huis
Nadat we gaten waar de muizen uit zijn gekomen met gips hebben dichtgemaakt sta ik met haar op het bordes. We kijken uit over het laagland dat glinstert in de regen. Het huis is een ruïne. We wonen in de enige kamer die nog een plafond heeft. Het behang is in repen van de muur getrokken. Niet het gevolg van een bom, maar van een waanzinnig gewordene. Het is niet ons huis.
Ze draagt een luchtig kostuum en de huid van haar gezicht is goudbruin. Ze heeft slanke handen en ik kijk ernaar. Het is het einde van de zomer. Een lauwwarme motregen daalt over ons neer. Haar korte haar dat van haar voorhoofd weggroeit is vochtig. Niet nat, maar vochtig. Ze glimlacht naar me. Als ze haar mond opent, zie ik haar spitse, vergeelde tanden.
Okay, zegt ze, hoe staat het ervoor?
-Dat weet je beter dan ik.
-Ik weet helemaal niets.
-Je wilt het niet weten, bedoel je.
-Ik weet het niet, dat bedoel ik.
-Wat heb je met hem gedaan?
-Niets. Ik heb hem mijn ridderkruis laten zien. Zodat hij weet aan welke kant ik sta. Dat is alles.
Ik doe een stap in haar richting en haal het kruis vanonder mijn overhemd tevoorschijn. Ik neem het tussen mijn vingers en laat het in de lucht bungelen. Ze loert ernaar als een demente kraai. Langzaam schudt ze haar hoofd.
-Hij bloedde. Ik heb het gezien. Zijn gezicht zat onder het bloed. Je hebt hem geslagen en getrapt. Je hebt hem omgebracht.
-Ik heb hem alleen het kruis laten zien. Dat is alles.
-Hij bloedde.
Ik dacht eraan hoe we met zijn tweeën door de villawijk waren gelopen. Hoe ze een gesloten winkel had opengebroken. De winkel was leeg geweest. We hadden onze tijd verspild. Hoe we verder waren gegaan en uiteindelijk het huis hadden gevonden; ze had nog wel geweten hoe het eruit zag, maar niet meer waar het zich precies bevond. Hoe we de trap waren opgelopen, bedacht op nog aanwezige bewoners. Hoe we hem hadden gevonden op de overloop waarvan twee muren door een explosie waren weggeblazen. Hoe ze hurkend haar gebruinde handen op zijn gezicht had gelegd. Hem zachtjes woorden in het oor had gefluisterd. Hoe ik nijd voelde opkomen. Hoe de muizen door de muren waren gekropen en ons van alle kanten hadden aangestaard alsof ze hadden verwacht dat we wat voor ze te eten hadden meegebracht. Ze was geschrokken. Ze had me bij mijn arm gegrepen en gegild. Maar hij was niet ontwaakt.