Parmentier. Jaargang 15
(2006)– [tijdschrift] Parmentier– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 53]
| |||||||||||||||||||||||||
Carl de Strycker
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 54]
| |||||||||||||||||||||||||
Van het blauw dat nog zoekt naar zijn oog, drink ik als eerste.
Ik drink uit jouw voetspoor en zie:
je rolt me door de vingers, parel, en je groeit!
Je groeit als allen die vergeten zijn.
Je rolt: de zwarte hagel van de somberte
valt in een doek, die wit van het uitwuiven is. (Celan 2003, 51)
Het valt op dat er zowel bij Nolens als bij Celan sprake is van een interiorisatieproces van het blauw, de somberte, voor Sigmund Freud een belangrijk kenmerk van de melancholie. Wanneer het verlies tijdens het rouwproces niet voldoende wordt verwerkt, dan wordt het verdriet volgens de Weense psychoanalyticus namelijk blijvend. Het verdriet wordt, zo schrijft Patricia de Martelaere in ‘Een verlangen naar ontroostbaarheid’, haar essay over Freud en de melancholie, ‘bij de melancholicus een permanente pijn [...] en hij klampt zich aan zijn lijden vast als het enige, het volstrekt enige, dat niemand hem buiten zijn wil kan ontnemen’ (De Martelaere 1996, 91). Dat is wat er in dit gedicht gebeurt. Want anders dan bij Nolens, waar de kleur van de melancholie het voedsel voor Celan betekende, is het blauw in deze verzen nog levensnoodzakelijker: het is het water waar het lyrische ik van drinkt. Het gedicht beschrijft de weg die een traan aflegt vanaf het moment dat hij ontstaat totdat hij wordt opgevangen. Het verdriet dat hem verwekt, geldt ‘alle, die vergessen sind’; een omschrijving voor de slachtoffers van de Holocaust, en dat verdriet wordt steeds groter naarmate die meer uit het geheugen verdwijnen. Dat vergeten is voor het lyrische ik namelijk onaanvaardbaar, het betekent immers dat het verlies zich een tweede keer voordoet. Om dat te voorkomen neemt het lyrische ik het verdriet om de gestorvenen helemaal in zich op: het drinkt ‘Vom Blau, das noch sein Auge sucht’, van de somberte die aan de huilbui voorafgaat. Paradoxalerwijs wordt zo de pijn van het lyrische ik alsmaar heviger naarmate het trauma meer vergeten en verwerkt raakt. Het ik uit dit gedicht weigert te vergeten en rouwt verder. Zijn droefheid uit zich ten slotte als ‘das schwarze Hagelkorn der Schwermut’ op een wit doek, een beeld dat begrepen kan worden als een metafoor voor het gedicht. Elk vers moet telkens opnieuw niet tranen geschreven worden, elk gedicht is een saluut aan de dierbaren die de dichter verloren is. Net doordat in poëzie de rouw in leven wordt | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 55]
| |||||||||||||||||||||||||
gehouden, verliest de dichter zijn gestorvenen niet helemaal en blijven ze toch nog enigszins aanwezig. Zo gelezen is ‘Vom Blau’ een programmaverklaring voor het werk van Celan: het gedicht moet herdenken, iets wat Celan ook in zijn bekende poëticale toespraak ‘Der Meridian’ als taak van de poëzie vooropstelde: Vielleicht darf man sagen, daß jedem Gedicht sein ‘20. Jänner’
eingeschrieben bleibt? Vielleicht ist das Neue an den Gedichten,
die heute geschrieben werden, gerade dies: daß hier am
deutlichsten versucht wird, solcher Daten eingedenk zu bleiben?
(GW 3, 196)
Misschien kun je zeggen dat elk gedicht zijn ‘twintigste januari’
in zich draagt? Misschien is het nieuwe aan de gedichten die
tegenwoordig geschreven worden juist dit: dat hier het duidelijkst
geprobeerd wordt om zulke data indachtig te zijn? (Celan 2003, 242)
Celan verwijst met de datum die hij hier noemt, 20 januari, niet enkel naar de dag waarop het hoofdpersonage Lenz uit de gelijknamige novelle van Büchner ‘durch's Gebirg’ ging, maar ook naar een belangrijk historisch feit. Op 20 januari 1942 werd tijdens de Wannsee-Konferenz namelijk besloten tot de ‘Endlösung der Judenfrage’. Poëzie mag zulke gebeurtenissen nooit vergeten, ze moet ze telkens opnieuw overdenken, ze moet er altijd opnieuw op terugkomen. Een dergelijke levenshouding (of in dit geval literatuuropvatting) is echter ook typisch voor de melancholicus. ‘Der melancholische Komplex verhält sich wie eine offene Wunde’ (Freud 1999, 439) schrijft Freud en De Martelaere typeert de melancholicus als ‘de rouwende die niet wil dat de rouw ooit voorbijgaat’ (De Martelaere 1996, 93). Wie vanuit Freuds tekst Celans leven en werk beschouwt, zal moeten toegeven dat zijn verzamelde gedichten het melancholische oeuvre van een zwaarmoedig dichter zijn. | |||||||||||||||||||||||||
Een leven in de schaduw van de melancholieIn zijn bekende tekst ‘Trauer und Melancholie’ (1917) stelt Freud vast dat zowel ‘Trauer’ (droefheid/rouw) als ‘Melancholie’ veroorzaakt worden door verlies van een geliefd object. Het verdriet, de normale | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 56]
| |||||||||||||||||||||||||
reactie op een dergelijk verlies, wordt meestal verwerkt tijdens het rouwproces waarin geleidelijk aan afstand wordt genomen van de verloren geliefde. Als dat echter mislukt, slaat het verdriet naar binnen en komt het tot melancholie. We kunnen melancholie dan beschouwen als een nooit eindigend rouwproces, door Freud treffend vergeleken met een open wonde, zoals eerder aangehaald. Dat die psychische toestand echter verregaande gevolgen kan hebben, blijkt uit het feit dat Freud melancholie eigenlijk gebruikt als synoniem voor depressie. Bij wie hij melancholici noemt, constateert hij behalve slapeloosheid en zelfmoordneigingen ook de volgende symptomen: eine tief schmerzliche Verstimmung, eine Aufhebung des Interesses für die Außenwelt, durch den Verlust der Liebesfähigkeit, durch die Hemmung jeder Leistung und die Herabsetzung des Selbstgefühls, die sich in Selbstvorwürfen und Selbstbeschimpfungen äußert [...] (Freud 1999, 429) In de biografie van Celan is er schrikwekkend veel te vinden dat binnen dit plaatje past. Celan moet van nature al erg gevoelig zijn geweest. Jean Firges spreekt van ‘eine angeborene Anlage zur Hypersensibilität und extremer psychischer Verletzbarkeit’ (Firges 1998, 257), Wolfgang Emmerich heeft het over een ‘mitgegebene melancholische Disposition und hohe Empfindungsfähigkeit’ (Emmerich 2004, 125). Bovendien dweepte de jonge Celan al op redelijk jonge leeftijd met zelfmoord. Zijn jeugdvriend Immanuel Weißglas herinnert zich dat Celan ‘[m]ehr als einmal drohte [...] seinem Leben ein Ende zu setzen’ en hij voegt er aan toe: ‘es waren mehr als beliebige Drohungen’ (Baumann 1985, 23). Helemaal freudiaans wordt het wanneer we de sterke moederbinding in acht nemen die Celan volgens verschillende bronnen moet hebben gehad. Israel Chalfen schrijft bijvoorbeeld dat het telkens opnieuw duidelijk werd ‘daß er seine Mutter anbetete’ (Chalfen 1983, 61) en Emmerich stelt vast dat in Celans leven ‘die dominante emotionale Bindung [...] die zur alles geliebten, schönen Mutter’ (Emmerich 2004, 35) was. Wanneer Celan in 1943 verneemt dat zijn moeder in de kampen door een nekschot om het leven is gebracht, verliest hij zijn liefdesobject op een gruwelijke manier. Dat leidt niet enkel tot levenslange psychische schade, maar komt ook tot uiting in zijn werk. Voordien | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 57]
| |||||||||||||||||||||||||
schreef hij dromerige gedichten in het verlengde van de romantiek, ‘[j]etzt aber beginnt eine nie wieder aufgehobene Verflechtung von Totengedenken, jüdischem Thema und poetologischer Reflexion im Gedicht’ (Emmerich 2004, 47). Het gedicht ‘Nähe der Gräber’ (GW 3, 20) is daar een vroeg voorbeeld van: Nähe der Gräber
Kennt noch das Wasser des südlichen Bug,
Mutter, die Welle, die Wunden dir schlug?
Wei noch das Feld mit den Mühlen inmitten,
wie leise dein Herz deine Engel gelitten?
Kann keine der Espen mehr, keine der Weiden
Den Kummer dir nehmen, den Trost dir bereiten?
Und steigt nicht der Gott mit dem knospenden Stab
Den Hügel hinan und den Hügel hinab?
Und duldest du, Mutter, wie einst, ach, daheim,
den leisen, den deutschen, den schmerzlichen Reim? (GW 3, 20)
Nabijheid van de graven
Kent nog, moeder, het nat van de zuidelijke Boeg,
de golf die diepe wonden in jou sloeg?
Weet nog het veld met de molens in 't midden
hoe zacht je hart en je engelen leden?
Kan geen van de espen en geen van de wilgen
jou troost bieden, je verdriet nog stillen?
En klimt niet de god met de bottende staf
de heuvels op en de heuvels weer af?
Verdraag je dan, moeder, als toen, ach, als thuis,
het zachte, het pijnlijke rijm van het Duits? (Celan 2003, 13)
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 58]
| |||||||||||||||||||||||||
In deze epitaaf wordt de moeder aangesproken. Ze wordt gemaand om terug te denken aan mooie momenten, maar uit de vraagvorm blijkt duidelijk dat al de dingen die ooit diepe emotie opwekten of troost boden, nu onmogelijk nog kunnen helpen: de mooie tijd is nog slechts herinnering. Daarvan getuigt vooral de semantische verstoring van de harmonie. Hoewel het gedicht nog geheel rijmt, wordt in de laatste regels tegelijk het failliet van die stijlfiguur geproclameerd. Het rijm (tegelijk een metafoor voor de Duitse cultuur) is leugenachtig, want het suggereert een eenheid in de taal, die in werkelijkheid verstoord is. Het Duits dat ooit de moedertaal was en geborgenheid bood, is nu een taal van moordenaars, zodat het onmogelijk wordt om in die taal aan mooie dingen terug te denken. Het enige waaraan de taal obsessief herinnert, is het verlies, het trauma. Hoewel Celans latere depressies en uiteindelijke zelfmoord ontegensprekelijk te maken hebben met zijn worsteling met het verlies, hoeden de meeste biografen zich ervoor om ook die typische kenmerken van de melancholicus terug te voeren op Celans aanleg tot zwaarmoedigheid. Celans psychische storing moet door een complex samenspel van verschillende gebeurtenissen veroorzaakt zijn. De beschuldiging van plagiaat door Claire Goll ondermijnde de waarachtigheid van zijn levensproject en dus van zijn ik-beeld. Bovendien zag hij in de aanvallen op hem een heropleving van de hetze tegen de joden, wat bij Celan uiteindelijk resulteerde in paranoia. Zijn melancholische aard zal hem zeker kwetsbaarder gemaakt hebben, maar is waarschijnlijk niet de enige reden voor zijn uiteindelijke ondergang geweest. Zeker is in elk geval dat het grote verdriet om het verlies van de geliefde moeder, en bij uitbreiding om de tragedie van de Holocaust, vanaf dat moment het oeuvre van Celan gaat beheersen. De inzet van zijn werk wordt ervoor te zorgen dat de gruwel van de Shoah nooit vergeten wordt. Door die bewuste weigering om afstand te doen van het lijden en de pijn, wordt Celans biografie dan ook ‘ein Leben im Schatten der Schwermut’ (Baumann 1985, 23), zoals Weißglas het ooit samenvatte. Celan is bovendien zeer bewust omgesprongen met de melancholie. Zo vermeldt Emmerich de aankoop van het boek Melancholie und Manie van Ludwig Biswanger in 1960. Dat boek moet hij blijkens de aantekeningen en onderstrepingen die hij in zijn exemplaar maakte bijzonder grondig gelezen hebben: ‘So strich er Wörter wie | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 59]
| |||||||||||||||||||||||||
“Verlust-Depression” und “Verluststil” an, wie auch den tiefsinnigen Halbsatz Biswangers, daß “der Melancholische den in der Zukunft vorausgesehenen Verlust, im Gegensatz zum Pessimisten, als bereits eingetreten weiß”’ (Emmerich 2004, 161). Verder moet Celan tijdens zijn uitgebreide Freud-lectuur onvermijdelijk ook op de tekst ‘Trauer und Melancholie’ gestoten zijn. Hij kende, aldus Firges, ‘wie kaum ein anderer die vorwissenschaftliche, wissenschaftliche und literarische Tradition der Melancholie’ (Firges 1998, 227). Dat de melancholie een prominente plaats in Celans leven heeft ingenomen is alleszins duidelijk: ‘Als Krankheit wird sie ihn zum Schicksal, als literarisches Sujet ist sie Thema vieler seiner Gedichte’ (Firges 1998, 227). Op dat laatste, de verwerking van het melancholiemotief in zijn oeuvre, zal ik in de volgende paragrafen dieper ingaan. | |||||||||||||||||||||||||
‘will nicht vernarben’De melancholie duikt al op in Celans jeugdwerk, waarin hij zwaarmoedigheid aan genialiteit koppelt: een verbinding die al wordt gelegd in een aan Aristoteles toegeschreven opstel over de zwarte gal: ‘Waardoor komt het dat alle mannen die uitzonderlijk zijn geweest [...] melancholici blijken te zijn’ (953 a 10). Volgens Celans idee ontstaat goede poëzie vanuit een melancholische stemming. Op die manier is de zwaarmoedigheid in zijn vroege gedichten dan ook eerder een topos dan dat er werkelijk sprake is van een persoonlijke verwerking van het motief. Dat blijkt bijvoorbeeld uit het gedicht ‘Melancholie’. Dit gedicht is duidelijk het resultaat van het romantische scheppingsproces met de melancholie als motor, zoals Jean Starobinski dat beschrijft: ‘Si la mélancolie appelle le chant, ce n'est pas qu'elle soit elle-même créatrice: elle établit le manque [...] dont la parole mélodieuse devient à la fois la compensation symbolique et la traduction sensible’ (Starobinski 1963, 419). Omdat ‘Schwermut’ niet opgenomen is in de Gesammelte Werke, waaruit de andere gedichten in deze bijdrage zijn overgenomen, wordt het hier geciteerd naar de Kommentierte Gesamtausgabe in einem Band: Schwermut
Dem Abend heute wird ein finstres Ma zuteil:
die Wolken oben stürzen von der Waage.
Dein Herz ist mit der Rosenstunde meinem Pfeil
ein Ziel, das träumt, weil ich ihm Wunden schlage.
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 60]
| |||||||||||||||||||||||||
Wenn deine Augen flackern weht das Banner
dem Bogenschützen schwarz um seine Stirn.
Den Strahl der Ferne niederholen kann er,
den Weg im Nordlicht will er nicht entwirrn.
Was hilfts, wenn er dich heimsucht mit dem Gift,
die Rosen überschattet mit den Fahnen?
Er bleibt, wenn er dich schwül mit Pfeilen trifft,
vereinsamt einer deiner Untertanen. (Celan 2005, 419)
De hele setting voor een door en door romantisch gedicht is hier aanwezig: het wordt avond en de verteller raakt uit evenwicht, wat wordt uitgedrukt in het beeld van de wolken die van de balans vallen. De verteller ontbrandt in liefde voor een jij die hij als een cupido met zijn pijl wil treffen. Maar de jij blijkt ongenaakbaar, zo leert de tweede strofe. De schutter - Boogschutter staat er letterlijk, een verwijzing naar de biografie van de dichter die in dat teken geboren is - wordt verblind door de straling van de ogen van zijn geliefde, waardoor hij zich realiseert dat zijn veroveringspoging faalt. Een straal kan hij wel neerhalen, eventjes kan hij de opmerkzaamheid van de jij wel winnen, maar het volledige licht zal en wil (het Duitse ‘will’ draagt die ambivalentie in zich) hij niet bereiken. In de derde strofe wordt de vergeefsheid van de hele onderneming begrepen, maar tegelijkertijd is het duidelijk dat de schutter toch altijd opnieuw aan de jij uitgeleverd is en zijn leven slechts definieert in teken van de jij. ‘Schwermut’ is een variatie op het thema van de Belle Dame sans Merci, de onwerelds mooie, maar genadeloos onbereikbare vrouw uit Keats' beroemde gedicht. De melancholie in dit jeugdgedicht van Celan is dan ook typisch romantisch. Ondanks dat duidelijk is dat het verlangen onvervulbaar is, blijft het bestaan en wordt het zelfs gekoesterd; een situatie die niet anders kan dan tot zwaarmoedigheid leiden. In ‘Traumbesitz’ duikt de melancholie in een heel andere context op, namelijk in die van het herdenken van de doden. Het lyrische ik wordt in dit gedicht duidelijk als een melancholicus opgevoerd, die lijdt onder de spanning tussen het willen vergeten van het trauma enerzijds en de verplichting om te gedenken anderzijds. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 61]
| |||||||||||||||||||||||||
Traumbesitz
So leg das Laub zusammen mit den Seelen.
Schwing leicht den Hammer und verhülle das Angesicht.
Krön mit den Schlägen, die dem Herzen fehlen,
den Ritter, der mit fernen Mühlen ficht.
Es sind nur Wolken, die er nicht ertrug.
Doch klirrt sein Herz von einem Engelschritte.
Ich kränze leise, was er nicht zerschlug:
die rote Schranke und die schwarze Mitte. (GW 3, 12)
De herfst die in het eerste vers geëvoceerd wordt, is figuurlijk te begrijpen. Het lyrische ik maant zichzelf de gevallen bladeren, de overblijfselen van de gestorven natuur, te verzamelen samen met ‘de zielen’; dat wat rest van wie overleden is. Door met een hamer hun hartslag na te bootsen, tracht hij hen toch nog in leven te houden, al weet hij dat zijn actie vergeefs is. De hamerslagen maken hem tot een Don Quichote, ‘den Ritter, der mit fernen Mühlen ficht’, de man die eveneens een voor goed verloren tijd opnieuw trachtte op te roepen. Hoewel dat onmogelijk bleek en hij enkel tegen schimmen vocht (eerste vers van de tweede strofe) en daardoor een tragisch figuur werd, was zijn doel nobel (tweede vers van die strofe). Bovendien heeft hij, volgens de laatste twee verzen van het gedicht, ondanks het driftige gezwaai met zijn zwaard, toch iets overeind gelaten: een bloem met een rode kelk en een zwart hart, de papaver. Deze bloem staat bij Celan voor de roes en het vergeten zoals duidelijk wordt uit de tegenstelling in de titel van zijn eerste officiële bundel: Mohn und Gedächtnis, in het Nederlands: Roes en memorie. Het ik in dit gedicht droomt ervan (zie de titel) om in een roes te raken waarin hij kan vergeten, zodat hij niet langer verplicht is om zijn eigen nobele, maar tot mislukken gedoemde opdracht telkens opnieuw uit te voeren: het in leven houden van de gestorvenen. ‘Traumbesitz’ is de uitdrukking van een verlangen naar troostbaarheid. Dat is echter een onvervulbare wens, want ‘Deiner Mutter Seele schwebt voraus’ (GW 1, 66; ‘Je moeders ziel zweeft vooruit’ (Celan 2003, 63)) heet het in ‘Der Reisekamerad’. Net zoals de zielen uit het hierboven besproken gedicht, is de gestorven moeder richtingegevend en alomtegenwoordig in het leven van de ik, niet het minst in de | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 62]
| |||||||||||||||||||||||||
gedichten: ‘Dieses Wort ist Mutter Mündel’ (ibidem; ‘Dit woord is je moeders pupil’). Zo veroordeelt het lyrische ik zichzelf echter tot melancholie: alles staat in het teken van de verloren geliefde die het leven van het ik, maar ook het werk van de dichter, helemaal bepaalt. In het laatste gedicht uit de reeks ‘Stimmen’ verbeeldt Celan wat dat voor het gedicht betekent:
Keine
Stimme - ein
Spätgeräusch, stundenfremd, deinen
Gedanken geschenkt, hier, endlich
herbeigewacht: ein
Fruchtblatt, augengroß, tief
geritzt; es
harzt, will nicht
vernarben. (GW 1, 148)
Geen
stem - een
laat geluid, tijdsvreemd, aan jouw
gedachten geschonken, hier, eindelijk
tot ontwaken gebracht: een
vruchtblad, ogengroot, diep
gegrift; het
harst, wil geen
litteken nalaten. (Celan 2003. 153)
Van een stem kan geen sprake zijn, want het gedicht kan nooit de menselijke aanwezigheid vervangen. Het tracht de stem van wie er geen meer heeft wel opnieuw op te roepen, maar slaagt daar slechts gedeeltelijk in: het is een laat geruis. Het voordeel van het gedicht is dat het aan de tijd ontsnapt (‘stundenfremd’), eeuwig is en zo het definitieve verlies tegengaat. Op die manier is het gedicht een troost die de dichter na lang wachten geschonken wordt, maar helend is het toch niet helemaal. De vergelijking met het blad met diepe nerven, dat hars afscheidt, een kleverig goedje dat een plant als verdediging produceert, maakt duidelijk dat het gedicht ontstaat als reactie op een kwetsuur. Het gedicht is en blijft een wonde, die niet wil genezen.Ga naar eind1 Dat laatste is een duidelijke allusie op Freuds beeld voor de melancholie. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 63]
| |||||||||||||||||||||||||
Zoals die ziekte voor hem ‘eine offene Wunde’ is, is het gedicht dat voor Celan. Firges merkt op dat met Celans verhuizing naar Parijs ‘das Motiv der Schwermut für nahezu ein Jahrzehnt aus seinen Gedichten’ (Firges 1998, 251) verdwijnt. Pas in 1965 duikt het weer op in de bundel Atemwende, maar de betekenis van de melancholie is nu duidelijk verschoven. Ze is niet langer de noodzakelijke voorwaarde voor de poëzie, noch in de romantische opvatting, noch vanuit de bewuste weigering van de verwerking van het trauma door het telkens opnieuw herdenken ervan. Melancholie is dan niet langer het onmogelijk terugverlangen naar het verleden, maar wordt synoniem voor depressie. Daardoor is ze ook niet langer motor van de dichterlijke productiviteit; ze werkt integendeel verlammend. Het gedicht ontstaat niet langer dankzij, maar ondanks de melancholie en elk woord is gewonnen op de depressie. Dat blijkt bijvoorbeeld uit het volgende gedicht: Die Schwermutsschnellen hindurch,
am blanken
Wundenspiegel vorbei:
da werden die vierzig
entrindeten Lebensbäume geflößt.
Einzige Gegen-
schwimmerin, du
zählst sie, berührst sie
alle. (GW 2, 16)
Dwars door de kolken
van de somberte,
langs de glanzende
wondenspiegel heen:
daar worden de veertig
ontstschorste levensbomen gevlot.
Jij, de enige tegen-
zwemster, jij
telt ze, raakt ze
een voor een aan. (Celan 2003, 363)
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 64]
| |||||||||||||||||||||||||
In de bovenstaande verzen wordt het leven met een zeereis vergeleken. Elk jaar van het leven van de sprekende instantie is een deel van het vlot. Opmerkelijk is dat de boomstammen van hun schors zijn ontdaan: ze zijn dus bijzonder kwetsbaar. Zo worden ze in het water geworpen en drijven ze door momenten van depressie (‘Die Schwermutsschnellen hindurch’). Gespiegeld in het water blijkt bovendien dat ze bijzonder veel wonden hebben opgelopen, want het wateroppervlak blijkt een ‘Wundenspiegel’. Op de grillen van het water drijft het ik mee, leidt het zijn leven. Daartegenover staat de vrouw die tegen de stroming in zwemt. Voor wie nu even terugdenkt aan het gedicht ‘Der Reisekamerad’, is het niet zo moeilijk om in deze ‘Gegenschwimmerin’ de moeder te herkennen. Daar heette het: Deiner Mutter Seele hilft die Nacht umschiffen, Riff um Riff.
Deiner Mutter Seele peitscht die Haie vor dir her. (GW 1, 66)
Je moeders ziel helpt de nacht omvaren, rif na rif.
Je moeders ziel zweept de haaien voor je uit. (Celan 2003, 63)
Ook in dit gedicht gebruikt Celan een maritieme metaforiek. Hier is het de moeder die de gevaren van de zee helpt te ontwijken en de zoon door de moeilijke periode loodst (‘die Nacht umschiffen’), in ‘Die Schwermutsschnellen hindurch’ is het de ‘Gegenschwimmerin’ die ervoor zorgt dat het ik niet volledig in de verwoestende kolken opgeslokt wordt. Door het tellen van de levensbomen die in de storm blijkbaar verspreid zijn geraakt, heelt ze het leven dat uit elkaar gevallen was. Zij begeleidt het zware leven dat in de eerste strofe werd opgeroepen en geeft het zin. Door de wonde open te houden, wat vaak tot verschrikkelijke somberte leidt, kon immers in elk van de levensjaren (‘du / zählst sie’) het contact (‘berührst sie’) blijven bestaan. Hoewel de melancholie in dit gedicht veel negatiever geconnoteerd is dan voorheen en bijna ondraaglijk wordt, is ze toch nog steeds - en misschien zelfs meer dan ooit - een levensvoorwaarde. ‘De melancholicus [...] is degene die niet sterft voor zijn liefde of zijn geloof, maar alleen voorlopig niet. Voorlopig heeft hij iets dat beter is dan de dood: het onuitputtelijke verdriet waarmee hij zijn absolute trouw aan het object bewijst - het laatste teken dat het object nog niet, of nog niet helemaal, verloren is. Ontneem hem zijn lijden en hij heeft niets meer. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 65]
| |||||||||||||||||||||||||
Ontneem hem zijn pijn en hij kiest de dood’ (De Martelaere 1996, 95). Celan koos uiteindelijk de dood. Zoals gezegd zijn de meeste biografen erg voorzichtig om die zelfmoord met zijn aangeboren melancholie in verband te brengen. De dichter Leonard Nolens is minder terughoudend op dat gebied. Wanneer hij de joodse dichter ‘blauwvraat’ noemt, karakteriseert hij hem daarmee niet enkel als een melancholicus pur sang, maar alludeert hij tegelijkertijd op zijn verdrinkingsdood in de Seine, waarmee Nolens zijn gedicht ook eindigt. Het vreten van het overdrachtelijke blauw leidt onvermijdelijk tot het slokken van het werkelijke blauw. | |||||||||||||||||||||||||
Zwerfster melancholieIn ‘Aus Fäusten’ noemt Celan de melancholie ‘Streunerin Schwermut’ (2, 66). Hij ervaart haar als een vrouw die door zijn leven en werk struint. Soms blijft ze even, dan verdwijnt ze weer, maar telkens laat ze een leegte achter. In het voorgaande is een aantal gedichten van Celan besproken waarin deze zwerfster, een modificatie van Dame Melencoly van Charles d'Orleans, onderdak heeft gevonden. Heel vaak is ze de achtergrond waartegen gedichten ontstaan, maar een aantal keren wordt de zwaarmoedigheid ook expliciet gethematiseerd. Het motief van de melancholie maakt in de poëzie van Celan duidelijk een evolutie door. In zijn eerste verzen is de zwaarmoedigheid een romantisch topos en wordt het gevoel van onvervuld verlangen verbonden met de onmogelijke liefde. In de poëzie die ontstaat na de verschrikkingen van de Holocaust die de dichter ook persoonlijk troffen, is de melancholie eerder een poëtica. Somberte is dan het gevolg van een bewuste weigering om het verlies en het daarmee gepaard gaande verdriet te vergeten en te verwerken. Het gedicht wordt de plaats waar de verschrikkingen telkens opnieuw herdacht worden; in Celans eigen woorden: het gedicht is een wonde en ze ‘will nicht / vernarben’. Dat een dergelijke houding iemand ook bijzonder kwetsbaar maakt, wordt duidelijk wanneer het motief na tien jaar afwezigheid opnieuw zijn intrede in de gedichten van Celan doet. Nu wordt de verwoestende kracht ervan sterker benadrukt: melancholie leidt tot depressie en ik-dissociatie. Een eenduidige appreciatie van de melancholie bestaat er in het werk van Celan in elk geval niet. Nu eens wordt ze verheerlijkt, dan weer verfoeid. Ze is het gevoel dat nodig is om gedichten te schrijven en te overleven, maar tegelijk ook de levenshouding die onleefbaar is | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 66]
| |||||||||||||||||||||||||
omdat ze tot neerslachtigheid leidt. Die ambivalentie, die Celan sterk moet hebben aangevoeld en die uit zijn gedichten af te lezen is, is in Nolens' ‘Melancholie’ prachtig verwoord. De laatste strofe van dat gedicht vat alles nog een keer samen: Melancholie,
Je hebt een gat in mij gemaakt.
Ik dicht het vaak met slaap, geduld en haat
Tot het weer opengaat voor lang,
Vriendin,
En ik van jou weer bang aaneenhang,
Tang. (Nolens 1992, 433).
| |||||||||||||||||||||||||
Lijst van geraadpleegde werken
|
|