Parmentier. Jaargang 14
(2005)– [tijdschrift] Parmentier– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 58-59]
| ||||||||||
[pagina 60]
| ||||||||||
Wim Rutgers
| ||||||||||
[pagina 61]
| ||||||||||
werkzaamheden door, alle beschikbare energie in steken als redacteur van het zevendelige Verzameld Werk van Cola Debrot, waarvan hij deel 2 met de poëzie van Debrot, deel 5 met artikelen over literatuur en deel 6 met alle betogende teksten bezorgde door middel van aantekeningen en uitvoerige verantwoordingen; door gastcolleges te verzorgen aan de Universiteit van de Nederlandse Antillen over onder meer het tijdschrift De Stoep; maar vooral met zijn dikke tweedelige biografie van Cola Debrot, In het schuim van grauwe wolken; Het leven van Cola Debrot tot 1948 (1994) en Gemunt op wederkeer; Het leven van Cola Debrot vanaf 1948 (1994) en ten slotte met een beschrijving en analyse van de Curaçaose schilder José Capricorne aan wiens leven en werk hij het postuum verschenen Herscheppingen. De wereld van José Maria Capricorne wijdde. Jaap Oversteegen kwam ook een paar keer bij mij op Aruba, waar hij toen het plan opperde dat ik een institutionele geschiedenis van de Antilliaanse en Arubaanse literatuur zou schrijven. Ik trok tijdelijk naar Nederland en hij werd mijn promotor en vaak klom ik op de fiets van Hattem naar Vierhouten om overleg te plegen en de vorderingen te toetsen. Als we ons in de kamer in steeds dezelfde gemakkelijke stoelen installeerden, bleek dat Jaap Oversteegen niet alleen een gretige prater was maar ook een heel aandachtig luisteraar kon zijn. Het resultaat werd Schrijven is zilver, spreken is goud; oratuur, auratuur en literatuur van de Nederlandse Antillen en Aruba (1994), later als handelsuitgave verschenen als Beneden en boven de wind (1996). Het is niet mijn gewoonte om in een bidrage voor een tijdschrift persoonlijke ervaringen op te nemen, maar in dit geval ontkom ik er gewoon niet aan. Ik heb het geluk gehad enthousiaste docenten literatuur op mijn pad te vinden, maar Jaap spande wat dat betreft zonder meer de kroon. Met hem was het contact natuurlijk ook zo persoonlijk dat het ondanks het leeftijdsverschil door mij - én hem - als hechte vriendschap ervaren werd.
In 1987 opende J.J. Oversteegen als hoogleraar Algemene Literatuurwetenschap het academische jaar van de Utrechtse letterenfaculteit met een college ‘De schrijversbiografie; een onmogelijk genre’. Uit zijn rede wordt het waarom van het ‘onmogelijke’ duidelijk. De schrijversbiografie vraagt namelijk aandacht voor mens en oeuvre, ze is geschiedschrijving, essay én roman. En dat is bij elkaar genomen een | ||||||||||
[pagina 62]
| ||||||||||
zo zware eis dat ze nauwelijks realiseerbaar lijkt. Op het moment van die rede was Oversteegen al ongeveer drie jaar bezig een biografie te schrijven over de Antilliaanse jurist, arts, cultuurbevorderaar, politicus, staatsman en schrijver Mr N. (Cola) Debrot (1902-1981), een werk waaraan hij vervolgens als vutter nog jaren zou besteden. Hij deed het uit vriendschap voor de persoon Debrot én uit waardering voor diens literaire en culturele werk. Een biografie wordt achteraf geschreven; als het leven van de beschreven persoon afgesloten is, vanuit een totaalvisie op die persoon, vanuit en door studie, door middel van een uit bronnen en gesprekken langzaam en moeizaam verworven totaalbeeld. Dan zet een biograaf zich tot schrijven en doet alsof hij met het leven meeschrijft - maar steeds weet de biograaf wat er later zal gebeuren en plaatst hij zijn verhaal onontkoombaar in dat perspectief. De lezer, die niet op de hoogte is, leeft mee en weet nog niet wat er later zal gebeuren. Dat roept spanning op die de biograaf moet verzoenen: ‘Het leven is misschien niet werkelijk een eenheid, maar de levensbeschrijving wel, om twee redenen: het is een neerslag van de unificerende waarneming, en het is een tekst. Ik heb mij een voorstelling gevormd van Debrots persoonlijkheid en ik neem vooral die feiten waar die dit beeld bevestigen.’ ‘Een biografie is een gedachtewisseling, met de lezer maar ook met het personage, over de vraag hoe het leven in elkaar zit, een levensbeschouwelijke discussie dus. Voor mij is dat de belangrijkste reden waarom Debrot zo'n ideaal object is voor een levensbeschrijving.’ In het voorwoord van het tweede deel van de biografie zelf voegt Oversteegen toe: ‘Het gevoel dat het voor mij persoonlijk zinvol was, mijn kijk op het leven vast te leggen langs de weg van een zo exact mogelijke beschrijving van de wijze waarop iemand die ik bewonder en waarvan ik houd, vorm heeft gegeven aan het zijne.’ Bovendien waren hij en zijn vrouw al sinds 1955 met de Debrots bevriend. Voor iemand die de schrijversbiografie zodanig opvat is het misschien literairwetenschappelijk gezien wel een onmogelijk genre, maar wordt het menselijk gezien een zeer zinvolle bezigheid.
De practicus-pragmaticus won het gelukkig van de theoreticus. Oversteegen schreef een monumentale biografie in twee delen die de (te) bescheiden ondertitel voert Het leven van Cola Debrot, maar ook en beter had kunnen luiden ‘leven werken en tijd’ van Cola Debrot, | ||||||||||
[pagina 63]
| ||||||||||
omdat getrouw aan het theoretische uitgangspunt alle drie aspecten diepgaande aandacht krijgen. Ze ontleent een drievoudig belang aan de aftastende geschiedschrijving van de mens Cola Debrot en zijn vrouw, de Amerikaanse danseres Estelle Reed, op de achtergrond hun dochter Jane Marie, en de talrijke Nederlandse, Europese en Antilliaanse vrienden en kunstbroeders; aan de essayistische analyse, interpretatie van het literaire werk, de receptie daarvan en vooral en heel bijzonder aan de evocatie van de sociaal-culturele ontwikkeling in Nederland en Curaçao als decor waartegen hij het beschreven leven en werk afzet. Bovendien slaagt Oversteegen erin om in het hele werk een constante toonzetting te handhaven die de achthonderd bladzijden doen lezen als een roman. Ik was een van de meelezers van het manuscript. Ettelijke keren vroeg Oversteegen zich bezorgd af of hij er wel in slaagde de eenmaal ingezette toon door te zetten. Het was een grote zorg voor hem, maar de aandacht die hij daaraan af deed hem glansrijk slagen.
Deze biografie biedt via de persoon Debrot een prachtig tijdsbeeld van het Nederlandse kunstleven en de kunstopvattingen van de jaren tussen de twee wereldoorlogen waarvan Oversteegen wegens zijn dissertatie Vorm of vent (1969) als geen ander op de hoogte was. Ze biedt bovendien een beeld van Curaçao in een belangrike periode; van kolonie tot autonomie. Het leven en werk van Cola Debrot zijn van belang voor de Europese én de Antilliaanse lezer. Als Cola Debrot in 1948 naar de Nederlandse Antillen terugkeert, speelt hij van meet af aan een cruciale rol in de culturele tak van de dekolonisatie en de autonomie die dan ter discussie staan. Hij is het die zorgt voor de formulering van en gestalte geeft aan een eigen Antilliaans cultuurleven. Hij gaat al snel in de politiek, waar het hoogtepunt van zijn carrière het gouverneurschap wordt in de voor de Nederlandse Antillen zo belangrijke en onrustige jaren zestig, die uitlopen op de grote brand en het oproer van ‘Dertig mei 1969’; in feite de interne dekolonisatie en democratisering voor Curaçao.
Cola Debrot werd op 4 mei 1902 op Bonaire geboren uit een Bonaireganse vader - die afstamde van een protestantse Frans-Zwitserse militair die zich aan het einde van de achttiende eeuw op Bonaire vestigde - en een moeder van een uit Venezuela afkomstige Rooms- | ||||||||||
[pagina 64]
| ||||||||||
Katholieke familie van gemengd Frans-Spaanse origine. Er zit dus Europees bloed in Debrots aderen, maàr hij was geen Europeaan, zoals men nog wel eens geneigd is te denken. Zijn familie behoort tot het oude Bonaireaanse patriciaat. Toen de jonge Cola twee jaar oud was verhuisde het gezin naar het hoofdeiland Curaçao, waar Cola op de Openbare Hendrikschool en het beroemde Rooms-Katholieke Sint Thomas College les kreeg. Na een verblijf bij familie in Caracas vertrok Cola midden in de Eerste Wereldoorlog naar Nederland, waar hij in Nijmegen zijn middelbare school afmaakte. Vervolgens studeerde hij rechten in Utrecht en medicijnen in Amsterdam. Intussen had hij veel en langdurig in Europa gereisd en zijn vrouw, de Amerikaanse prima ballerina Estelle Debrot, leren kennen. Na een huisartsenpraktijk in Amsterdam vertrok het gezin Debrot in 1948 naar de Antillen, waar Debrot eveneens een huisartsenpraktijk opende, maar algauw geheel in het politieke leven ondergedompeld werd. Na diverse politieke functies op de Antillen en in Nederland, werd hij in 1962 (op zestigjarige leeftijd) de eerste Antilliaanse gouverneur - een functie die hij tot na de uitbarsting van ‘Dertig mei 1969’ vervulde, waarna hij zijn laatste levensjaren in het Rosa Spier Huis in Laren doorbracht.
Dit zijn enkele ‘uiterlijke’ levensfeiten. De biograaf gaat het voornamelijk om innerlijke drijfveren. Dan leren we Cola Debrot kennen als kosmopoliet of universalist, die thuis is in vele talen en culturen. Spaans is zijn moedertaal, Papiamentu de taal van zijn vader en Nederlands is de onderwijstaal. Verder krijgt hij op school de normale bagage aan vreemde talen, maar Engels is de taal van zijn vrouw en wordt de nieuwe huistaal; Frans leest hij veel en spreekt hij goed. Debrot verkeert veel en graag in Parijs en is goed bevriend met Céline. Hij heeft verschillende culturen geheel geïnternaliseerd; wegens geboorte en opvoeding is hij vertrouwd met de Antilliaanse, maar hij heeft zich de Europese cultuur geheel eigen gemaakt. In de jaren dertig werkt Debrot mee aan het tijdschrift Forum, waarin hij onder meer het klassiek geworden Mijn zuster de negerin publiceert. In 1940 behoort hij tot de oprichters en is hij theoretisch woordvoerder van Criterium. Hij Publiceert in de jaren veertig nog enkele poëziebundels, een novelle en de dikke roman Bewolkt bestaan. Met dat werk kan hij zich rekenen tot de bekende literatoren in Nederland. | ||||||||||
[pagina 65]
| ||||||||||
Zodra hij terug is op Curaçao werpt hij zich in de organisatie van het culturele leven en propageert hij de culturele zelfwerkzaamheid als noodzakelijk tegenwicht tegen het dan net opgerichte Nederlandse Sticusa. Hij is degene die zich als een van de eersten rekenschap geeft van wat de Antillen op literair gebied hebben voortgebracht. Door middel van talrijke lezingen en artikelen van diverse omvang zoekt hij naar het karakteristieke van een eigen Antilliaanse literatuur. ‘Cola Debrot is zich steeds sterk bewust geweest, deel uit te maken van een wereld die uit innerlijke tegenstellingen bestaat. Hij was vooral daarin Antilliaan, dat hij de cultuurmenging, de creolisering, waarvan hij maatschappelijk gesproken het produkt was, als een persoonlijke erfenis heeft aanvaard’, aldus Oversteegen in het Voorwoord van het tweede deel. Deze culturele veelzijdigheid laat zich het best symboliseren met Debrots geliefde metafoor van het kristal: ‘Mijn eenheid der verscheidenheden is niet die van de bol, waarin de verscheidenheden in de eenheid worden opgeheven, maar die van het kristal, waarin de verscheidenheden elkaars schoonheid weerkaatsen en onzegbaar verhoogen’ (deel 1, pp. 330-331). Biograaf Oversteegen is in de geest van Cola Debrot zelf zó te werk gegaan dat hij de vele facetten laat schitteren die Debrots beschreven leven rijk is. De actualiteit en het belang van Cola Debrots visie worden steeds duidelijker nu elk land en elk individu door de mondialisering steeds meer multiculturele invloeden ondergaat en verwerkt.
Ik geef de bijzonderheden uit het leven, het werk en de tijd van Debrot om te demonstreren welk een ingewikkelde materie deze biografie behelst: twee continenten en vele talen en culturen die in de persoon van Cola Debrot zó onlosmakelijk verstrengeld waren dat de biograaf er niet aan ontkomt zich deze ook geheel eigen te maken. Zodanig werk kan slechts resultaat opleveren met de eruditie en ervaring van een gedreven persoon aan het einde van een vruchtbare en bloeiende carrière.
Toen ik in augustus 2003 met vakantie in Nederland was, kocht ik de zeven delen van Cola Debrots Verzameld Werk bij De Slegte voor een prijsje dat zelfs de medewerkster achter de kassa verbaasd deed staan. Jaap Oversteegen sprak achteraf niet vaak en veel over de biografie, maar ik weet dat het hem dubbel pijn heeft gedaan dat het werk zo | ||||||||||
[pagina 66]
| ||||||||||
zuinig werd besproken en zo mondjesmaat verkocht. Jaap heeft afstand van zijn enorme werk moeten doen met een parallel aan het afscheid dat gouverneur Debrot na 30 mei 1969 van de Antillen ten deel viel: met een oorverdovende stilte. Is die Cola Debrot nu zo belangrijk dat je daar bijna tien jaren van je leven en twee dikke boekdelen aan wijdt, leek het stille onbegrip keer op keer. Het moet voor Jaap Oversteegen meer dan een persoonlijke teleurstelling en bijzonder pijnlijk zijn geweest dat Nederland, dat zich zo graag ‘multi-celti’ presenteert, voor een van de eerste echte eigen allochtonen zo weinig aandacht heeft weten op te brengen. Gelukkig was de ontvangst op de Antillen veel positiever. Oversteegen kreeg er een bijzondere Cola Debrot-prijs voor, een cultuurprijs die eigenlijk alleen aan Antillianen ten deel kan vallen: ‘Op de Antillen zijn de twee dikke delen met vreugde ontvangen, maar voor de Nederlandse critici, op een paar na, had ik er niet aan hoeven beginnen. Neerbuigende lesjes over wat ik niet had moeten doen en wat wel, waren nog de vriendelijkste reacties. [...] Maar de schampere ontvangst van de Debrot-biografie raakt mij dieper dan de vroegere deconfitures, die trouwens later vaak in halve of hele successen veranderden. Ik denk dat ik wel weet waarom dat is, behalve dan dat ik ditmaal mijn ziel en zaligheid blootgegeven had, en dan is afwijzing pijnlijker dan bij een minder totale inzet.’ (Etalage 1999, pp. 285-286).
De aan Ovidius' Metamorfozen in de vertaling van Vondel ontleende titel Herscheppingen. De wereld van José Maria Capricorne geeft Oversteegen, tegen het einde van zijn werkzame en vruchtbare leven, een indringend beeld van leven en werk van deze Curaçaose schilder. José Maria Capricorne woonde en werkte in eigen land, Brazilië en Nederland. ‘Trekkers zien meer dan blijvers,’ constateert Oversteegen op pagina 35 van zijn boek. Het leven van de kunstenaar wordt als het ware ingetogen gebracht ‘zoals door de schilder zelf verteld’, maar in de besprekingen van het werk komt de persoon van de schrijver Oversteegen opeens weer veel sterker naar voren met zijn karakteristieke betoogtrant als ‘Er was één bindmiddel waar ik zoëven luchtig overheen stapte, maar waarover ik nu toch wat meer wil zeggen: de gezichten, de handen, de benen het bokje, de vis, waarvoor steeds dezelfde linoleummalletjes gebruikt worden.’ Een dergelijke geïsoleerde zin zal vreemd op de lezer overkomen, maar schetst de | ||||||||||
[pagina 67]
| ||||||||||
werkwijze van Oversteegen, die een voortdurend gesprek aangaat met zijn lezers en hen als het ware uitnodigt tot een dialoog, met daarbij een verbluffende paraatheid aan detailkennis die als vanzelfsprekend tussen neus en lippen door gebracht wordt. Ook in Capricorne heeft Oversteegen iemand aangetroffen die hem ondanks de scheiding van oceaan, taal en cultuur heeft aangesproken. Hij heeft niet aflatend proberen te begrijpen omdat ‘kennis van het leven op de Antillen, en dan vooral zoals dat er in het verleden uitzag, iets aan het kijken van de toeschouwer toevoegt’ (p. 91). Vanuit deze waarneming en eigen ervaring ontmoet de schrijver de schilder en stelt hij zich open voor het andere, zoals hij dat ook bij de mens en auteur Cola Debrot deed: ‘Dit verzoenen van tegenstellingen is weer Caribisch, of als men wil Latijns-Amerikaans. Artistieke opvattingen die gebaseerd zijn op het concept van binnen één vorm in evenwicht gehouden tegenstrijdigheden kennen wij in Europa ook wel, maar in het Latijns-Amerikaanse en het Caribische gebied overheersen zij. Literatoren die hierover gesproken hebben (de woordmensen die schrijvers zijn praten nu eenmaal gemakkelijker over hun kunstopvattingen dan schilders) vinden wij te kust en te keur, van Gabriel García Márquez en Isabel Allende tot Capricornes landgenoten Cola Debrot en Frank Martinus Arion. In diezelfde conceptuele wereld beweegt Capricorne zich’ (Herscheppingen, p. 71). In het schetsen van grote ontwikkelingslijnen en in de nauwgezette beschrijving van minieme details werkt Oversteegen zijn visie op Capricorne uit, wat uitmondt in een dubbele plaatsbepaling; ten opzichte van de Europese schilder Carel Willink die door Capricorne wordt afgewezen om zijn ‘ondergangsschilderijen’ met hun ‘onomkeerbaar en toekomstloon verval’ en - hoe kan het anders: de man die door Willink geschilderd is - Cola Debrot die tegenover dit ‘doemschilderen’ de drang tot overleven stelt, het tot stand brengen van een evenwicht tussen hoop en wanhoop, aldus Oversteegen: ‘Het schilderij zelf is het moment van evenwicht, is uitgewogen. (...) De gedachte dat het kunstwerk een daad is een middel om de tegenstrijdigheden van het leven in één spanningsveld te brengen, is een Caribisch antwoord op het onvermengde pessimisme van veel Europese kunst’ (p. 154).
Jaap Oversteegen heeft meer geschreven over de Antillen, maar het is niet mijn bedoeling hier alles op te sommen. Ik beperk me tot slot tot | ||||||||||
[pagina 68]
| ||||||||||
enkele illustratieve voorbeelden. Overstegen heeft zich langdurig en intensief verdiept in de Antilliaanse mens en diens cultuur. Hij heeft zijn kennis vooral gepubliceerd voor een Nederlands-Europees publiek dat hij van zijn verworven inzichten heeft willen laten profiteren en met welk leespubliek hij zijn ervaringen heeft willen delen. Dat komt het best tot uitdrukking in zijn beschrijving (Oversteegen 1991) van drie bekende Curaçaose romanciers (Boeli van Leeuwen, Tip Marugg en Frank Martinus Arion) die hij langs de meetlat legt die hij ‘mimicry’ heeft gedoopt, waarmee hij aangeeft in hoeverre ze hun Europese lezers tegemoet komen met voor hen onbegrijpelijke of moeilijk te begrijpen cultuurdetails. In een aan de Université Charles de Gaulle in Lille gehouden symposium over emancipatie in de Nederlandstalige Caraïbische literatuur (Oversteegen 1997) heeft hij besproken in hoeverre Cola Debrot in zijn literaire en cultureelorganisatorische werk de ‘emancipatie’ van de Antilliaanse lezer heeft bevorderd. Jaap Oversteegen zélf treedt in zijn kritische werk op als Europees exegeet bij uitstek. Wat niet wil zeggen dat de Antilliaanse lezer niets zou kunnen leren van zijn geschriften: integendeel. Zo bedient Oversteegen, evenals de door hem besproken auteurs, een dubbelpubliek en functioneert zijn werk in het dubbele circuit van de Antillen én Nederland.
Jaap, en Suus, hebben ongetwijfeld hun leven verrijkt met de Antilliaanse ervaring die voor hen tevens een herkenning van de tropenervaring was, maar omgekeerd hebben ze de Antillen verrijkt met hun inzicht: trekkers zien meer dan blijvers. | ||||||||||
[pagina 69]
| ||||||||||
LiteratuurCola Debrot,Verzameld Werk (zeven delen), Amsterdam: Meulenhoff, 1985-1989 | ||||||||||
J.J. Oversteegen,
Alex Reinders & Frank Martinus (red.), De eenheid van het kristal. Cola Debrot Symposium 1986. Curaçao: Uitgeverij Kolibri, 1988 |
|