| |
| |
| |
Frans-Willem Korsten
Jattende patriarchen aan het eind van hun Latijn
Ik lees over soevereiniteit (een lezen waardoorheen als een basso continuo Carl Schmitts ‘Soeverein is hij die over de uitzonderingstoestand beschikt’ dendert), als iemand me van beneden roept. Ik ben om 6.00 uur opgestaan, heb een hoofdstuk uit Gilles Deleuze en Félix Guattari's Duizenden niveaus in het Engels herlezen (en zal het vermoedelijk nog wel enige malen moeten herlezen). Het is inmiddels 8.15 uur, ik ben lekker bezig - tot, zoals gezegd, iemand me stoort. Alexander begint met nieuwe scheenbeschermers aan een week selectietrainingen (Kampong, hockey) en hij krijgt ze niet goed aan. Of ik even wil helpen. ‘Waarom los jij dit niet op,’ brom ik tegen de verantwoordelijke ouder, die ik anders ook wel kwalificeer als geliefde, partner, moeder van onze kinderen, medekostwinner. ‘Is het zo moeilijk even die krengen aan Lex zijn benen te schuiven?’
‘Ik heb ze niet aangeschaft afgelopen zaterdag - en nog wel vlak voor een week training,’ antwoordt zij in alle rust. ‘En ze zijn volgens mij te groot...’
‘Te groot? Belachelijk.’
Het is waar: ik vond dat Alexander nieuwe scheenbeschermers nodig had (het spel gaat alleen maar harder) en ik ben ze samen met hem gaan kopen. Ze zijn groter dan de vorige, dat is ook waar. Dat is nog niet te groot - gewoon even wennen.
Alexander (tien jaar) zit met een gezicht van natte kranten op zijn verhoogde bed. Hij doet voor hoe hij zijn scheenbeschermers aantrekt.
Ik krijg er weke knieën van.
‘Je zit alleen maar aan je sok te trekken, man,’ zeg ik. ‘Je moet eerst de voet van de sok goed aan je voet doen, daarom heeft je sok van onder de vorm van een voet en niet een gebreide zak. Dan moet je vervolgens de sok niet optrekken in een ruk, maar met een slag - links, rechts, met ruimte - alsof het een dans is, of een slalom.’
Hij zegt: ‘Hm,’ en kijkt me aan met een blik die zegt: sla-kom.
Hij is hoogst ontevreden met scheenbeschermers waarop hij afgelopen zaterdag nog stinkend trots was.
Ik doe het voor, een sok aan de voet, dan omhoog - links, rechts, sla, lom - en constateer: die zit mooi. Ik doe hem weer omlaag. ‘Nu jij,’ zeg ik.
‘Papa, kom óp, ik moet gaan.’ Alexander heft zijn handen aan weerskanten van zijn lichaam als schelpen die smeken om water.
Het zal vandaag 32 graden Celsius worden (maandag 9 augustus 2004) en het is nu al benauwd. Hij is zenuwachtig want hij wil geselecteerd worden. De training begint stipt om 9.oo uur onder leiding van de strenge Naud Naeff. Alexander moet er nog heen fietsen en heeft haast, inderdaad.
‘Goed,’ zeg ik, ‘maar morgen doe je het zelf, dus kijken en onthouden hoe het moet.’ Ik buig de scheenbeschermer eerst goed krom, doe de voet van de sok om de voet en slalom de sok verder om zijn scheenbeschermer.
‘Beter?’
‘Veel beter.’ Alex heeft al weer een gezicht van bloemen. Ik doe beschermer nummer 2.
Hij springt van zijn bed en slaat zijn handen samen van tevredenheid.
Ik loop een trap verder naar beneden, kan nu
| |
| |
net zo goed koffie gaan zetten. Terwijl ik de melk warm maak en opklop, zie ik hoe Alexander op de bank zijn schoenen aandoet, wegloopt, terugkomt met zijn hockeytas om de schouder.
‘Heb je je drinken bij je, Lex?’ vraagt mijn lief.
Hij knikt.
We kussen hem uit.
Terug naar soevereiniteit - geen koffie morsen op de trap - Thomas Hobbes lezen, feministische kritiek op Deleuze en Guattari. Tijdens de leespauze vraag ik mezelf af: waarom is vrijheid als relevant theoretisch concept ‘koud’ in de intellectuele discussie van het moment terwijl soevereiniteit ‘heet’ is? Over vrijheid is in het verleden het nodige gezegd en getheoretiseerd, maar dat is nog geen reden voor de totale stilte van de laatste decennia. Is de kwestie opgelost: wat vrijheid is en wat niet? Zijn ‘we’ vrij, uiteindelijk dan toch? Of accepteren we dat we goeddeels onvrij zijn? Vinden we het prettig in dit consumentenpretpark en negeren we het hek dat er omheen staat ‘omdat het er nu eenmaal bij hoort?’ Trouwens, waarom wordt soevereiniteit inherent gekoppeld aan macht? En waarom aan individualiteit, of moet ik zeggen singulariteit?
Te veel vragen. Ik moet het opknippen. Maar nu even niet, ik neem een pauze, blader door de bijlage van een NRC van vorige week en stuit op een stuk van filosoof Jos de Mul. Lezen. Soepele onzin die ik zou moeten negeren, maar het is illustratieve onzin. De Mul zegt wat her en der door velen wordt gedacht, gezegd, gewaand. Het gaat me in mijn reactie dan ook niet om Jos de Mul, ik ken de man niet. Laat ik hem Goof noemen.
| |
1
Post-geschiedenis of post van de geschiedenis
Goof zegt dat we in een post-historische tijd leven.
Wat is er voor nodig om dit te kunnen zeggen: A,B,C, D en E.
A. Gebrekkige kennis van de geschiedenis.
Goof maakt een contrast tussen de huidige tijd en de middeleeuwen (een periode die het altijd goed doet als projectiescherm voor toverlantaarnliefhebbers). In het heden leven we in een cultuur die zich kenmerkt door het bijeenvegen van disparate elementen. We kennen geen stabiliteit, geen starheid ook, we knutselen en plakken, we multicultu-combineren dat het een lieve lust is. Wat een groot contrast met de middeleeuwen! Dat was de tijd van de stabiliteit, het gesloten wereldbeeld, van het monolithische. Je zou Goof bijna toewensen dat hij naar de middeleeuwen kon worden getoverd als een antireiziger voor de arme Catweazle die wapperend met de armen naar ons toe werd geslingerd. Maar Goof dat toewensen betekent ook: hem een vroege dood toewensen. Zoals gezegd, ik ken Goof niet, en al kende ik hem wél, dood wensen is niet nodig.
Grappig is dat Goof - waarschijnlijk in het rijke bezit van twee kinderen, tot op de millimeter verzekerd, elke dag driemaal zijn handen wassend (voor zijn zekere maaltijd) en bij een gekneusd vingerkootje naar het ziekenhuis rennend - een gemiddelde levensduur mag verwachten van 80 jaar waarin de grootste gebeurtenis is dat hij vooral heeft volgehouden. Goof verklaart vanuit zijn postmoderne leunstoel een tijd ‘stabiel’ waarin een
| |
| |
mens, laat ik haar Clara noemen, met dertig jaar leven al heel gelukkig mag zijn (van haar zes kinderen zijn er vier gestorven, het begrip verzekering is non-existent, die dood loert in een simpele verkoudheid, wat de pot morgen schaft moet ze maar afwachten, bij een gebroken bot moet ze waarschijnlijk verder met een scheve arm).
De middeleeuwen zijn een nogal wijde zak (1000 jaar, verdrink er niet in) met daarbinnen enorme sociaal-culturele verschillen. Los van die verschillen: als er iets kenmerkend is voor de middeleeuwen is het de culturele knip- en plakdrift, de voortdurende instabiliteit, de onrustige, niet aflatende poging culturele diversiteit te beteugelen. Of men nu de tijd neemt van na de volksverhuizingen, de tijd van na Karel de Grote, de tijd van de 12e-eeuwse renaissance, de tijd van de pest (14e eeuw en daarna): middeleeuwers zijn bezig om een pruttelende, door de menging van kleuren soms pijn aan de ogen doende culturele diversiteit tot een eetbaar gerecht te maken. Mochten ze net denken dat ze een eind zijn, dan vaardigen ze de kruistochten uit en krijgen ze een enorme scheut Arabische specerijen toegediend die het gerecht weer op zijn kop gooien. Mochten ze die hebben geïntegreerd, dan staat er wel weer een partij Katharen voor de deur die zegt dat alles anders moet, of ongeveer hetzelfde maar dan toch gevaarlijk anders.
Nu goed, maar wij hebben het internet, zegt Goof. Hij vindt het een ongekend nieuw fenomeen waarin de kennis van de wereld is opgeslagen en interactief beweegt. Ik zal de nieuwigheid van het web niet ontkennen, al komt de verenigde nieuwsgierigheid van de wereld vooral neer op gluren naar de webbuurvrouw onder de douche, in bad, in bed, in de wei, met dildo, zonder dildo (ook de ontwikkeling van de videoapparatuur kende als voornaamste impuls de porno-industrie). Maar zo nieuw is het web nu ook weer niet. Het gaat om historisch gezien graduele verschillen, niet om principiële. Ook de middeleeuwers kende het verlangen om de kennis van de wereld te verenigen. Ze deden dat in bibliotheken en in boeken: de eerste encyclopedieën. Voor de gebruikers van die tijd waren die bibliotheken en compendia even grote verzamelvaten, even grote surfgelegenheden als het internet van nu. Er was veel minder porno, dat wel (maar wie heeft er behoefte aan porno als seks geen industrie is, veel meer geïntegreerd is in het dagelijkse leven en wanneer de strijd om het bestaan verveling voorkomt of zoveel energie vraagt dat masturbatie niet een eerste prioriteit heeft?).
B. Gebrekkige kennis van de computertechnologie.
Goof e-mailt nogal eens, zoals bijna alle moderne computergebruikers. En wat hem is overkomen! Op een dag waren al zijn e-mails van datum veranderd, of ze veranderden van datum omdat hij ze nog eens inkeek. Zo kon hij nooit meer achterhalen wanneer hij nu iets verstuurd had. Dus historici kunnen dat zeker niet. De geschiedenis wordt veranderd waar je bij zit! Ach Goof. Je moet gewoon het batterijtje vervangen van de computerklok. En verder is er ook nog zoiets als een ontvanger. Bij de ontvanger staat altijd aangegeven wanneer een bericht verstuurd is. Wanneer iemand een email uitdraait, staat dat er zelfs ouderwets zwart op wit. Er kan genoeg gegoocheld
| |
| |
worden, dat is zeker waar. Goof geeft daar ook voorbeelden van - voorbeelden die dit keer het wat ingewikkelder bewerken van beeldmateriaal betreffen. Je kunt foto's via je computer elke kant op manipuleren: mensen wegknippen, toevoegen, andere hoofden op lichamen, ze vrijmaken van smetten. Kortom, je kunt de geschiedenis instant veranderen. Zie je wel: geen geschiedenis meer van bijlen en schoppen, maar flexibele fictie.
Los van het feit dat we eerder zouden moeten spreken van een hyperhistorische tijd als Goof gelijk heeft: ik vrees dat hij in razendsnelle vaart de gewone historische tijd in tuimelt zodra zijn computer wordt meegenomen voor nader onderzoek. Niet voor niets halen rechercheurs de harde schijven weg bij fraudeurs, kinderpornoliefhebbers, malafide accountants en standaardcriminelen. Op de harde schijf is het gros van alle computerhandelingen alsnog achterhaalbaar. Alles wat ons in de post-historie had gekatapulteerd, valt gewoon weer op zijn historische plekje. Goof heeft zich door de computer laten misleiden als was het een rondreizende goochelaar (of de moderne variant daarvan: Tel Sell - afslanken met een pilletje). Bovendien, waar de technologie razend knap is geworden in het manipuleren van beeld en geluid is de technologie even knap in het traceren en achterhalen van manipulatie.
C. Het waanidee dat geschiedenis iets is met een begin, midden en een eind.
Je kunt alleen maar spreken van een postgeschiedenis als je denkt dat er iets op zijn eind is gelopen. Als er iets op zijn eind is gelopen, is het ook ergens begonnen. Goof heeft zich hier laten inspireren door Hegel-Marx Fukuyama (en waar die drie samen met Goof aan lijden, daar kom ik straks op). Onthutsend dat grote denkers werkelijk hebben gedacht dat de geschiedenis op zeker moment zal eindigen in een ideale staat. Alsof mensen ooit in het morsige Nunspeet zijn begonnen aan een reis naar het schone Santiago di Compostella en wanneer ze daar zijn aangekomen kunnen stoppen met ‘wanderen, omdat het licht over hen schijnt en het manna op hen neerdaalt.
Goof moet eens Full House lezen van paleontoloog Stephen Jay Gould (helaas overleden in 2002, al is 61 een mooie leeftijd). Gould verkondigde, verdedigde en onderbouwde de idee dat geschiedenis (biologisch of menselijk) zich deels gradueel ontwikkelt maar deels ook met (conceptuele) sprongen (die niet noodzakelijkerwijs in het verlengde van de voorgaande beweging hoefde te liggen). Hij gaf in Full House tevens een beeld van de geschiedenis dat welhaast onbegrijpelijk is voor mensen die denken in termen van een begin, midden en eind. Voor wie een metafoor wil: de geschiedenis is niet een lijn met een pijlpunt, of een hink-stap-sprong voorwaarts (these-antithesesynthese), maar de bewegende grafiek die u kunt zien op versterkers of cd-spelers - een heen en weer bewegend geheel van golven. Een trilling, niet een pijl. De dinosaurussen stierven niet uit omwille van het feit dat daarna die ingewikkelde mensen (kroon van de schepping) konden komen. De dinosaurussen waren gewoon een van vele, vele manifestaties van de grote uitprobeermachine die aarde/natuur heet. Mensen komen niet ná de dinosaurussen, of, beter: dat ze daarna komen is niet relevant. Ze zijn simpelweg een van de vele pogingen die natuur/aarde voortbrengt:
| |
| |
een trilling in de machine. Wanneer natuur/aarde anders trilt - door wat voor oorzaak ook - zal al het menselijk pogen, de menselijke geschiedenis rap of traag aan een eind komen. Dat is niet het eind van een ontwikkeling met een begin en een eind, maar het eind van een poging te bestaan.
De gedachte dat mensen ooit ergens begonnen zijn en naar een geprogrammeerd eind bewegen is even koddig als de gedachte dat een pissebed die onder mijn deurmat vandaan vertrekt, weet waar de schuur ligt (zeven meter verderop). Nog koddiger is de idee dat de pissebed kan denken: ‘Zo, de schuur met dat enge kippenhok ernaast ben ik voorbij!’ De kippen tokken teleurgesteld. De pissebed denkt euforisch: post-historie.
D. Een beeld van de consument, of meer in het algemeen het menselijke subject, als een manipulerend individu, ofwel een meester.
Het is een beeld van de mens dat niet direct uit de lucht komt vallen. Het is een ouderwets humanistisch wereldbeeld dat nog eens extra is aangezet door de industrie, van welke soort ook, die via advertenties de individuele consument wakker kust in de fictie dat hij gaat over het eigen leven, de eigen keuzes, de eigen inrichting: een mobieltje van Philips en niet van Samsung of wel een Samsung maar geen Nokia, of wel Nokia maar niet Robijn. De consument lijkt meester van zijn leven. Hij heeft geld, altijd te weinig, maar toch genoeg om zich door het leven te bewegen zoals de consument denkt dat hij het wil.
Dit beeld van het menselijk individu als meester van het leven is gerelateerd aan het laatste punt: E.
E. Een onverwerkte christelijke erfenis.
Goof hanteert een beeld van de geschiedenis als een competitie tussen voorgangers en nakomers. Dat is een geschiedenis met begin, midden en eind die een specifiek effect heeft. Deze geschiedenis is niet alleen een gevolg van individueel handelende subjecten, maar ook een geschiedenis die het type individu produceert dat kan zeggen: ‘Ik ben anders dan alle andere! Ik ben geen post van de geschiedenis, want ik maak de geschiedenis door mijn voorgangers uit te schakelen of voor achterlijk te verklaren. Er was een Oud Testament, maar dat zijn we voorbij: kijk maar, hier is het Nieuwe!’ Hamertje tik: Christus - de geschiedenis voor en na, met een singuliere ‘ik’ in het draaipunt.
Nergens noemt Goof overigens religie. Hij is waarschijnlijk modern: een atheïst. Of hij is niet religieus, wie zal het zeggen? Maar zijn hele gedachtegang is een bewijs van een onverwerkte christelijke erfenis. Misschien heeft Goof daar niet genoeg over nagedacht. Alhoewel, het is niet enkel een kwestie van denken. Het gaat om een andere vorm van leven in een ander soort geschiedenis.
| |
2
Christendom: jatter met schuldcomplex
Ik heb in de rugzak mijn notitieboek meegenomen om enkele weken later verder aan dit essay te werken. Het is eind augustus. Alexander is geselecteerd (hoera), kan zelf zijn scheenbeschermers én sokken aandoen en fietst op eigen houtje van en naar de velden. Ik geef de slapende Lex, Eliah en Leonardo op vrijdag 27 augustus om 5.15 een kus op het voorhoofd, zoen bij de voordeur mijn lief tot
| |
| |
ziens, die wel slaperig is maar toch aardig wakker en die me even uitzwaait. De deur slaat dicht en ik loop met de rugzak om richting station. Ik ben op weg naar mijn geboortegrond als tussenstop. We verzamelen ons, broers en zussen (2 zussen en 2 broers gaan wel, 2 broers niet mee), zwagers en schoonzussen. Mijn lief heeft geen vrij gekregen van rector Beetjegodgegeven (Dieuwertje) Bakker: ‘Een schoonmoeder is toch iets anders dan een moeder’. We gaan samen met pa een paar dagen naar Engeland want daar staat in een van de lievelingstuinen van ma een bank die na haar dood aan haar is opgedragen (ik kan ook zeggen: waar we een naamplaatje bij mochten hangen nadat we de bank hadden betaald). Het is in Wisley Gardens, Woking, vlakbij het riviertje de Wey. De vermoeide wandelaar is er zeldzaam (want je moet ook nog eens betalen om binnen te komen, dus mocht je aan het wandelen zijn dan rust je liever aan de oevers van de Wey). Wie een moment van stilte en rust zoekt, kan het hier vinden - karpers likken aan je tenen, een meerkoet spreidt zijn waterbladpoten voor je uit terwijl ze pikt in steentjes en mogelijke zaden. Voor ons clubje geldt: we kunnen hier in onze verbeelding ma nog een keer zien zitten.
De trein vertrekt om 5.52 uur. Ik stap stevig door. Het is nog donker en bij de ingang aan de Jaarbeurszijde van Utrecht Centraal staat een Somalische familie: twee vrouwen, drie kinderen, een buggy, een man - voor de roltrappen. De vrouwen kijken omhoog, wachten op iemand. De man kijkt verschrikt op als ik passeer (Ik heb vanwege de weersverwachtingen een blauw zeiljack aan met lichtgevende strepen er op: politie?). In de stationshal zit op de banken voor de roltrap naar mijn perron een familie Roma's in stoffige kleding: drie mannen (onder wie een opa), twee vrouwen, vier kinderen. Een van de kinderen moet plassen en trekt zijn vader mee. Ik kijk in de ogen van de vader en zie vermoeidheid, opgejaagdheid, het inschattende gezicht van iemand die drie keer uitkijkt voor hij iemand iets zal vragen.
In de trein is het drukker dan je zou denken op vrijdagochtend om 6.00 uur. Vooral veel jongeren die terug lijken te komen van een feest, houseparty, whatever. Er wordt geschreeuwd naar vrienden in de coupé voor me: ‘Naar het achterste treinstel!’ Daar zit ik niet, verstandig. Om 6.12 klinkt er muziek uit de naaste coupé - verwaaide klanken. Een man wil plassen, maar een vrouw is hem net voor. Hij loopt door naar de ie klas coupés en blijft weg - pissen in de gietijzeren vuilnisemmertjes die daar hangen? De vrouw is nog niet vertrokken of er dient zich wéér een kerel aan die plassen moet, er passeert een geur van verschraald bier. Dat wordt nog wat als de NS haar plannen doorvoert dat er op de stoptreintrajecten geen toiletten meer in de treinen hoeven. Kunt u straks op het station een piszak kopen (‘Uit het raam, Leo, uit het raam!’).
We zijn met veel en bestaan in grote verscheidenheid.
Ik probeer te schrijven.
Alle grote godsdiensten zijn ontstaan in een wereld die qua aantallen een fractie was van de onze. Ik lees in de krant dat een van de aanslagen in Rusland waarschijnlijk is gepleegd door een Tsjetsjeense splintergroep -
| |
| |
‘clanvorming is endemisch in het gebied’ schrijft de krant. Alsof het een ziekte is. Voor meer van deze ziekte leze men de Tenach, het Oude Testament, de Koran. Wanneer de stammen van Israël zich verenigen om de stam der Benjamieten uit te roeien, moet men niet letten op de aantallen. Die zijn verzonnen. Het gaat om kleine clubjes: clans. Als je er honderd hebt afgeslacht, is een ‘stam’ bijna van de aarde gevaagd. Van de grote godsdiensten zijn er drie die drijven op het proclameren van het eigen gelijk en het aanvallen of potentieel uitroeien van de ander: de drie monotheïstische godsdiensten. Het klinkt zo imposant: ‘verdedigen van het eigen gelijk en uitroeien van de ander’. Maar het was in aanvang heel klein. Het gaat om het ene dorp tegen het andere, de ene clan tegen de andere. Zo lang het beperkt was gebleven tot het gebied van origine en de tijd van origine, was er niet zo veel aan de hand geweest. Net zo goed als dat het geen kwaad kan dat een inwoner van dorpje X in het bos zijn behoefte doet. De problemen ontstaan wanneer duizenden inwoners van stad Y op zondag naar het bos trekken om zich te verpozen en daar massaal in het bos gaan zitten schijten - iedere mooie zondag opnieuw. Daar begint de verontreiniging.
Van de drie is het christendom de meest broeierige godsdienst. Voor het jodendom geldt dat God een verbond sloot met zijn volk - helder. Voor de islam geldt dat God de boodschap van de Koran direct bij Mohammed afleverde - helder. (Na een van de colleges waarin ik uit de doeken deed hoe Tenach, Bijbel en Koran met elkaar verknoopt zijn, kwam een jonge, Turkse man naar me toe die zei dat ik het niet bij het rechte eind had. De Koran was niet intertekstueel met de Tenach en de Bijbel verbonden, maar rechtstreeks door God in het hart van Mohammed geplant. Ik antwoordde dat ik de teksten niet behandelde als religieuze teksten, maar als literaire. Ik vroeg hem niet of hij ook geloofde dat de pakjes op sinterklaasavond rechtstreeks van de goedheilig man afkomstig waren om in de schoot der kinderen te worden gedropt). Het christendom ontbeert dit soort helderheid.
Neem een zoon die het testament van zijn ouders jat, de ordening en samenhang grondig verandert, er een geheel nieuw stuk aan toevoegt ‘omdat pa en ma het fout hadden en er vervolgens de wereld mee ingaat, terwijl hij zegt: ‘Dit is het eigenlijke testament!’ Diezelfde zoon zegt met een schuin oog op zijn eigen moeder dat ze mooi en rein is, maar van alle vrouwen zegt hij dat het viezeriken zijn die het kwaad belichamen. En nog eens dezelfde zoon zegt dat hij de zoon van God is, en dat er maar één God is, niet meer dan één, alleen hij bestaat uit drie (inclusief de zoon namelijk). Kunt u nog rekenen, reken dan mee, maar let op je vingers wanneer je deze malafide figuur tegen komt.
Het christendom is in eerste instantie een joodse sekte (‘clanvorming is endemisch in het gebied’) die zich door een onvoorstelbare samenloop van omstandigheden ontwikkelt tot een zelfstandige godsdienst. De relatie met het jodendom blijft vanaf dat moment, tja, ambigu. Dat had overigens niet gehoeven. Van elke godsdienst kan men vrij gemakkelijk nagaan welke elementen waar vandaan komen. Het is niet het jatten dat problema- | |
| |
tisch is of dat als jatten bestempeld moet worden. De soevereine jatter maakt het niets uit. Het is de jatter die zich een dief voelt die het problematisch maakt. De eerste christenen zijn geen dieven, ze voelen zich zo en, waratje, presenteren zich zo. Zowel de joodse afkomst als het verraad aan het jodendom zijn institutioneel verankerd in het zogeheten Oude en Nieuwe Testament. Had het Ons verhaal gedoopt en er was minder aan de hand geweest (zoals Aeneïs ook niet in conflict is met Odysseia). Maar met de naamgeving die men koos, was de relatie vastgelegd. Resultaat van het toe-eigenen van het oude testament en vrijelijk in de wereld brengen van een nieuw testament zonder ‘ouderlijke’ toestemming was: schuldgevoel en daardoor woede jegens de ouders - in casu het jodendom.
Tel daarbij op het feit dat Jezus uit een vrouw moest worden geboren, iets wat ook niet direct een vereiste was. Waarom niet verzonnen dat het een goddelijk ei was waaruit Jezus kroop? Nee, hij moest worden geboren uit de vrouw, van wie steeds was gezegd dat ze het kwaad in de wereld had gebracht. Sterker, dat ze het kwaad was. De zoon van God geboren laten worden uit de belichaming van het kwaad: het leidt tot een al even ambigue relatie van man tot vrouw. Ook hier is de origine duidelijk, maar moet die, net als bij het jodendom, worden ontkend of geschoond. Opnieuw dus: schuldgevoel en woede. Tel daarbij op het feit dat een joods abstract godsbeeld wordt vermengd met een Helleens of Romeins godsbeeld (in de Griekse en Romeinse mythen is de vermenging van god en mens dagelijkse kost) waardoor één God tegelijk drie is (Vader, Zoon, Heilige Geest). Het leidt tot een permanent gevoel van ongemak. Het abstracte is op een idiote manier met het concrete vermengd en dat leidt tot panische interpretatieve pogingen het raadsel te verklaren. Schuld, woede, ongemak, paniek. En daaroverheen maar liefde prediken, vooral jegens vader en moeder. Broeierig.
Als gevolg van zijn joodse afkomst, propageert het christendom een geschiedenisopvatting die een begin ex nihilo kent waarna de uitverkorenen weliswaar het een en ander meemaken, maar geen geschiedenis maken. De enige grote gebeurtenis in de geschiedenis is uitverkiezing. Daarna volgt het wachten op het eind - als de geschiedenis wordt opgeheven in een ideale (heils)situatie. Het utopische is daardoor richtpunt in het christendom. Als gevolg van de ambigue relatie met het jodendom staat het christendom ook aan de basis van een andere geschiedenisopvatting met een begin, een midden en een eind. Niet verkiezing maar competitie is hier de motor die de mens van het begin door het midden naar het eind leidt. We beginnen met foute voorgangers (these), waarna het midden volgt van de goede nakomers (antithese), nakomers die voorgangers elimineren (synthese). Daarmee is de weg vrij voor het einde - opheffing van de geschiedenis, heilsstaat. Zie hoe de joodse Marx zijn christelijke vader Hegel incorporeert en hoe de klassenstrijd verdacht veel een analogie blijkt van het conflict jodendom - christendom (dat aan het begin van zijn bestaan een slavengodsdienst was).
De competitie tussen de geloven lijkt er een tussen collectieven, maar is opgehangen aan dat ene individu: de enige zoon van God, JC
| |
| |
(de theorie dat de figuur van Jezus Christus eigenlijk teruggaat op Julius Caesar, die na zijn dood ten toon werd gesteld aan het volk - opgehangen aan een kruis - is lastig verdedigbaar. Zeer goed verdedigbaar is wat men noemt epische condensatie, ofwel de tekstuele vermenging van twee verschillende JC's tot één personage). Het individu markeert de geschiedenis met zijn geboorte, ‘de teerling is geworpen’. Hij heft de oude geschiedenis op en produceert de nieuwe door zich op te offeren voor het collectief. Het is in deze traditie dat Goof kan spreken over het postmoderne subject als een soevereine figuur die manipuleert wat hij (‘Het is een jongen!’) wil, die van de geschiedenis maakt wat hij leuk vindt, die de voorgaande geschiedenis afschaft omdat hij nu aan iets geheel nieuws begint. Oud Testament, Nieuw Testament - de voorgangers hadden het fout, de geschiedenis eindigt in een opheffing van de geschiedenis: ‘Ik ben de meester.’
Genoeg over Goof, ik geef hem terug aan Jos de Mul. Ieder moet maar geloven wat hij wil, en ieder moet maar de erfenis voortzetten of verwerken die hij wil verwerken. De vraag is wat er adequaat is aan het postuleren van een post-historie. Begrijpen we zodoende beter wat mensen hier, in Europa, nu beweegt, wat mensen in beweging zetten, hoe zij bewegen? Wat die beweging aangaat is het soort individualisme waarvan Goof uitgaat - de mens als keizer van de keuze, de meester van de geschiedenis, de strever naar het utopische - een waanbeeld, dat even relevant is voor deze tijd als een winkelkarretje van Albert Heijn voor een Bedoeïen in de woestijn (probeer dat maar eens vooruit te krijgen).
| |
3
De wortels van Europa
De uitvinder van het winkelkarretje is onbekend - als zoveel uitvinders. Iedereen kent de geniale Edison, of de surreële Leonardo da Vinci. Maar die voorbeelden zijn eerder uitzondering. Terwijl we weten dat Eleonora van Acquitanië scheidde van de Franse koning om te hertrouwen met de Engelse koning Hendrik II, weten we niet wie de stijgbeugel uitvond of de ploeg of de priem of de riem of de haarspeld, het aquaduct, de lens, het kruit. We kennen de namen van de acteurs in Goede tijden, slechte tijden, maar wie de Senseo uitvond, dat overgewaardeerde en voor Philips o zo profijtelijke koffiezetapparaatje dat nu de ene variëteit ‘pad’ na de andere vereist? Het zullen individuen zijn, de uitvinders, maar hun individuele uitvinding wordt razendsnel opgenomen in een proces van gebruik, toepassing, verspreiding. Ze zijn als moeders die kinderen baren: staande in de wereld, maken ze iets dat de wereld ingaat - niet iets dat de wereld op orde brengt en moet houden, eerder het tegenovergestelde. Het zijn geen patriarchen. Dat zijn mannen die de orde bewaken. Die orde moet zich een schijn van legitimiteit verschaffen doordat ze mensen ofwel volledig ondergeschikt maakt, ofwel in de waan laat dat hun individualiteit is waar het om draait.
Ik zeg niet dat individualiteit, of singulariteit niet bestaat, of er niet toe doet. Het gaat me om de aard van de individualiteit en...
‘Wat nu weer?’ roep ik iets te geïrriteerd naar beneden. Zo'n weekend met de familie naar Londen is leuk, maar ook vermoeiend, zeker
| |
| |
als je op de terugreis uren in de file staat tussen Jabbeke (spreek uit Jabbéke - er ligt daar een tamelijk onooglijk eettentje tegenover het museum van Permeke waar men uitstekend kan eten) en Gent. Was pas om 1.00 uur thuis, wat laat is na het vertrek uit Guildford-Engeland om 12.00. Bovendien wachtte er maandag een berg werk. Kan ik niet beter beneden gaan werken met al die storingen - daarnet nog kwam Eliah (groep 8) vragen hoeveel Watt de stofzuiger opslokt, dat moest hij opzoeken voor natuurkunde. Gewoon beneden werken in de chaos van het dagelijks leven scheelt me dit opstijgen en deze isolatie die geen isolatie is.
De vraag van beneden is dit keer of ik weet waar het grit staat.
Grit: fijngemalen schelpen, voor de kippen. Ja, het kippenhok is af, niet zonder schade. Omdat het nogal regende toen ik het hok aan het bouwen was, heb ik een paar maal in de huiskamer gewerkt: putjes in het linoleum van doorgeschoten schroeven, plus een kras (bij het omdraaien van het dak sleurde ik een spijkertje over de grond). Maar daarna heeft het hok zich elegant en mooi afgelakt tegen de schuur gevleid, met een smal aflopend dak en een etage zodat een kip die anderen te veel in de weg zit even een trappetje op kan lopen. Ze zijn er nu bijna twee weken, de drie kippen, en de eerste klacht van de buren is binnen (half zeven en gewekt door gekakel). Er zijn ook vier eieren binnen, wat niet slecht is voor kippen die gewoonlijk even moeten wennen alvorens weer tot productie te komen. En er is een pikorde. De kip van Eliah heet Eowen, naar het karakter uit Lord of the Rings: zij is de baas. De kip van Lex heet Spetter (naar een ponypaard dat hij een zaterdag mocht berijden) en staat geheel onder in de pikorde - schiet weg zodra Eowen ook maar aan komt stappen. De kip van Leonardo heeft een naam gekregen na een korte logeerpartij in Brabant. De witte heet Kiep en die trekt zich nergens wat van aan, wordt niet lastig gevallen en valt niemand lastig. Ze is er wel steeds als Kiep bij wanneer een van de andere kippen met haar poten in de grond staat te kratsen. Binnen een week eet ze uit Leonardo's hand (wormen, pissebedden) en laat ze zich aaien (misschien is dat aardig, maar het kan ook matheid zijn - of is ze ziek?). In het binnenhok zit Eowen op stok, de andere twee schuilen op de grond daaronder. Men moet ze dagelijks een vingertje grit geven ‘voor de kalk van de eierer’ zei mijn broer, maar volgens mij ook omdat vogels steentjes in hun maag nodig hebben om het eten te malen - kan zijn dat ik dat fout heb.
‘Het grit staat waar het altijd staat,’ roep ik naar beneden.
‘Doe niet zo flauw, papa,’ roept Leonardo terug.
‘In de schuur, onder het voer,’ roep ik terug - had ik meteen kunnen zeggen, flauw inderdaad.
(En omwille van de concentratie op mijn werk zoek ik eerst even op waartoe grit dient. Het dient voor beide: kalk én maag-grinding)
De uitvinders van het huidige Europa zijn onbekend. Er zijn wel denkers aan te wijzen die een beeld hebben geschetst van hoe het zou kunnen worden, maar de realiteit is toch altijd weer heel anders dan wat zij bedachten. De manier waarop de Europese Unie zich nu uitbreidt, het invoeren van de ene munt, maar vooral de manier waarop mensen uit verschil- | |
| |
lende culturen, afkomstig uit verschillende gebieden van de wereld, in de afgelopen decennia door Europa zijn getrokken om er zich vervolgens te vestigen: het heeft veel te maken met individuele keuzes en vooral ook heel veel niet. Niemand is meester van deze groei en deze bewegingen en deze situatie. We maken geschiedenis, maar welke? En dat ‘we’ bestaat niet: het is een menigte die altijd tegelijk een ‘we’ en een ‘ze’ is.
Het proces van Europese eenwording in combinatie met het ontstaan van cultureel heterogene samenlevingen leidt bij velen die zich de eigenaars van Europa wanen (de ‘grondleggers’) tot onrust en ongemak. Een gevolg van die onrust en dat ongemak kan zijn: regressie. Of het nu gaat om onze minister-president Balkenende, of de jonge, maar zich alreeds vestigende filosoof Ad Verbrugge, of de internationale gigant Joseph Weiler, hoogleraar aan New York University en directeur van het Jean Monet Center for International Law: ze bepleiten dat Europa zich moet herbezinnen door terug te gaan naar zijn christelijke wortels. Het hele beeld van wortels irriteert me zowel als dat het me aan het lachen brengt. Spreek het woord een paar keer achter elkaar uit en je begint vanzelf te lachen. Trouwens, als men het beeld van wortels alsnog serieus wil nemen, moet men terug naar het Romeinse rijk, want dat is de eerste vormgever van een Europese eenheid - en een die het christendom in eerste instantie helemaal niet kent.
Ernstiger, overigens, dan het geleuter over wortels is het feit dat het wortelverlangen negeert dat het christendom aan de basis heeft gestaan van een historische gebeurtenis die de geschiedenis van Europa juist heeft ontworteld: de holocaust. Die gebeurtenis bevindt zich als een gapend gat op de plek waar ooit de Europese boom stond. De geschiedenis ervan is nooit adequaat te representeren, ze laat zich niet vertellen omdat het verhaal de holocaust inpakt, inkapselt, en de doorslaggevende kenmerken ervan moet ontwijken - te weten de radicale ontsubjectivering van menselijke subjecten. Men kan vertellen over de holocaust, men kan er de geschiedenis van beschrijven, maar men kan niet beschrijven wat het was. Wat de holocaust aangaat, kent het huidige Europa een perverse houding, die zich uit in een gestropdast en strakgesneden smoelwerk zodra het gaat om herdenken, ‘nooit weer’, en een nauwelijks verhuld ongeduld deze geschiedenis nu eens bij te schrijven, op te bergen ofwel ‘kalt zu stellen’ door indrukwekkende monumenten. De vraag die achter al die gigantische monumenten en archieven opklinkt is: ‘Hebben we er nu genoeg aandacht aan besteed en is er nu genoeg aan betaald?’ We gooien die vraag in een put en van het laatste ‘betaald’ komt de a-klank terug. Ja? Mooi, dan kunnen we verder. ‘Maar om ordelijk verder te gaan moeten we ook terug,’ roepen Jan Peter en Ad bangelijk, ‘naar de christelijke wortels.’
Die regressie is kansloos. De toekomst van Europa ligt niet bij een religieuze heroriën-tatie, trouwens ook niet bij een revitaliserende religieuze impuls van de islam. Toegegeven: de enige kerkenbouw van het moment is moskeeënbouw. Maar de islam zal Europa niet veroveren, Europa zal de islam veranderen. De ontkerkelijking onder tweede en derde gene- | |
| |
ratie Marokkanen en Turken is aanzienlijk. Voor dat deel dat religieus blijft zal er een Europese islam ontstaan, waarin vrouwen het recht tot spreken opeisen en van waaruit vernieuwende impulsen op de gehele islam zullen uitgaan, of als gevolg waarvan splitsingen in de islam zullen ontstaan. Ondertussen groeit Europa verder en die groei is alleen maar beschrijfbaar als we durven afzien van de oude humanistische modellen met het individu als meester van zijn situatie.
Zo we al teruggaan, is het goed om te zoeken naar alternatieve sporen. De patriarchen waar Ad en Jan Peter en Jos naar verlangen zijn aan het eind van hun Latijn. De toekomst van Europa loopt dood indien de premisse van haar geschiedenis opnieuw is: de eliminatie van voorgangers van wie men het erfgoed heeft gejat, welke diefstal moet worden toegedekt. De toekomst is geen doodlopende weg indien we alternatieve sporen verder ontwikkelen. Wie de geschiedenis van het vrouwelijke denken induikt, komt een ander Europa tegen, en een ander mensbeeld. In de geschiedenis van het vrouwelijke denken speelt Europa als vesting, als beeld, of als utopie nauwelijks een rol. Het is noodzakelijkerwijs een denken waarin de rol van het individu, de soevereiniteit van het menselijk subject anders wordt ingevuld. Vanaf de middeleeuwen wordt vrouwen in de culturele sfeer het recht tot spreken ontzegd. De publieke verschijning van de vrouw is niet vanzelfsprekend, maar is pas mogelijk na het overwinnen van allerlei barrières. De eerste roman in de Europese traditie van een vrouw over vrouwen heeft dan ook niet één held of hoofdpersoon, maar handelt over een stad: Cité des dames, van Christine de Pizan. De eerste mystieke teksten die we kennen, Hadewychs Visioenen zijn geen profetische aanzeggingen, maar verslagen aan een kring van vriendinnen.
Ik ben terug bij het collectief en andere vormen van individualiteit, niet alleen die van het verleden, ook die van de toekomst.
Maar, lezer, er roepen eerst andere dingen. Mijn geliefde en Leonardo komen terug van de dierenarts. Kiep lag vanochtend amechtig in het zand van de ren terwijl de andere kippen over haar heen liepen op zoek naar voer. Toen ik haar aanraakte, strompelde ze even overeind, maar klapte toen weer neer. Kiep bleek een mislukte kip (‘Tja, waarom doet een boer kippen weg,’ zegt de dierenarts) - te zwak om te leven. Ze is inmiddels gestorven - het eind van haar unieke ‘hierheid’ en singulariteit. Het is 3 september 2004. Ik huil niet om haar als ik op televisie het brekende nieuws zie van tientallen kinderen die uitgehongerd, uitgedroogd en half naakt door het machinegeweervuur rennen dat Tsjetsjeense en Russische krijgers uitwisselen.
|
|