Parmentier. Jaargang 13(2004)– [tijdschrift] Parmentier– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 34] [p. 34] Maria van Daalen Schoolavond 1 Daarna in de hal. Nog even. Ik sta met mijn vriendin te praten. Zij merkt niet dat jij daar staat. Dat ik dat weet. Ik voel je ogen in mijn keel langs de zijkant van mijn borst, langs mijn heup naar beneden gaan. Die broek had ik al. Die laarzen zijn nieuw. Je ziet het, mijn voet wiebelt. Straks ga ik naar buiten. Alleen. Ik moet mijn fiets halen. Alles is donker. Wat een kou. Nieuwe laarzen vlug de trap af. [pagina 35] [p. 35] 2 Wacht even. Dat kan niet. Je was daarnet boven. Hier is geen licht en één uitgang. Als je dichterbij komt zie ik alleen nog je ogen ze knipperen niet ze staren mij blind ze zetten mij vast in een hoek van de fietsenstalling - en dan ben je er al buigt je voorover ‘doe je mond eens open’ [pagina 36] [p. 36] 3 Dit dus. Tegen mij aan, je rits in mijn lies. Waar laat ik mijn handen nu de jouwe langs mijn hoofd mijn schouders strelen, naar voren gaan - nee je duwt niet je schuift ze onder mijn trui zoekt - wil ik weg of je vingers ik aarzel mijn handen op je jas, steun mijn vingers haken zich achter je broekband [pagina 37] [p. 37] 4 Dit is het dus, dat verlangen dat in mijn benen omhoog kruipt dat prikt in mijn borsten, trekt onder mijn oksels en dik wordt in mijn keel. Je mond maakt het mij onmogelijk je naam Als je even je hoofd terugtrekt: kijken waar ik ben in je gezicht. [pagina 38] [p. 38] 5 Ik moet hard hebben gefietst: buiten adem het tuinpad op. pas nu zie ik waar ik ben. Heb je gezegd tot morgen? Iets liefs, een afspraak? Mijn huid tintelt nog: hier was je hand. In een hoofd zo groot als de wereld kan ik wonen vannacht. Slaap jij al? Ik hang tegen de deur van het schuurtje, zie geen grint, alleen ogen, ogen. Vorige Volgende