Parmentier. Jaargang 15
(2006)– [tijdschrift] Parmentier– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 111]
| |||||||||||||||||||||||
Niels Bakker
| |||||||||||||||||||||||
[pagina 112]
| |||||||||||||||||||||||
vooralsnog geen einde komen. Het doel van dit artikel is om, aan de hand van twee voorbeelden, in kaart te brengen in welke vormen één onderdeel van de elektronische literatuur, de elektronische poëzie of kortweg e-poëzie, zich voor kan doen op het web (ik suggereer hierbij geenszins een volledig overzicht te geven van alle e-poëzie). Daarbij wordt een bredere definitie van elektronische literatuur gehanteerd dan in het genoemde themanummer van Dietsche Warande & Belfort. | |||||||||||||||||||||||
Elektronische literatuur: een herdefinitieIndirect heb ik me hierboven al in de discussie gestort over de vraag wat elektronische literatuur is. Strekt het genre zich uit tot alle literaire representaties die een digitale drager hebben, of moeten we er enkel en alleen die representaties onder verstaan die gebruikmaken van de mediumspecifieke kenmerken van de computer? Meestal wordt de laatste definitie gehanteerd. Zo schrijven Baetens & Vos (1999: 438) dat elektronische literatuur ‘teksten omvat die eigenschappen en - nieuwe - mogelijkheden van elektronische communicatiemiddelen als essentiële (cursivering is van mij) component van hun literaire karakter benutten.’ Daarmee zou alle poëzie die in eerste instantie op papier is uitgegeven om vervolgens te worden gedigitaliseerd buiten het bereik van de e-poëzie (en daarmee de elektronische literatuur) vallen, net als gedichten die direct op het net worden gepubliceerd maar die in precies dezelfde vorm op papier hadden kunnen verschijnen. In de praktijk blijkt het echter vaak moeilijk uit te maken in hoeverre elektronische literatuur specifiek gemaakt is voor publicatie op het scherm (Baetens 2005). Veel gedichten waarbij dit het geval lijkt te zijn, zijn in feite eerst geschreven op papier. Een Nederlands voorbeeld hiervan is de website Poetry in Motion (2004), waarop Mark Boog gedichten van zijn hand die in dichtbundels verschenen door John van der Wens van animaties laat voorzien. Ook moet, om te kunnen beoordelen of het werk gebruikmaakt van mediumspecifieke kenmerken die de computer wel en het papier niet biedt, worden vastgelegd wat die kenmerken zijn. Voor de elektronische literatuur worden vaak de volgende kenmerken genoemd (ook door Baetens & Vos (1999: 439-440) en Baetens (2005): 1) interactiviteit; 2) multimedialiteit;Ga naar voetnoot3 3) veranderlijkheid. De vraag is of deze kenmerken echt zo specifiek zijn voor de computer, of dat we ze ook bij papieren | |||||||||||||||||||||||
[pagina 113]
| |||||||||||||||||||||||
literatuur kunnen terugvinden. Zo zijn er tal van voorbeelden van multimediale boeken: wat te denken van de fotoroman, waarin tekst en beeld een geïntegreerd geheel vormen? Hetzelfde geldt voor interactiviteit: op het moment dat een kunstwerk - of het nu gaat om een roman, een film of een schilderij - ‘communiceert’ met het publiek, is er sprake van een vorm van interactie. Bij veel elektronische literatuur wordt deze alleen versterkt, doordat de activiteit van de recipiënt niet beperkt blijft tot het lezen en het omslaan van de bladzijden; deze kan, via klikken, zijn of haar eigen weg bepalen door het werk. Alleen het derde kenmerk, veranderlijkheid, blijft overeind staan als we het hebben over het verschil tussen elektronische en papieren literatuur. Terwijl de papieren tekst er altijd volledig is voor het oog van de recipiënt - die immers het hele boek in handen heeft - geeft de elektronische tekst een gevoel van non-compleetheid: alleen het deel van de tekst dat op dat moment op het scherm staat, is er. Met één muisklik of geprogrammeerde actie van de computer kan er een ander tekstdeel voor in de plaats komen. Daarnaast geeft de computer de mogelijkheid om letters, woorden en zinnen in beweging te brengen op het scherm, terwijl ze op papier stilstaan. Met deze twee vormen van veranderlijkheid wordt er ook tijdelijkheid geïntroduceerd; net als gesproken teksten vervliegt de literaire tekst (met als belangrijk verschil dat de tekst wel opgeslagen is in een database). Maar zijn die veranderlijkheid en tijdelijkheid specifiek voor de computer? Nee, integendeel zelfs. Film en televisie bieden precies dezelfde mogelijkheden, behalve dat de recipiënt zichzelf niet door de tekst kan bewegen. Maar de bewegende gedichten van Tonnus Oosterhoff en Mark Boog, die zich ‘afspelen’ - daarover verderop meer - zouden evengoed op de televisie vertoond kunnen worden. Dat de mediumspecifieke kenmerken van de computer minder specifiek zijn dan in eerste instantie het geval lijkt, komt mede doordat de computer wel een nieuw medium is, maar geen nieuwe tekenvormen genereert. Eerder maakt de computer een (verdere) integratie mogelijk van tekst, (bewegend) beeld en geluid (vandaar ook het multimediale karakter), en een flexibeler gebruik daarvan.Ga naar voetnoot4 Wat dat betreft ligt de vernieuwing die elektronische literatuur kan brengen niet zozeer in de afzonderlijke kenmerken die hierboven werden genoemd (interactiviteit, multimedialiteit, veranderlijkheid), maar in hun onderlinge wisselwerking (Vos 1999, p. 449). | |||||||||||||||||||||||
[pagina 114]
| |||||||||||||||||||||||
Gezien deze overwegingen lijkt een definitie van elektronische literatuur op basis van de mediumspecifieke kenmerken van de computer me weinig zinvol. Interessanter is het om te onderzoeken welke vormen de elektronische literatuur kán aannemen. Om niet op voorhand één of meerdere vormen uit te sluiten, is het van belang een definitie op te stellen die zo breed mogelijk is. Elektronische literatuur bestaat dan uit alle literatuur op een digitale drager. Tot dit domein worden niet alleen de bewegende gedichten van Oosterhoff en Boog gerekend, maar ook de literatuur die in dezelfde vorm op papier had kunnen staan, evenals papieren literatuur die gedigitaliseerd is. Deze herdefinitie doet recht aan het feit dat de scheidslijn tussen elektronische en papieren literatuur niet zo scherp te trekken is (zie de website van Boog (2004). Daarnaast geeft het ons de mogelijkheid om de elektronische literatuur te beschouwen binnen een bredere context: de transformatie van onze samenleving tot een digitale cultuur, waarin alle denkbare informatie altijd en overal beschikbaar is. Een (niet-literair) voorbeeld dat dat laatste kan illustreren is het initiatief van 's werelds grootste zoekmachine Google om de complete collecties van vijf grote universiteitsbibliotheken te digitaliseren. Doordat boeken zo vanaf iedere internetverbinding op aarde op te vragen zijn, worden ze, naast makkelijker doorzoekbaar, beter vindbaar en breder toegankelijk. Daarnaast is iemand die een bepaald boek nodig heeft niet langer gebonden aan de sluitingstijden van een bibliotheek of winkel. Tot slot kunnen mensen, door boeken op te slaan op hun laptop, zakcomputer of pda (en in de toekomst wellicht op hun iPod), zo veel boeken bij zich hebben als ze maar willen.Ga naar voetnoot5 Dergelijke ontwikkelingen betekenen niet meteen dat het papier in de toekomst zal verdwijnen - zoals in het verleden al te vaak is voorspeld - als wel dat het waarschijnlijk een minder belangrijke drager zal worden. Dat komt niet alleen doordat de elektronische tekst meer mogelijkheden biedt aan zowel maker als recipiënt (in de zin dat de tekst niet langer statisch is), maar ook doordat de elektronische tekst een praktische meerwaarde heeft boven de papieren tekst (zie de bij het Google bibliotheekproject genoemde argumenten). Digitalisering heeft dus gevolgen als het gaat om ons gebruik van teksten (of andere representaties, zoals foto's, films etcetera). In de volgende paragraaf illustreer ik beide kanten van de elektronische tekst aan de hand van twee concrete literaire voorbeelden: het | |||||||||||||||||||||||
[pagina 115]
| |||||||||||||||||||||||
eerste wordt gevormd door de website Dichter bij de Bezige Bij (2003), waarop uitgeverij De Bezige Bij (papieren) poëzie heeft gepubliceerd van dichters uit haar fondslijst; het tweede door de bewegende gedichten in Flash op de websites van Boog (2004), Oosterhoff (2001) en Peter Howard (Low Probability of Racoons (1999) en Peter Howard). | |||||||||||||||||||||||
Voorbeeld 1: Dichter bij de Bezige BijDichter bij de Bezige Bij is een website, waarop De Bezige Bij papieren gedichten heeft gepubliceerd van vrijwel alle dichters uit haar fondslijst. De uitgeverij maakt met het initiatief het werk op bredere schaal toegankelijk, op dezelfde manier waarop Google dat doet in haar bibliotheekproject: namelijk door het te digitaliseren. De transformatie van papier naar web voegt aan de gedichten zelf niets toe: ze staan op het scherm zoals ze dat in de dichtbundel deden. De Bezige Bij heeft echter aan ieder gedicht een filmpje toegevoegd waarin de betreffende dichter zijn of haar eigen gedicht voorleest. Door de poëzie zowel in een leesbare als luisterbare versie aan te bieden, maakt de uitgeverij deze flexibeler beschikbaar: terwijl de recipiënt het filmpje bekijkt, kan deze besluiten wel of niet de tekst mee te lezen (of andersom: terwijl de recipiënt het gedicht leest, kan deze besluiten wel of niet naar het filmpje te kijken). De gedichten krijgen zo een nieuwe lading. Door van de papieren poëzie performancepoëzie te maken, sluit De Bezige Bij aan op de grote populariteit van slam poetry van de laatste jaren. Baetens (2002, p. 40-41) heeft gewezen op de overeenkomst tussen deze ontwikkeling van ‘heroralisering’Ga naar voetnoot6 en elektronisering of digitalisering (die door de website dus verenigd worden): ‘In beide gevallen gaat het om poëzie die [...] naar traditionele maatstaven zwak is, of toch minstens als zwak doorgaat; het lezen van gedrukte rapteksten of van uitgeprinte elektronische poëzie doet zeker geen recht aan de beleving ervan op een podium of voor een scherm.’ Andersom werkt het echter wél: het luisteren naar een dichter die voorleest uit eigen (gedrukt) werk, maakt diens poëzie tot meer dan een statisch object. Het gedicht wordt een belevenis, omdat het gebeurt, het de toehoorder overkomt. De oorzaak hiervan is dat het gedicht tijdelijk is geworden: het staat niet meer op papier of op het scherm, maar vervliegt. De computer biedt in dit geval de mogelijkheid papieren poëzie te verrijken. Overigens moeten me twee kritische opmerkingen van het hart. Zo | |||||||||||||||||||||||
[pagina 116]
| |||||||||||||||||||||||
is De Bezige Bij inmiddels gestopt met het toevoegen van gedichten. Dat is jammer, omdat de website daarmee op een ander niveau alsnog een statisch (want afgerond) karakter krijgt. Ook is de kwaliteit van de filmpjes laag, en kan de bezoeker ze alleen bekijken op een zeer klein kaderschermpje in het beeldscherm (wat de beleving niet ten goede komt). Het initiatief op zich verdient lof, maar de uitwerking laat te wensen over. Wat dat betreft onderstreept de website dat het internet nog volop in ontwikkeling is naar een volwassen medium. | |||||||||||||||||||||||
Voorbeeld 2: bewegende poëzieEén van de idealen achter het internet is dat de recipiënt een grote controle heeft over zijn of haar gebruik van het medium. Daarom zijn er op het web veel hyperteksten - ook literaire - te vinden, die de ‘lezer’ dwingen zelf te bepalen in welke volgorde hij of zij zich door de tekst beweegt. Deze mogelijkheid is er tevens de oorzaak van dat internet beschouwd wordt als een interactief medium - de recipiënt van de hypertekst is niet alleen lezer, maar stelt zijn of haar eigen tekst samen door (middels klikken) verschillende pagina's aan elkaar te linken. Toen het eerder genoemde themanummer van Dietsche Warande & Belfort (1999) verscheen, werd de Flashtechniek voor het bouwen van websites nog niet op grote schaal ingezet (zoals ook blijkt uit de zestien screenshots die Baetens & Vos (1999, p. 457-472) presenteren), maar inmiddels is daarin verandering gekomen. De opkomst van Flash heeft twee oorzaken. In de eerste plaats heeft de techniek het maken van animaties op het web vergemakkelijkt; daarnaast geeft Flash de maker meer mogelijkheden om de regie weer in handen te nemen, met andere woorden de interactiviteit te beperken. Post (2003 p. 126-127) schrijft over de Flashsite van de film Requiem for a Dream dat deze de recipiënt ‘de ervaring geeft de controle te verliezen’ en ‘opgesloten te zitten in de site’. Hetzelfde effect hebben de e-gedichten van Boog (2004), Oosterhoff(2001) en Howard (1999), die met behulp van Flash zijn gemaakt. Groenewegen (2002, p. 264): ‘[Oosterhoff's webgedichten] leggen de lezer het primaat van de tekst dwingend op.’ Hoe doen ze dit? In de eerste plaats door de recipiënt de mogelijkheid te ontzeggen zelf de volgorde te bepalen waarin hij of zij het gedicht leest. Die vrijheid is er bij papieren poëzie wel, zij het vooral in theorie: de lezer kan besluiten in het midden van een gedicht te | |||||||||||||||||||||||
[pagina 117]
| |||||||||||||||||||||||
beginnen, of aan het eind. Deze gedichten gaan nog een stap verder door ook het leestempo op te leggen. Dat gebeurt door letters, woorden en zinnen te animeren; zo bewegen ze over het scherm én verschijnen ze op en verdwijnen ze weer van het scherm. De enige controle die de recipiënt heeft, is dat deze het gedicht met een klik op de muis ‘uit’ kan zetten. Terwijl Oosterhoff zich beperkt tot tekst (en in dat opzicht het dichtst bij papieren poëzie blijft), verrijken Boog en Howard hun gedichten met illustraties en animaties en geluid. Zij komen daarmee het dichtst bij wat je kunt noemen een multimediapresentatie, waarin verschillende inhouden (tekst, beeld, geluid) samenvloeien tot één geheel.Ga naar voetnoot7 Groenewegen (2002: 253) schrijft dat ‘de term gebeurende poëzie met dit jongste werk van Tonnus Oosterhoff eindelijk een werkelijkheid gevonden heeft die zij kan betekenen.’ Zijn overweging is vooral ingegeven door het feit dat deze gedichten - en dat gaat ook op voor die van Boog en Howard - zich ‘afspelen’ - het zijn stuk voor stuk korte filmpjes. In dat opzicht is de mate van interactiviteit vergelijkbaar met die van film en televisie, en dus laag. De associatie met film en televisie verleidde Van Heusden (2003, p. 362-363) en Bakker (2005, p. 8-9) tot de stelling dat, in het geval van de gedichten van Oosterhoff, het leesproces een kijkproces wordt; ditzelfde kan gezegd worden van de poëzie van Boog en Howard. De dichters deconstrueren het lezen: ineens staan letters, woorden en zinnen niet meer stil, maar bewegen ze over het scherm. In eerste instantie probeert de recipiënt te lezen zoals hij of zij dat van papier gewend is te doen: woord voor woord en van links naar rechts en van boven naar beneden. Maar al snel blijkt dat deze lineaire leesrichting bij deze poëzie niet werkt. In Xylo van Howard (1999) bijvoorbeeld verschijnen zinnen aan alle kanten op het scherm. Bovendien wordt de recipiënt gedwongen zijn of haar aandacht te verdelen tussen deze stukjes tekst en wat er verder gebeurt: woorden die knipperen als een neonreclame en een schotroos die heen en weer beweegt.Ga naar voetnoot8 Doordat het gedicht een gebeurtenis wordt, is het moeilijk je te concentreren op waar het in poëzie om draait (of draaide): de vorm (waaronder dan zaken als rijm, metaforen et cetera worden verstaan) en de betekenis van de tekst. Van Heusden (2003, p. 369-370) heeft daarvoor een verklaring: ‘Fascinerend is dat de digitale techniek [...] ons in staat stelt om ook abstractere vormen - begrippen en structuren | |||||||||||||||||||||||
[pagina 118]
| |||||||||||||||||||||||
- in beweging te brengen. Wat nooit eerder mogelijk was, is het laten veranderen, het bewegen door de ruimte van betekenis en structuur.’ De menselijke taal heeft een hoge mate van abstractie (in vergelijking met bijvoorbeeld beelden die veel concreter zijn). De ophef die de introductie van het beeld met de fotografie en later de introductie van het bewegende beeld met de film veroorzaakten - in de vorm van angst voor het realistische karakter ervan - was vooral ingegeven door die concreetheid: voor het menselijk oog spelen zich immers constant (bewegende) beelden af. Voor de taal ligt dit heel anders: deze is geen representatie van wat we zien (zoals (bewegende) beelden dat zijn), maar van onze mentale constructies. Die zijn abstract en bewegen niet door de ruimte, zoals concrete objecten dat voor onze ogen kunnen. Dit verklaart waarom het moeilijk is betekenis toe te kennen aan talige tekens die in beweging zijn. De bewegende taal is niet het enige dat het leesproces verstoort. In het gedicht van Howard (1999) wordt de recipiënt gedwongen om woorden en zinnen die op verschillende plaatsen op het scherm verschijnen en verdwijnen tegelijkertijd te lezen, en dat binnen een bepaalde tijdslimiet (omdat er ieder ogenblik weer nieuwe woorden kunnen verschijnen of verdwijnen). Hier is sprake van parallelle informatieverwerking - er spelen zich meerdere gedichten af op hetzelfde moment. De dichters sluiten met dit procédé op twee manieren aan bij het tijdperk van informatisering waarin we leven. Ze laten in de eerste plaats zien dat we, om de overdaad aan informatie die over ons uit wordt gestort te kunnen bijhouden, wel genoodzaakt zijn om informatie parallel te verwerken. Tegelijkertijd confronteren ze ons met het feit dat dit niet lukt: het is immers moeilijk om de gedichten betekenis te geven. Bij dat laatste speelt wellicht ook een generatiekwestie een rol. Ik durf de hypothese op te werpen dat jonge mensen, die opgroeien in de digitaliserings- en daarmee informatiseringsmaatschappij (hoewel internet informatie beter toegankelijk en breder beschikbaar maakt, draagt het medium zo - paradoxaal genoeg - ook bij aan de hierboven genoemde overdaad aan informatie), minder moeite hebben met het parallel verwerken van informatie, omdat zij dit zichzelf van jongs af aanleren. Om dezelfde reden zouden zij ook minder moeite hebben met het lezen van bewegende gedichten. Sterker nog, de papieren tekst zou voor hen heel goed eens de dynamiek kunnen missen van de elektronische tekst. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 119]
| |||||||||||||||||||||||
Van Heusden (2003, p. 364) schrijft dat lezen van het scherm nooit zal wennen. Als argument voert hij aan dat het scherm ons in een kijkhouding dwingt (omdat we er recht tegenover zitten), terwijl we ons voorover buigen over een krant, tijdschrift of dichtbundel (door hem de leeshouding genoemd). Hoewel hiervoor iets te zeggen valt, geeft Van Heusden zelf al aan dat kleinere beeldschermen de leeshouding beter faciliteren (waardoor lezen van het scherm gemakkelijker wordt). Verder dringt zich de vraag op of het hier niet eigenlijk ook om een generatiekwestie gaat. Zijn jonge mensen niet juist allang gewend aan lezen van het scherm? Daarnaast kan ook de manier van lezen veranderen, sterker nog, die zal veranderen. De bewegende gedichten van Boog (2004), Oosterhoff (2002) en Howard (1999) dwingen ons immers om een andere manier van lezen aan te leren, die gericht is op taaltekens die bewegen en het parallel verwerken van informatie. | |||||||||||||||||||||||
BibliografieE-literatuur
| |||||||||||||||||||||||
Wetenschappelijke literatuur
| |||||||||||||||||||||||
[pagina 120]
| |||||||||||||||||||||||
|
|