Parmentier. Jaargang 14
(2005)– [tijdschrift] Parmentier– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 70]
| |||||
Aart G. Broek
| |||||
[pagina 71]
| |||||
had kunnen realiseren. In het ‘moederland’ is zijn naam en werk inmiddels zelfs teruggebracht tot één, twee alinea's in literaire geschiedschrijving. Spijtig genoeg hebben Oversteegens biografie en de uitgave van Debrots verzamelde werken - waaraan Oversteegen ook zijn naam verbond - hieraan niets kunnen veranderen. Op de Antillen verkregen zijn literaire en kritische werk sinds de late laren veertig echter juist een gecanoniseerde status. Geen enkele serieuze studie naar de Antilliaanse literatuur - in welke talige verschijningsvorm dan ook: Nederlands, Spaans, Engels en/of Papiamentu - kan aan Debrots bijdragen voorbijgaan. Zijn literatuuropvatting - over de zogeheten ‘creolisering’ - is decennialang de sturende kracht achter de eilandelijke literaire creativiteit geweest (Broek 1998, pp. 121-165; Broek 1999 pp. 18-21), terwijl tot op de dag van vandaag de leeslijst van vrijwel alle middelbare scholieren van de eilanden werk van Debrot bevat (meestal diens debuut, de novelle Mijn zuster de negerin [1934/5], waarvan ook Engels- en Franstalige uitgaven verschenen [in respectievelijk 1958 en 1965]).
Of Oversteegens biografie van Debrot (1994) nu wel of niet welkom was in Nederland (waar enkele critici zich afvroegen waarom Debrot überhaupt een biografie waardig was), de gecanoniseerde status van Debrot en diens werk in de Antillen wordt door de biografie onderstreept en de biografie is de kroon op die status. Voor de eilandelijke cultuur en literatuur is het verschijnen van de tweedelige biografie een onbetwist hoogtepunt geweest. Feitelijk ligt er een archipel aan eilanden om kennis te nemen van de biografie en van Debrot, ware het niet dat het Nederlands een uiterst ‘marginale’ plaats inneemt in de Caribische veeltaligheid. In de bijna duizend bladzijden van de biografie volgen we Debrot van de Antilliaanse eilanden naar verschillende delen van Europa, naar de Verenigde Staten, terug naar de Antillen en de Cariben, en uiteindelijk weer naar Nederland (waar hij in 1981 overleed). Oversteegen vond in Debrot niet alleen een literair auteur en criticus, maar ook een politicus en uiteindelijk gouverneur, een student rechten en medicijnen en nadien huisarts, en ook nog een man die zeer goed geschoold was in de filosofische debatten van zijn tijd. Toch, in welke gedaante Debrot ook naar voren trad, Oversteegen weet steevast indruk te maken door zijn uiterst grondige kennis van zaken en door | |||||
[pagina 72]
| |||||
zijn weloverwogen en bijzonder intelligente interpretaties. Geheel in lijn met zijn intenties - jaren vóór het verschijnen van de biografie al geëxpliciteerd (Oversteegen 1988) - ligt de nadruk in de biografie op Debrot als literair auteur. In de andere ‘gedaanten’ komt Debrot echter niets tekort. Vooral de hoofdstukken die Debrot neerzetten als gouverneur en zeker die waarin Oversteegen Debrot tekent tijdens de revolte van ‘mei 1969’ zijn onvergetelijk indringend en onmisbaar voor de politieke en sociale geschiedenis van de eilanden. Een belangrijk deel van Debrots literaire werk werd geschreven gedurende de jaren die hij doorbracht in Nederland. Zijn bijdragen aan het invloedrijke tijdschrift Forum (1932-1935) en zijn redacteurschap van Criterium (1940-42) bracht Debrot dicht bij de voorlinies van de belangrijkste literaire bewegingen in Nederland. Het belang van Debrots bijdragen is echter steeds meer verschoven naar het feit dat hij het begin van de Caribische literatuur in het Nederlands vertegenwoordigt, wat hem van zijn Nederlandse collega's onderscheidt. Thematisch stelt Debrot, zowel in zijn romans als zijn gedichten en essays, bovenal antithetische verschijnselen centraal en deze zijn zowel etnisch, cultureel, filosofisch als epistemologisch van aard. Debrots tekening en samenplaatsing van contrasten verscherpen de tegenstellingen. Het onderkennen van verschillen en van verscheidenheid wordt aangereikt als juist een verrijking van de contrasten, terwijl de literaire tekst als zodanig het ultieme middel is om met woorden de contrasten te harmoniseren. Debrots oeuvre omvat dan ook uiterst nauwkeurig gestructureerd werk. Oversteegens biografie - geschreven in een stijl die mij verrukt - geeft alle mogelijke details over Debrots teksten: het ontstaansproces, de talrijke invloeden, zijn literaire netwerk, vroegere versies en latere redacties, expliciete en impliciete (achterliggende) motieven voor het schrijven en publiceren, intertekstuele relaties, de literair-kritische ontvangst, uiteenlopende interpretaties en veel, veel meer. Als Hoogleraar Algemene en Vergelijkende Literatuurwetenschap en Hoogleraar Nederlandse Literaire Geschiedenis toont Oversteegen zich in staat om Debrots werk in de Nederlandse traditie te plaatsen, maar juist ook zo nauwkeurig aan te geven waar Debrots werk afwijkt van die Nederlandse literairhistorische context. Hoezeer Debrots werk ook wordt gezien als van Antilliaanse bodem, | |||||
[pagina 73]
| |||||
het vereist mijns inziens nader onderzoek om te kunnen vaststellen in hoeverre Debrots oeuvre van meet af aan inderdaad zo ‘Caribisch’, van aard is geweest als wij nu graag zien dat het is. In de jaren dertig en begin jaren veertig toonde Debrot zich toch niet bijzonder geïnteresseerd in de literaire bewegingen die later de basis zouden blijken te zijn van een ‘Caribische literatuur’ - Négritude, Harlem Renaissance, Poesía Afro-Antilliana, Indigénisme (zie Broek 2000, pp. 91-109 en Broek 2002). Dit gebrek aan belangstelling laat zich niet verklaren door te stellen dat er in Europa zoveel literaire experimenten plaatsvonden, dat het een en ander aan ‘Caribische’ experimenten aan Debrots blik onttrokken werd (Deel 1, p. 153). Zo is het nauwelijks voorstelbaar, dat Debrot niet wist van een speciale ‘negereditie’ van het veelgelezen weekblad De Groene Amsterdammer (19-4-1930), waaraan onder anderen Albert Helman - Debrots collega-schrijver uit Suriname - vele bijdragen leverde. Het is uiterst merkwaardig dat Debrot zo weinig belangstelling toonde voor wat auteurs met een achtergrond als de zijne voortbrachten. Was Debrot aanvankelijk wel zo geïnteresseerd in de literaire creaties uit zijn geboorteregio? Is hij niet met terugwerkende kracht tot het fundament van de Antilliaanse (Nederlandstalige) literatuur en tot ‘Caribisch’ auteur gebombardeerd - mede door zijn eigen toedoen - terwijl hij dit absoluut niet wenste te zijn in de jaren dertig en veertig van de vorige eeuw? Debrot zou overigens niet de enige auteur zijn, die dit is overkomen. Zijn carrière vertoont in deze belangwekkende parallellen met die van onder anderen Jean Rhys en Saint-John Perse (al lijkt mij Debrot zelf meer mede verantwoordelijk voor het etiket ‘made in the Caribbean’ dan deze auteurs).
Debrot was mijns inziens ook minder gecharmeerd van de literaire uitlatingen en de orale traditie in het Papiamentu dan Oversteegen doet voorkomen, en die ook algemeen in Debrot wordt bewonderd. Oversteegen geeft overtuigende argumenten waarom het Debrot gemakkelijker afging om te schrijven in het Nederlands dan in het Papiamentu, dat min of meer zijn moedertaal was. Debrot was inderdaad een van de eersten die zou schrijven over de literaire productie en traditie in de creoolse taal - hij werd wat dit betreft ongetwijfeld beïnvloed door het ‘voorwerk’ dat Chris Engels had verricht (Broek | |||||
[pagina 74]
| |||||
1997: pp. 19-28). Hoewel Oversteegen ieder woord, iedere zin van Debrot met uiterste nauwkeurigheid moet hebben gewogen, lijkt hij toch zijn ogen gesloten te hebben voor de zeer indirecte wijzen waarop Debrot zijn ‘misnoegen’ uitte over dat wat er in het Papiamentu tot dan toe was geproduceerd. Debrot verborg zijn misnoegen voor onder andere de Papiamentstalige romans à thèse uit de jaren 1920-1935 onder een delicate, ambigue woordkeus wanneer hij deze ‘literaire’ productie besprak. En Debrot deelde op heel indirecte wijze kritiek uit. In een essay over Céline - dat geen enkele link heeft met de literatuur van Debrots eilanden - stelt Debrot onomwonden dat hij een bloedhekel heeft aan tendensromans (Debrot 1985-1989, deel 5: pp. 212-213). Hij hoedde zich er echter voor om zich onomwonden ongunstig uit te laten over wat dan ook aan teksten in het Papiamentu, ook niet over de tendensromans die feitelijk het begin van het schrijven in het Papiamentu vormen (Broek 2000: pp. 67-74). Zo bejubelt Debrot de ‘orale’ traditie, meer in het bijzonder is hij lyrisch over de ‘authentieke’ traditie van het mondelinge overleveren van teksten vóór de afschaffing van de slavernij. Van vóór 1863 zijn echter geen teksten bewaard gebleven! (zie Broek 2001) Debrot sprak zich feitelijk alleszins politiek correct uit, maar zei niets en had het over iets dat niet gekend werd c.q. wordt. Wanneer wil Debrots woorden afzetten tegen zijn daden, dan blijkt Debrot nog veel terughoudender te zijn om de traditie van de mondelinge overdracht of sowieso de literaire traditie in het Papiamentu te steunen. Als redacteur van Antilliaanse Cahiers (1955-1967) wist Debrot een zeer belangwekkende reeks bijdragen te leveren aan het literaire schrijven in de Antillen, maar het betreft hier hoofdzakelijk het literaire schrijven in het Nederlands en die in het Spaans en Engels. Hij heeft feitelijk niet zoveel gebruik gemaakt van de mogelijkheden die hij als redacteur had, om de Papiamentstalige literaire taaluitingen te promoten als hij had kunnen doen. Een van de geëxpliciteerde doelen van het tijdschrift was om oorspronkelijk Papiamentstalige teksten in Nederlandse vertalingen te publiceren, maar in de praktijk heeft Debrot hieraan vrijwel geen invulling gegeven. Slechts enkele poëtische bijdragen uit begin jaren vijftig - van de hand van Debrot zelf - getuigen van inspanningen in dezen, maar verder liet Debrot de Papiamentstalige literatuur links liggen. Zo ontbreekt aan Antilliaanse Cahiers iedere bidrage van de grote | |||||
[pagina 75]
| |||||
Papiamentu-schrijvers: Pierre Lauffer en Elis Juliana. Het kan ook moeilijk ontkend worden dat, wil men succesvol zijn op de Benedenwindse Eilanden, het absoluut niet wijs is om zich ongunstig uit te laten over het Papiamentu of over de kwaliteit van de Papiamentstalige literaire productie. Dit werd in de loop van de tweede helft van de twintigste eeuw in toenemende mate een scherp gegeven - al kennen we al uitingen in die richting van vroegere datum (zie het raadsel waarmee deze bidrage opent). Debrot wist als geen ander dat hij zich genuanceerd maar bovenal uitsluitend in gunstige zin moest uitlaten over de verondersteld ‘literaire’ uitingen in het Papiamentu. Oversteegen wist dit ongetwijfeld ook en liet het (dan ook) onbesproken in zijn biografie. De gecanoniseerde auteur die Debrot is, kan moeilijk worden neergezet als een man die niet bijzonder gecharmeerd was van het meeste dat in zijn ‘moedertaal’ was geproduceerd.
Oversteegen mag zich in dezen achter Debrot hebben opgesteld en had zich mijns inziens wat meer van zijn ‘subject’ mogen distantiëren, het punt valt in het niet bij de verbluffend knappe biografie die Oversteegen wist aan te dragen. De biografie zou een island hopping trip door de Cariben moeten kunnen maken. Hiertoe is mogelijk enige inkorting gewenst, maar vooral: een vertaling in een wereldtaal als het Engels, daar het Nederlands feitelijk geen enkele rol van betekenis speelt in de regio waaraan zowel Debrot als Oversteegen verslingerd waren. Hoe intens Oversteegen zich heeft weten te verdiepen in de Antillen en in Debrot blijkt juist uit die vereenzelviging met Debrot: over het Papiamentu laten we ons niet expliciet ongunstig uit - zo weet iedereen die op de Benedenwindse eilanden langdurig vertoefde. | |||||
LiteratuurAart G. Broek
| |||||
[pagina 76]
| |||||
| |||||
Cola Debrot
| |||||
J.J. Oversteegen
|
|