Parmentier. Jaargang 15
(2006)– [tijdschrift] Parmentier– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 121]
| |
Lucas Hüsgen
| |
[pagina 122]
| |
kan het niet helpen: enige weken later publiceerde ditzelfde bedrijf met zijn duizenden servers haar tegenvallende jaarcijfers over 2005. Aangezien de olieprijs structureel hoog zal blijvenGa naar voetnoot3, wat ook de prijs van aardgas opdrijft, de trend stijgend is, neemt stukje bij beetje de mogelijkheid toe dat op zekere dag het internet ineen stort. En als de zoekmachines failliet gaan, kun je nog zo'n mooie site met e-poëzie hebben, niemand vindt je. Bovendien: ook de root servers van het net verbruiken energie. Als die niet meer bekostigd kunnen worden, was internet een prachtige droom. De VN bericht: ‘the construction of an average 24-kilogram computer and 27-centimetre monitor requires at least 240 kilograms of fossil fuel.’Ga naar voetnoot4 Kortom: hoe duurder de olie, hoe duurder uiteindelijk een computer. De prijs zal lang gedrukt kunnen blijven, maar het duurt niet eeuwig. Bestaande computers blijven bestaan. Hopelijk blijven ze het ook doen. Maar zodra de digitale industrie werkelijk in de problemen schiet, is e-poëzie niet noodzakelijkerwijs de beste methode om dichtkunst te bedrijven. Thomas Vaessens merkte recentelijk op: ‘Echte revoluties in de literatuur worden niet door dichters ontketend. Ze worden veroorzaakt door technologische en economische veranderingen in de wereld van de cultuur.’Ga naar voetnoot5 Als dat waar is, mogen we op termijn het tegendeel verwachten van wat Vaessens voorspelt. Digitale poëzie zou uiteindelijk (maar: wanneer?) een korte maar redelijk hevige episode kunnen zijn geweest in de geschiedenis der poëzij. De digitale dichtkunst is de melancholieke kans op totale vergeefsheid noodzakelijkerwijs meer nog aangeboren dan het de poëzij qualitate qua al is. En zo geldt nog sterker voor elektronische poëzie wat al gold voor poëzij: uiterst vitaal zal zij zich elegisch tonen. Het lijkt me een aardig begin van een meetpunt.
Ik schrijf dit alles maar even op, omdat de vele lofzangen op de virtualiteit vergeten dat ook virtualiteit een materieel effect is. Terecht wijst de Duitse estheticus Wolfgang Welsch erop dat de overgave aan het virtuele welbeschouwd slechts het cartesiaanse geloof in de splitsing tussen lichaam en geest beaamt. Het volgende moeten we dus niet vergeten: ‘Wenn die Verarbeitungskapazität der Rechner ins Gigantische wächst, so doch nicht auch unsere Lebenszeit, unsere Reaktionszeit, unsere Begreifenszeit.’Ga naar voetnoot6 Hij opteert voor wisselwerking, | |
[pagina 123]
| |
een welbewust heen en weer schakelen tussen virtualiteit en materialiteit. Waar de computer vele aspecten van het leven versnelt, diepte ontneemt aan de ervaring, behoeven we daarbuiten minstens ook een groter besef van traagte. Je kunt ook zeggen: smokkel dat besef het elektronische binnen. De vormgevers van het moederprogramma op de cd-rom, Robert Kersten en Simone Kol, zijn de wederzijdse afhankelijkheid niet vergeten. Zij plaatsen de materialiteit in het verleden: zij verbeelden de nostalgie naar de aloude materiële waarheid van de dichterlijke professie, het boek, sloom ding met papieren bladzijden. Moeten zij dit wel doen? Is dit niet ook een ironisch teken? De poëzij wil als papieren genoegen niet helemaal meer geloven in zichzelf, doet moeite aan haar kale studeerkamerbestaan te ontkomen, zich te ontdoen van haar stoffige imago (elektronisch media-effect). Tegelijkertijd verlangt ze toch naar de algemeen aanvaarde betekenis van ‘poëzij’: ‘dichten is duf’. Krijgt ze dit nu op haar brood? Sowieso verbeelden de vormgevers van de cd-rom de moeizame verhouding die spreekt uit twee, zeg: drie, van de gepresenteerde elektronische gedichten. Hoe graag zij zich ook meten aan het nieuwe medium, die twee, drie hebben er wel een probleem mee. Hun bijdragen maken elektronische poëzie niet tot wat ze zou kunnen worden: een onafhankelijke kunstvorm, waar, in de woorden van Welsch, ‘der Unterscheid von Erscheinung und Wesen außer Kraft gesetzt’Ga naar voetnoot7 is. Hij vervolgt: ‘Monitorexistenz und Speicherexistenz sind völlig deckungsgleich.’ Dat wil in dit geval zeggen: het ideale e-gedicht is geen plaatje bij een stelletje woorden, maar verweeft die twee, laat ze op elkaar reageren, in dialoog treden, onderwerpt niet beeld aan tekst. Zodra we het beeld onderwerpen aan de tekst, zegeviert de nostalgie naar het boek.
Is Hans Kloos een van diegenen die wellicht toch verlangen naar dat ouderwetse boek? Vooropgesteld zij: zijn bijdrage is mooi vormgegeven. Ik zal niet verklappen wat er zo allemaal gebeurt, als u met uw muis in de weer gaat, zoals dat in dit elektronische gedicht het vormprincipe is. Wel kan ik zeggen dat de twee bijdragen drijven op een amusante, zelfs stemmig vormgegeven verbeelding van enerzijds het naar poëzij riekende zinnetje ‘gooi mij tegen de lucht en ik sneeuw scherven,’ en anderzijds het zinnetje ‘raak mij niet aan.’ Dat geschiedt kundig en mooi, maar zeker dat laatste voorbeeld, ‘noli’ geheten (naar ‘noli me | |
[pagina 124]
| |
tangere’), had mijns inziens ook kunnen fungeren als Postbus 51 banner tegen ongewenste seksuele intimiteitenGa naar voetnoot8. De digitale verwerking van de twee zinnen reikt niet voorbij de illustratie, als werd consequent een plaatje geplaatst naast een gedicht in een papieren dichtbundel. Saskia de Jong laat in haar bibliofiel verschenen bundel, adequaat getiteld ‘Poëzie’, zien hoe dat ook kan. Dichtkunst wordt hier enerzijds gepresenteerd als het (naar ik her en der verneem) slaapverwekkende gedoe met afgebroken regels op de witte pagina, anderzijds gedrenkt in vervreemdende fotoromans die een tweede kans bieden het gedicht op zijn merites te onderzoeken, door aansluiting op een andere levensvorm. Bij Hans Kloos blijft de taal aanleiding voor een bewegend beeld. Hoe enthousiast en uitvoerig zijn bijgeleverde essay de merites van de elektronische poëzie ook bezingt, het feitelijke werk getuigt van een nostalgie naar de taal als de motor van de beelden. Daar ben ik op zichzelf genomen geen tegenstander van.
Vergelijkbaar gaat het toe bij Peter Holvoet-Hanssen. Diens gedicht ‘Tristan’ uit zijn meest recente bundel Spinalonga werd door 2D-kunstenaar Filip Walgraef in beeldtaal omgezet. Het resulteerde in een animatiefilmpje vol dromerige kleuren en vormen, die welzeker passen bij wat wij denken en voelen omtrent de poëzij van Peter Holvoet-Hanssen. Een regel als ‘zonk naar de dieperik in de modder’ wordt omgezet in een aansprekende beeldenreeks; we mogen ook graag glimlachen zodra we zien hoe ‘hersenspinsels’ klaarblijkelijk ogen. Steeds tuimelt het gedicht daarbij door de beelden. Maar: alras wordt het lezen van dat tuimelende woordenspan ook een afwachten hoe de kunstenaar het woord, de regel nu weer zal hebben vormgegeven. We hoeven ons namelijk nooit af te vragen, of wij nog iets anders te zien krijgen dan wat wij lezen. Verschijnt het woord ‘wulpen’, dan toont de clip ook wulpen. En als die volgens het gedicht omhoog gaan, dan gaan verdomd ook die woorden verticaal de lucht in. Daarmee is de 2D-kunstenaar nog wel heel wat trouwer aan de standaardbetekenissen van de taal dan eens, volgens Jos Joostens scherpe woorden, Th. Van Os: ‘Alles wijst op het gangbare in deze bundel - en dat ontspoort al meteen: de versregel “witter dan de bladzijden waarop dit staat” lijkt me als beeldspraak op zich al geen vondst van de eerste orde, maar gedrukt op 100 grams getint papier is zij bepaald niet ijzersterk.’Ga naar voetnoot9 Walgraef zou zeker het papier wit hebben gemaakt. | |
[pagina 125]
| |
In al haar aandoenlijke schoonheid voegt de beeldende component dus weinig toe aan het gedicht. Bedreven, kleurrijk, humoristisch illustreert ze de poëzij, neemt zij de lezer welbeschouwd de verbeelding van het gedicht, zoals het op de pagina stond, af. Het gedicht wordt filmscenario, maar slechts filmgekken verkiezen het scenario boven de film. Moet dat nu ook gelden voor Holvoet-Hanssens poëzij? Moet het gedicht verdwijnen in zijn uitdossing? Gelooft het weinig in zijn papieren uitdrukkingskracht? Wil het voor zichzelf geen verantwoordelijkheid dragen?
Het woord ‘verantwoordelijkheid’ is vrij groot van formaat, zeker in tijden waarin het zich vaak laat uitschelden voor ‘verantwoording.’ Maar ik acht me gerechtvaardigd het te gebruiken, en wel omdat Mark Boog, dichter van De encyclopedie van de grote woorden, ook aanwezig is op de cd-rom. En ook die aanwezigheid is sterker op te vatten dan bij de andere bijdragen. Boog mogen wij als enige zelf aanschouwen. Hij staat voor wat hij zegt. Hij verschuilt zich niet achter aanlokkelijke vormgeving. Die is sowieso uiterst kaal: we krijgen een basale video-clip. De dichter leest zijn gedicht voor over ‘het orgel van de tijd’, waarin niet alleen sprake is van een orgel, maar ook van ‘gebrandschilderde ramen.’ Boog staat dus in de apsis van een kerk - tegen de achtergrond van monotone, dreigende muziek, waarop enkele dames in zwarte kledij een strakke choreografie uitvoeren. Ze beleven daar niet al te veel plezier aan: ze kijken cool. Mét de voordracht verschijnt het gedicht in beeld: omgekeerde karaoke. Boog kan goed voorlezen, of ook: zijn videokunstenaar heeft het gedicht foutloos overgenomen. Het gedicht besluit: ‘Men verheuge zich op de muziek.’ Die regel krijgen we als enige te zien. Ook echoot zij nog. Ik probeer mij te verheugen op de muziek. Het wordt duidelijk: er valt weinig heuglijks te beleven aan de muziek, zoals over ons uitgestort door het orgel van de tijd. De dames blijven, zonder vertoon van genoegen of plezier, onaangedaan hun choreografie bedrijven. En dan is het, plotseling, voorbij. Zelfs het sterven geschiedt niet met een vloek, of een zucht. De tijd is cool, onbeduidend, duf. Wellicht wil Mark Boog ons dit vertellen: beleef de wereld niet, geef haar geen kans je te laten afleiden van de voortgang van de tijd. Als dat zo is, krijgen we dus een wijze les voorgeschoteld. Het orgel is dan wel een prachtvol instrument met onderscheiden stemmen (onderdrukt in | |
[pagina 126]
| |
het gedicht), staat dan wel geplaatst in het huis van het metafysische, maar het is maar een dreunen naar het einde. Toch: hoe sluitend ook de samenhang, het is moeilijk de clip daadwerkelijk als e-poëzie op te vatten. Al was het maar omdat alles wat we zien en beleven ook zonder hedendaagse techniek had kunnen worden gerealiseerd. Mark Boog had zijn gedicht ook bij het aloude Toppop kunnen voorlezen. Penny de Jager en haar vriendinnen hadden er ook raad mee geweten. Wat we al met al beleven, is een dichter die het primaat stelt bij zijn poëzij. Hij moet wel: wie de monotonie van de tijd benadrukt, hoeft zich niet aan de modernste snufjes over te geven.
Ook Huub Beurskens laat ze voor wat ze zijn. Van alle bijdragen die nadrukkelijk gebruik maken van digitale technieken ziet de zijne er het minst geavanceerd uit. Dat heeft een zekere charme (ik gebruik dit woord niet toevallig bij deze dichter van het gelijknamige lange gedicht). Zoals ook zijn hele bijdrage ons charmant stort in de erotische geneugten van bloemetje en bij: met bloemen en bij erbij. Wel wordt die ene mens die er wel bij is, u en ik, lezer, kijker, geleidelijk in de val gelokt die digitale kunst bedreigt: het leuke klikken, lekker bewegen met de muis, in een mechanisch heen en weer. De romantisch gevoelvolle, beeldende, humoristische atmosfeer gaat teniet doordat je steeds kunt blijven bewegen over plaatjes en woordgroepen: telkens verspringen ze naar hun ene andere staat. Ik herhaal het dus maar: je gaat heen en weer. Laten we aannemen dat dit een bedoeld betekeniseffect is. In dat geval maakt Beurskens ons duidelijk dat de overgave aan de vleselijke geneugten, hoezeer ze ook geuren naar een rijke bloemenweide, opwinding bieden van zoemende bijen, uiteindelijk een repetitieve, saaie bedoening is. En aangezien daar menige relatie op strandt, zit dit gedicht, samenwerking tussen beeld, taal en muisbeweging, er niet ver naast. Zo weet hij op te vangen waar het internet-kunstenaarsduo Young-Hae Chang Heavy Industries voor waarschuwt: ‘when we click on interactive art, we get the feeling we're the rats in the Skinner box, except there's only the miserable reward, not the shock. Art isn't reward, it's shock, or something approaching it, something we would call beauty.’Ga naar voetnoot10 Een schok levert Beurskens niet. Dat is ook het laatste wat we van hem verwachten. Hij brengt een precieuze schoonheid die woord en beeld vermengt, om daar de gevaren weer van te belichten. | |
[pagina 127]
| |
Zelf ontkomt hij aan het gevaar van het plaatje bij het woordje, in de pijnlijke wisselwerking tussen vitaliteit en melancholie, die mij altijd weer geloven doet in de aloude poëzij. En die we misschien nog hard nodig hebben.
Er zitten gaten in de wereld. Tonnus Oosterhoff weet daarvan. Hij voert de gebruiker van dit elektronische boek binnen in de mist van een avondlijk park. Uit de woorden maken we in elk geval op: er is een bankje. Wat we zien is een grijzige duisternis waarin een bol langzaam oplicht. Die bol kan zelfs bewegen, als je maar beweegt met je muis. Een gesprek ontspint zich. Bij oppervlakkige beschouwing lijkt dat platweg een conversatie tussen twee homo's op de baan, maar er is toch wel meer aan de hand. Het gedicht kent zelfs een zekere tragiek, handelt (niet minder) over de onbereikbaarheid van het goddelijke. Ik kan het niet ironischer omschrijven. Het gedicht laat weer zien hoe mis het is om Oosterhoff vooral te beschouwen als een strikt rationeel te analyseren ontregelaar van taalstructuren. Oosterhoff laat zich hier kennen als een ironisch mysticus. En voor wie het per se niet wil geloven hangt hij in zijn mistige ruimte ook nog kort een citaat van Höderlin op, afkomstig uit ‘Hyperions Schicksallied.’: Es schwinden, es fallen
Die leidenden Menschen
Blindlings von einer
Stunde zur anderen.
Wie Wasser von Klippe
Zu Klippe geworfen.Ga naar voetnoot11
Daarbij verzwijgt Oosterhoff, zeker niet toevallig, de in Hölderlins origineel meteen daaropvolgende slotregels: ‘Jahr lang ins Ungewisse hinab.’ Dat verzwijgen maakt zijn e-poëem nadrukkelijker nog tot de plek van het ongewisse. Het gedicht heet ‘Slechte adem in de mist’, spreekt dan ook van meet af aan van die ongewisse mist. Maar niet alleen dat: is de maan helemaal opgelicht, dan valt ze pardoes samen met het daglicht. De stemmen verdwijnen, lossen op in een ongewisheid van licht, van doorzichtigheid. Wat rest? Een eindeloos fluitende merel. Als biedt hij hoop te ontkomen aan die eindeloze val in het ongewisse, het langzaam oplichten en verdwijnen van regels, het gesprek dat | |
[pagina 128]
| |
Oosterhoff biedt. Zo maken ze met zijn allen tesaam de poëzie tot een tabernakel van ironische bespiegeling, een (heus) mystiek moment van meditatieve ruimte, in een eerbetoon aan de Duitse Romantiek. Zoiets had ook Bill Gates niet achter zijn vindingen gezocht.
Hij kan hier nog meer vinden. De bijdrage die het beste gebruik maakt van de digitale middelen is die van Frans Budé. Diens ‘Zodra de dood’ is alleen al indrukwekkend, omdat het gedicht, die ouderwetse aanwezigheid van woorden, regels, plaatsen binnen regels, tot een semantisch beladen beeldelement gemaakt wordt, dat bovendien de aandacht voor wat het gedicht zegt vasthoudt. Het gebeurt in samenspraak met foto's die oplichten en verdwijnen, wegvallen ten faveure van een dichtregel. Ze fungeren contrapunctisch: hun afstandelijk gehouden vakantiesfeertje dat met steeds nieuwe taferelen opduikt vanuit het zwart leidt op een dubbelzinnige wijze af van de welhaast fluisterende, vermanende betekenis van het gedicht. Die druppelt zo alleen maar penibeler bij ons binnen. Het gedicht verschiet voortdurend: regels springen open om uiteen te vallen, of om in zichzelf weg te schuiven. In een van de eerste regels duikt een gat tussen twee woordgroepen op, dan wordt de tweede groep vervangen door een derde, die het gat weer dicht (met op de achtergrond overigens de foto van een gat tussen twee witte vlakken). Denken wij dat het hele gedicht zo werkt, is dat weer niet waar: de volgende regels houden de boel namelijk gewoon heel. Het verontrustende gat dat viel, plek om, met Hölderlin en Oosterhoff, in te ‘fallen,’ wordt gewist. Tegen het einde duikt het weer enige malen op. Wij worden voorbereid op een pijnlijk slotakkoord - van het gedicht, maar ook: onmetelijk slotakkoord van het leven, voor wie kamperen, in wonderbaarlijk schone grand cafés genieten van een espresso, met blote benen gezellig kijken naar de optocht. We zien onszelf, in het gat van het gedicht.
Die buitenplek van het virtuele, datgene waar wij nu zijn, hier op de pagina (wat weer niet helemaal waar is; ik schrijf dit op de computer), wordt door Budé de computer binnengesmokkeld. De computer valt in zijn eigen gat. Ik geloof dat ik daarmee dit artikel begon. |
|