[Nummer 3]
Gangreen
Wie wil weten hoe in het begin van de ijstijden het gereutel van de mastodont ongeveer heeft geklonken, hoeft slechts de Volkskrant na te speuren op recensies van Michaël Zeeman. In Cicero van vrijdag 24 september stelt de literatuurcriticus onomwonden dat alle literaire tijdschriften als twee erwten op elkaar lijken. Dat komt volgens hem door het dictaat van de subsidieverstrekker. Iedereen moet zich houden aan allesbepalende, uniforme subsidievoorwaarden: ‘Als je kwaad wil, zou je van staatskunst kunnen spreken.’
Als je kwaad wil, zou je van beginnende seniliteit kunnen spreken.
Want zelfs als je de verschillende Nederlandse periodieken vluchtig doorbladert, zie je meteen dat Zeeman een onjuiste en ook tamelijk geborneerde stelling poneert. Van de revisor tot Passionate Magazine, van De Gids tot Bunker Hill, van Hollands Maandblad tot Lava, van Krakatau tot Tirade: ze vertonen, om even bij het glaciaal te blijven, evenveel overeenkomsten met elkaar als sneeuwvlokken. Alle sneeuwkristallen tellen zes kanten, maar elke sneeuwvlok kent een uniek patroon.
‘Plichtsgetrouw op het plichtmatige af vullen de redacties hun afleveringen met verplichte nummers: poëzie waarvan je hoopt dat zij nimmer gebundeld zal worden, prozafragmenten van onderhanden werk waarvan je bidt dat het onvoltooid zal blijven en tijdloze essays over tijdloze onderwerpen die je dus altijd later nog wel eens kunt lezen.’ In één enkele volzin ontneemt Zeeman - die overigens zelf geregeld in de door hem zo verfoeide bladen publiceerde: tu quoque, stupid - hier duizenden lezers de lust om weer eens serieus een literair tijdschrift te lezen. Onwillekeurig vraag je jezelf af waarom hij in godsnaam ooit een Gouden Ganzenveer voor zijn ‘belangrijke bijdrage aan de Nederlandse, geschreven cultuur’ heeft gekregen.
Nagenoeg wekelijks geeft de kunstpaus vanuit zijn wijkplaats in Rome een staaltje cultuurpessimisme ten beste waar zelfs de Duitse geschiedfilosoof Oswald Spengler nog een puntje aan had kunnen zuigen. Als een soort Ovidius van de Lage Landen bestookt hij ons met exilbrieven en rabiate lamentaties.
Grootste steen des aanstoots vormen de vele themanummers die tegenwoordig het licht zien. Een trend die door Zeeman wordt aangeduid als ‘de verrastering’ van de literaire tijdschriftenformule, naar het tijdschrift Raster dat daar volgens hem mee begonnen zou zijn. ‘Het ziet er vaak, al te vaak, uit alsof iemand, een van de redacteuren, opeens een idee had, een idee dat