder formeel dan de volle, wijze baarden van de geestelijken, als resultaat van de verwaarlozing die een leven als struikrover met zich meebrengt. Ook doet die fervente tegenstander van Israël iets wat hem scherp onderscheidt van de held der kwaadaardigheid uit de twintigste eeuw, Adolf Hitler: hij lacht, met twinkelende oogjes. Hij heeft iets grappigs, vriendelijks, koddigs door de breekbaarheid van zijn verschijning. Dat hij zich net als Noord-Korea niets aantrekt van wat de welbekende internationale gemeenschap van hem verlangt, vindt in die fragiliteit voldoende tegenwicht om hem aan te zien voor je buurman, wiens voornaamste misdrijf bestaat in voorzichtige belastingontduiking. Je wordt jaloers op zijn moed. Je wilt dat hij zijn zin krijgt. Ach nee, dat mag niet. Overigens: is de schurk al niet zo maar een crimineel, hij is ook niet zo maar een dictator. Niemand zal het in zijn hoofd halen het Wit-Rusland van Lukasjenko voor een schurkenstaat aan te zien, hoeveel demonstraties er ook in de kiem worden gesmoord. Het land houdt zich tegenover de buitenwereld koest en zijn leider geeft weinig blijk van veel plezier aan het leven. Die ene schurkenstaat die als zodanig al weer heet opgerold, het Irak van Saddam Hussein, had nog de euvele moed vertoond om botweg een land binnen te vallen, en wie zal ontkennen dat Saddam met erg veel genoegen zijn geweer leegschoot, of dat zijn dikke lippen, die borstelige wenkbrauwen, niet duidden op kennis van het goede leven? En wie kan dat beter beoordelen dan de huidige president van de Verenigde Staten, die pontificaal zijn wilde jaren vol woeste drankgelagen heeft afgezworen voor de Here, en toch net zo lekker joviaal blijft als Andries Knevel. Zelfs wanneer George W. Bush ons streng toespreekt als in zijn rede over de As van het Kwaad, glimt het kwajongetje mee: ‘vertrouw me, ik weet uit eigen ervaring wat een | |
[pagina 8]
| |
schurk is. Luister naar mij, dan komt het in orde.’ Wijzen op de ernstige tekortkomingen en draaikonterij van zijn regering bevestigt alleen dat men de duivel nu eenmaal het beste uitdrijft met Beëlzebub. Toch is de ene duivel de andere Beëlzebub niet. Dat zullen de schurken weten. Een staat uitschelden voor schurk heeft namelijk ook iets vernederends. Pas de term toe op Nazi-Duitsland, of op de Sovjet-Unie onder Stalin, en je zult merken dat het wringt. De nadrukkelijke machtsontplooiing van die staten valt moeilijk in overeenstemming te brengen met iets als een schurk. Een schurk achterhaal je met de politie, liefst nog met de sheriff of de veldwachter. Een schurk moet zich kunnen verschuilen in de bosjes, zodat hij kan toeslaan op momenten dat je dat het niet verwacht. Een schurk is kwetsbaar en klein. Zet je een staat weg als schurk, poch je over je wapentuig.
De aanlokkelijke kwetsbaarheid van de schurk treedt treffend aan het daglicht in Moosbrugger, het door de politie ingerekende personage uit Musils Der Mann ohne Eigenschaften. Al verwijst die titel uitdrukkelijk naar de principiële weifelaar Ulrich, de lustmoordenaar Moosbrugger vormt steeds de andere spil van het gebeuren als de katalysator van andermans onderdrukte fantasieën, als een leegte waarin eigenschappen mogen opgaan. Het vanwege Moosbrugger toegeven aan geheime genoegens gaat met vertedering voor de underdog gepaard. Musil laat je geloven in Moosbruggers principiële onschuld, hoe onomstotelijk de feiten van zijn misdaad ook vastliggen. Musils roman valt in het Duits integraal te beluisteren op cd. Die uitgave bevat ook Elfriede Jelineks hoorspel Moosbrugger wil niets met zichzelf te maken hebben. In het Duits is die tekst nog niet in druk verschenen: dat gebeurt hier voor het eerst, in het Nederlands. In haar duiding van Moosbruggers pathologische planmatigheid als iets wat allerminst vertederend is, gaat ze door een anachronisme nog een stap verder: ‘ik steek achterwaarts naar haar, en ze valt met het bovenlichaam op de kassa die daar staat en ook dringend vastgenageld zou moeten worden, als u het mij als vakman vraagt. Dood of levend. Dat is zoals in de digitale elektronica, in die digitale rekenmachines waaraan we al gewend zijn - en bovendien zijn de meeste mensen rekenaars maar daarin overtref ik hen ook - zijn de digitale grootheden altijd in een binaire vorm aanwezig, het is ja of nee, een derde mogelijkheid bestaat niet.’ Plots zijn wij, geketend aan onze computers en gadgets, | |
[pagina 9]
| |
evenzeer deelgenoot van de schurkachtige pathologie, bedrijven ook wij de oneervolle kunst van de binaire reductie. Die omweg voert Jelinek terug bij de fascinatie van Musils figuren: in de schijn van het naïeve is de schurk nabij. Rosemarie Buikema en Lies Wesseling gaan in een hoofdstuk uit Het heilige huis, hun studie naar de invloed van de gothic novel op een reeks Nederlandse auteurs, uitvoerig in op de negentiende-eeuwse Engelstalige klassiekers uit het genre. De gothic novel gaf vorm aan de angst voor die nieuwe tijd waarin de natuurwetenschap serieuze trekken begon aan te nemen, de imperialistische wereldrijken stuitten op de eigenheid van vreemde beschavingen, de strijd tussen de seksen zich aandiende. De twijfelachtige figuren van Frankenstein en Dr. Jekyll die ook de monsterlijke, door hemzelf om wetenschappelijke doeleinden opgeroepen Mr. Hyde is ‘worden uiteindelijk achtervolgd en overheerst door hun eigen schepselen.’ De wens tot beheersing van de natuur, of van vreemde volkeren, of van vrouwen, roept de angst op dat de machtsmiddelen uiteindelijk even onbeheersbaar zijn als datgene wat onderworpen moest. Wat als schurkachtig wordt veroordeeld, roept het schurkachtige op in de vervolger. De gothic novel heeft in elk geval dan nog de moed getoond ‘de coëxistentie van goed en kwaad in één individueel bewustzijn’ te willen verkennen. Wij in het Westen van de 21ste eeuw hebben daar niet heel erg veel lering uit getrokken met onze wereld van gezellige leukheid: de schurken zijn normaal gesproken nog altijd de anderen. Het komt daarbij van pas, als een schurkenstaat je vroeger welgezind was, zoals in het geval van Iran. Maar zou men het land al kritiseren uit hoofde van het heimwee naar de tijd dat de Sjah in de pas liep met het Westen, dan maakt Amir Afrassiabi's geschiedenis van de moderne Perzische poëzie wel duidelijk hoe misplaatst die nostalgie is. Zeker hoeven we weinig te verwachten van het huidige regime dat dichters de mond snoert als ze maar het woord ‘borst’ gebruikenGa naar voetnoot3, maar de poëzie in de dagen van vóór de Islamitische Revolutie werd net zo goed getekend door dictatuur en onderdrukking. Dat die poëzie desondanks grote figuren als Nima Joshig en Forugh Farrokhzad voortbracht, vormt geen vrijbrief voor het aannemen van ieder willekeurig alternatief. En dan leert ons ook nog het InternetGa naar voetnoot4 dat het afschilderen van Iran als schurkenstaat een barrière vormt voor de nog niet uitgeweken Perzische dichters die in het Westen willen publiceren. Dat is in de | |
[pagina 10]
| |
Verenigde Staten althans verboden. Het inzicht in ‘de coëxistentie van goed en kwaad’ binnen één land wordt in het woord ‘schurkenstaat’ ontkend. Peter van Lier plaatst het probleem van die coëxistentie dichter bij huis. Zijn uit twee afdelingen bestaande gedicht trakteert op de weerspannigheden tussen boeren en natuurbeschermers, die elkaar onverzoenlijk van allerlei schurkachtigheden betichten. Maar door de regels en zeker ook de witregels van het gedicht heen doet het oude land poging zich daar niets van aan te trekken. Het oude land en de dieren des velds zijn immers evenmin gediend van natuurbeschermers, omdat ook die voedsel behoeven, landbouw vereisen. De wildheid van het land, die zij nastreven, is onder die voorwaarden onmogelijk. De onderwerping van de weidevogels is onontkoombaar. Dat besef maakt de her en der opklinkende wensen om dierenrechten op te nemen in de grondwet bijna pathetisch. Immers, als voor mensen een grondwettelijk recht op de onschendbaarheid van het lichaam geldt, dan geldt dat ook voor dieren. Maar zover zullen voorvechters van dierenrechten zelden gaan. Het gevecht tussen boeren en natuurbeschermers is niet veel meer dan een spiegelgevecht in de schurkenstaat van de menselijke welstand. Hans Groenewegens essay over Heiner Müller loopt uit op een enerverend gedachte-experiment. Het toont hoe juist het schrijven, hier of in de DDR, er steeds op bedacht moet zijn aan de druk van het sociale te ontkomen, en dan vooral ook aan de politiek vereiste waardestellingen. Groenewegen wordt grimmig en weerspannig, zelfs tegenover het tijdschrift dat hem de opdracht verleende. Hij beklemtoont hoe de ideologische leuzen van de wereld haar consequent tot een schurkenstaat maken voor eenieder die de onafhankelijkheid van het schrijven tracht te schrijven. De ander als een schurkenstaat accepteren is een gevecht met de eigen schaduw. Ook bij Lieven de Cauter en Patrick Deboosere neemt de schurkenstaat universele trekken aan. Ze schetsen de wordingsgeschiedenis van het begrip en trekken de lijnen door naar de toekomst: ‘Door de versterking van de controle op de eigen bevolking zullen de antiterrorismewetten zeker de democratie verdedigen... door haar telkens een beetje meer op te heffen. Een schurkenstreek? Ik vrees van wel.’ Die streek is inderdaad een sluipend proces met weinig opgemerkte, maar verregaande consequenties. Zo hebben de | |
[pagina 11]
| |
gezamenlijke Tweede Kamerfracties recentelijk in relatieve stilte bepaald dat Nederlanders die willen trouwen met vreemdelingen van buiten de EU en enkele uitgelezen verdragslanden hun geliefden eerst tegen een lief bedrag aan een examen moeten onderwerpenGa naar voetnoot5. Bovendien worden diezelfde verliefde Nederlanders toch al geacht minimaal 120% van het minimumloon te verdienen. Het in artikel 16 van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens vastgelegde absolute recht op vrijheid van huwelijk is daarmee voorwaardelijk verklaard. De linkse kamerfracties ondersteunen dit, al was het maar om te voorkomen dat Turken en Marokkanen om het even wie het land binnenslepen. Turken en Marokkanen zijn zelfs in hun waarneming armzalige uitvreters zonder verantwoordelijkheidsbesef of ook maar vermogen tot het hogere blanke gevoel der liefde. En bovendien: geloofsgenoten van deze lieden vliegen graag tegen wolkenkrabbers op. Zulke lieden kun je bezwaarlijk een liefdesleven naar eigen inzicht toewensen. Dat met diezelfde wetgeving blanke Nederlanders op de koop toe getroffen worden, verzwijgen de linkse partijen. De schurkenstaat van de uitsluiting sluipt met de beste bedoelingen binnen. Marcel Ozymantra wijdt een verhaal aan de leider van het clubje dat aanleiding gaf tot dergelijk met voeten treden van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens: Mohamed Atta. Ozymantra portretteert hem als een rabiaat tegenstander van het Westen, poel van verderf, schurkenstaat van pret en plezier. Al is de leider der vliegtuigkapers voor die geneugten ook niet onbevattelijk, je zou hem zijn weerzin gunnen bij de onaangename indruk die de eigenaar van zijn Amerikaanse vliegschool achterlaat. Het verhaal van Josien Laurier sluit daar nauw op aan: haar heldin vat in de enige juiste landstaal de mentaliteit samen van de Amerikaanse red neck in zijn blinde zucht naar expansie en wereldoverheersing. Toch meent deze vrouw het helemaal zoals ze zegt: de naïviteit van haar alles omspannende verlangen naar welstand en genoegen, het geloof in de uitverkorenheid van haar en de haren, kent al evenmin grenzen. Naïviteit is lief, en schurken kun je liefhebben. Ook Astrid Lampe verkent de ‘coëxistentie van goed en kwaad in één individueel bewustzijn’ - via een gepassioneerd liefdesgedicht voor de in 1961 vermoorde dictator van de Dominicaanse Republiek, Rafael Leónidas Trujillo. Een kunstenares dankt aan deze bloeddorstige despoot, el | |
[pagina 12]
| |
jefe, een stipendium voor een hinkelbaan die terecht kwam in het New Yorkse Museum of Modern Art. Maar tussen al die erotische blijdschap door klinken ook die andere woorden: ‘dood op dood.’ De schurk mag dan als Sigismondo Malatesta, Ezra Pounds geliefde vorst uit de RenaissanceGa naar voetnoot6, de kunsten ondersteunen, het doet niets af aan het gevaar. Het gedicht roept zelfs de vraag op welke positie de kunst inneemt, zodra ze wordt gesponsord door bedrijven die bijdragen aan de schurkenstaat van pret en plezier. Daar geldt wat Kreek Daey Ouwens formuleert: ‘wij zijn klein en sterk, en wij hebben leuke kleren, en wij zijn te klein om ons zorgen te maken, onze moeder is lief voor ons, en we rennen in de heldere lucht als jonge katten, de tuin staat vol bloemen.’ Toch woekert een onuitgesproken angst onder de oppervlakte van dat gewone, prettige leven. Daey Ouwens' omzichtig opgebouwde reeks voert sluipenderwijs binnen in een voortdurend bedacht zijn op een dreiging die zelf nooit wordt waargemaakt. Maar duidelijk wordt dit: sommige mensen die je moet kunnen vertrouwen, jagen je schrik aan door je hand te beroeren. Die sluipende misdadigheid doordrenkt ook de vier gedichten van Liesbeth Lagemaat. Ondanks het protest in woorden als: Dit is geen plek voor kinderen.
Maar er moet een ritme zijn.
zijn Lagemaats eerste drie vrouwenfiguren, de moeder, de hoer, de tangodanseres, op de eerste plaats onverbiddelijk. Het is pas in het laatste gedicht, ‘Klein galgenmaal’, dat een opgelucht ademhalen op zijn plaats lijkt: hier is het de moeder die de zoon een ‘schurkje’ noemt. Dat woord van vertedering neemt de suggestie van dreiging niet weg, maar Lagemaats slotakkoord laat minstens nog geloven dat we door het besef van de dreiging in het reine kunnen komen met de wereld, zodat ze bij wijze van galgenmaal nog een laatste kans krijgt: Dan laten we alles zo staan: de tafel, het kleed en het brood.
Dat sluitstuk herinnert aan Park Chan-Wooks magistrale film Oldboy (Gouden Palm 2004), die is opgebouwd rond het adagium ‘Al ben ik dan een beest, ook ik heb recht van leven.’ De bedenker van die | |
[pagina 13]
| |
frase aan het begin van de film is daar nog niet van overtuigd: prompt pleegt hij zelfmoord. Maar zijn wanhoopskreet biedt de held Oh Dae-Su wel kracht om niet te versagen in zijn grimmige strijd tegen wie hem kwaad aandeed. Die wraak loopt in het eigen mes: ze bleek tot in detail ingecalculeerd door het slachtoffer van de wraak - dat daarmee de eigen wraak voltrekt. Letterlijk op de knieën in het besef van het kwaad dat hij lang geleden terloops zijn belager aandeed, laat ook Oh Dae-Su dat ene adagium aan zijn mond ontsnappen. En hij overleeft, maar veel praatjes heeft hij niet meer. Nooit meer zal hij zijn voormalige belager voor ‘schurk’ kunnen uitscheldenGa naar voetnoot7. Enkel het inzicht dat hij als eerste iets verkeerd deed, biedt de gelegenheid te laten voortbestaan wat hem dierbaar is. Zijn naam, die naar zijn zeggen betekent ‘hij die met iedereen goed op kan schieten’, wordt eindelijk waargemaakt. Het is het waard om te overwegen zodra ons weer wordt opgedragen bang te zijn, schurken te zien. Een wraakpoging op hen kan de voortzetting vormen van een kwaad dat de onzen begingen. Het ligt voor de hand dit te betrekken op die staten waar wij wel zo graag onze levensnoodzakelijke olie van betrekken dat we ons dagelijks met hen bemoeienGa naar voetnoot8. Maar het geldt ook voor die andere schurkenstaat, het weer nadrukkelijk met zijn atomaire vermogens zwaaiende Noord-Korea. Anders dan de zuidelijke broeder, neemt dit land, pervers, nog altijd wraak op de verdragen van de VS en het Verenigd Koninkrijk met Japan uit 1905 die in een koehandel de Japanse koloniale belangen in Korea erkenden met brute Japanse overheersing en latere staatkundige splitsing tot gevolg. Zeker neemt Noord-Korea ook wraak op het Amerikaanse bombardement uit de Koreaanse Oorlog dat weinig heel liet van Pyongyang, de parel van het hele schiereiland. Wie graag de term ‘schurkenstaat’ in de mond neemt, kruipt dus beter eerst maar eens als een hondje, in navolging van Oh Dae-Su. Ik wens George W. Bush een goede home cinema toe. Ook hij heeft recht van leven. |
|