[Nummer 2]
Van de redactie
In samenwerking met gastredacteuren Ingeborg Sanner, Jette Skovbjerg en Benoît Verstraete-Hansen brengt Parmentier ditmaal een dossier over het leven en werk van Jan Jacob Oversteegen (Blaricum 2 jan. 1926 - 7 juli 1999). Zelf noemde de Nederlands letterkundige de schrijversbiografie een onmogelijk genre, daarom menen wij te kunnen volstaan met het schetsen van een lezersportret.
Zijn mederedacteuren van Merlyn (1962-1966), Kees Fens en H.U. Jessurun d'Oliveira, openen met een persoonlijk memorandum over hun vriendschap met Jaap.
Thijs Jansen analyseert op speelse wijze de reflexieve literatuurbeschouwing van Oversteegen, een naam die hij voor deze gelegenheid eens leest als het voltooid deelwoord van het werkwoord ‘overstijgen’.
Overstijgend is ook het essay van Hugo Verdaasdonk. Hij stelt dat alle gangbare interpretaties van literaire teksten zijn gebonden aan normatieve literatuuropvattingen. Hij gaat na welke literatuuropvattelijke veronderstellingen Oversteegen en Friedrich aannemen bij hun analyse van de ‘duisterheid’ van poëzie, en beschrijft hoe volgens hem een tekstinterpretatie zónder literatuuropvattingen mogelijk is.
En dan is er nog het misschien iets minder bekende werk van Oversteegen: zijn studie van de Nederlands-Caribische literatuur. Oversteegen wilde de door hem bewonderde Antiliaanse schrijver Cola Debrot een eervolle plek geven in de Nederlandse literatuurgeschiedenis, en schreef een biografie. Parmentier wil dit streven alsnog ondersteunen en liet twee specialisten op het gebied van de Antiliaanse literatuur, Aart G. Broek en Wim Rutgers, aan het woord over het belang van het werk van deze auteur en de wijze waarop Oversteegen dit belang vorm gaf.
Voor de duur van dit nummer bekeert Parmentier-redacteur Arnoud van Adrichem zich tot het merlinisme. Hij pleegt sectie op het openingsgedicht van Verpoosd in schaduw (1996) van Lucas Hüsgen. Nogal risky business: zowel poëziecritici als literatuurwetenschappers verklaren deze poëzie als bij uitstek ongeschikt voor de structuralistische, werkimmanente of merlinistische leesmethode. In zijn zoektocht naar eenheid en samenhang stuitte Van Adrichem evenwel op onvermoede betrekkingen tussen onder anderen Adam en Eva, Plato, Aristoteles en Hermes. Aan het eind van zijn analyse blijft hij dan ook zitten met de vraag of de hedendaagse lezer niet al te snel capituleert voor tekstuele moeilijkheden.
Jos Joosten beantwoordt deze vraag met een wedervraag: ‘Terug naar de auteur als stap vooruit?’ Ook Franc Schuerewegen, hoogleraar Romaanse Letterkunde, werpt een vraag op. In zijn artikel ‘Anything goes of toch niet?’ gooit hij het postmoderne ‘alles mag’-principe met een grote zwaai overboord. In plaats daarvan zegt hij, met Proust: ‘alle kunst is klassiek’.
Maar daar waar het allemaal om begonnen is, ontbreekt natuurlijk niet: de poëzie. In dit nummer vindt u nieuwe gedichten van Paul Bogaert en Peter Holvoet-Hanssen, die zelfs een heuse verdwijntruc uitvoert. Leo Vroman schreef speciaal voor deze gelegenheid een kosmisch eerbetoon aan Oversteegen. En tot slot, om te laten zien dat het schrijven van duistere