Parmentier. Jaargang 13
(2004)– [tijdschrift] Parmentier– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 25]
| |
Dossier
| |
[pagina 26]
| |
Hanz Mirck en Floor van Renssen
| |
[pagina 27]
| |
te kunnen evenaren, besloot discotheek Hotel Winston in Amsterdam de Poetry Slam in Nederland te introduceren. Deze Nederlandse poëziewedstrijden waren sterk internationaal gericht en verraadden allerlei rapinvloeden. ‘Festina’ werd geboren in 1998, toen Gerard Beentjes door de Winstonwedstrijden op het idee werd gebracht om Nederlandstalige poëziewedstrijden te gaan organiseren in Festina Lente. Nog steeds spreekt men daarom in plaats van Poetry Slam ook wel van ‘Poëzieslag’. Een tweede verandering van het oorspronkelijke concept was dat de winnaar van de poëzieslag gekozen werd door een deskundige jury. In 1998 vond de eerste ‘Grand Finale’ in Festina Lente plaats. Sven Ariaans won deze finale, wat hem prompt een vaste juryplaats opleverde. Een taak waarvan hij zich tot op de dag van vandaag met verve kwijt. In de eerste jaren oogstte de wedstrijd wisselend succes. Het grote enthousiasme zag men niet terugkeren in de bezoekersaantallen. Het gebrek aan animo maakte zelfs dat de Organisatie in 2001 serieus overwoog om de poëzieslagen te staken.
Maar het echte werk moest nog beginnen, zoals bleek toen de Wintertuin uit Nijmegen in 2001 haar PoetrY Slam-concept lanceerde. Deze slamwedstrijden die in verschillende steden in het land gehouden worden, gevolgd door een jaarlijkse landelijke finale in Nijmegen, zijn in tegenstelling tot de slams in Festina Lente, geheel opgebouwd volgens het Amerikaanse idee (iedere deelnemer krijgt 3 × 3 minuten de tijd om te slammen en de winnaar wordt uitsluitend bepaald door het publiek, via de ‘applausmeter’). De radicale opzet bracht een grote mediahype op gang. Overal in het land werd zelf het initiatief genomen om maandelijkse slams te organiseren. Een enorm nieuw publiek werd aangeboord. Daardoor zag ook Festina de belangstelling voor haar activiteiten toenemen. Sinds het succes dat de Wintertuin op gang bracht zit het café bij iedere maandelijkse poëzieslag afgeladen vol.
Waarom blijft Festina Lente zo stringent vasthouden aan een deskundige jury? ‘Daardoor krijgt de uitslag meer literaire waarde,’ verklaart Ariaans. ‘Het gaat niet slechts om de populariteit, gemeten door de matig betrouwbare applausmeter, maar om een weloverwogen oordeel van een deskundige jury. Het gevaar van Poetry Slam is dat het uit zichzelf de neiging heeft een vergaarbak te worden van mislukte cabaretiers en stand up-comedians.’ Een groot bezwaar uit de traditionele poëziewereld is dat wat op de stampodiums wordt vertolkt, vaak weinig met poëzie van doen heeft, of in ieder geval zijn | |
[pagina 28]
| |
poëtische kracht verliest zodra het gedrukt staat ontdaan van de glamour van de dammer. ‘De jury beoordeelt, naast de voordracht op zich, ook de literaire kwaliteit van de woorden die gebezigd worden. Ze verantwoordt haar oordeel in een uitgebreid juryverslag. Voor zowel dichters als publiek is het waardevol om te horen waarom ze wel of niet zijn afgewezen.’
De vaste jury bestaat uit Simon Vinkenoog (hoe kan het ook anders en Sven Ariaans. Het derde jurylid wisselt. Er wordt steeds gezocht naar iemand uit de ‘officiële’ literaire wereld, zoals een redacteur van een literair tijdschrift, krant of uitgeverij. Doel hiervan is meer aansluiting te vinden bij de ‘moeilijkere’ poëzie die het moet hebben van de witte bladzij in plaats van van de voordracht. Er is een directe link met het boekenvak. Maar zonder de stem van het publiek zou het geen echte slamwedstrijd zijn, dus ook het publiek kiest een winnaar. De deelnemers worden vooraf niet geselecteerd op basis van netwerken of kwaliteit. Iedereen is vrij om zich in te schrijven, 12 deelnemers per keer, 12 avonden in het jaar. De winnaars van deze maandelijkse slams strijden tegen elkaar in de Grand Finale. Elk jaar wordt er zo een kampioen gekozen. Dat iedereen mee mag doen, met of zonder talent en ervaring, zorgt natuurlijk voor wisselende kwaliteit. ‘Maar het mooie is,’ meent Ariaans, ‘dat je de dichters vaak door het jaar of de jaren heen ziet groeien. De competitie wordt een leerschool in voordrachtskunst. Het wedstrijdelement prikkelt om jezelf te verbeteren, het maakt mensen bewust van hun talenten en mogelijkheden. Wie al dan niet als winnaar uit de Grand Finale komt heeft een heel traject achter zich.’ Op deze manier heeft Ariaans onder anderen Tjitske Jansen en Erik Jan Harmens groot zien worden. Mede hierdoor vervult Festina volgens Ariaans een rol van kweekvijver voor literatuur in het algemeen: ‘Veel dichters grijpen in Festina Lente hun kans om zichzelf in de literaire wereld te presenteren. Lang niet alle talentvolle deelnemers ontwikkelen zich tot echte dammers maar doordat ze op het podium staan worden ze wel opgemerkt door literaire tijdschriften of uitgeverijen. Op die manier veroveren ze zich een plekje in de literatuur.’ Sommigen zijn zich zelfs gaan toeleggen op het schrijven van romans, zegt Ariaans. Het slamcircuit is volgens hem geen gesloten wereld op zich en mag dat ook niet zijn. Het bestaansrecht ervan schuilt in het feit, dat ze van een breed publiek de aandacht voor poëzie opeist. ‘Niet alles wat er op het podium gezegd wordt heeft evenveel literaire waarde. Maar de Nederlandse poëzie lééft, dankzij het podiumgebeuren, op een heel andere manier dan voorheen.’ De vergelijking die Thomas Vaessens onlangs maakte tussen het Poetry Slam- | |
[pagina 29]
| |
fenomeen en IdolsGa naar voetnoot1 riep veel verzet op bij dichters, maar Ariaans deelt dat verzet niet. Volgens hem zitten het wedstrijdaspect en een levendig podiumpoëziecircuit elkaar niet in de weg. Ook verbaast het hem, dat veel dichters niet blij zijn als ze ‘podiumdichters’ worden genoemd. ‘Kennelijk is een podiumdichter iets minderwaardehs, in de ogen van velen.’ De ervaring van de Parmentier-redactie bij het samenstellen van dit dossier kan dat bevestigen.
Dat dat niet voor iedereen geldt, daarvan getuigen de dichters wier poëzie u in dit nummer tegenkomt. Ook dichter Sven Ariaans heeft er een last van. Sterker nog, hij kiest er voorlopig voor slechts een podiumdichter te zijn en wacht nog even met publiceren. Volgens hem is poëzie op papier te zeer onderhevig aan het vooroordeel dat toegankelijke poëzie makkelijk en oppervlakkig zou zijn. Maar het belangrijkste is, dat de poëzie van Ariaans zonder de voordracht niet volledig is. Het podiumgedeelte (de manier van voordragen, het spel met emotie, timbre, ritme en volume) vormt een onlosmakelijk geheel met de tekst. ‘Ik schrijf mijn poëzie heel duidelijk met het oog op de voordracht’ vertelt Ariaans. Hij omschrijft zijn werk wel als ‘epische rap’: ‘Mijn gedichten vertellen een verhaal, waarin klank en ritme een zeer grote rol spelen. Soms moet ik wel 10 tot 20 minuten lang de aandacht van het publiek vasthouden. Dat is moeilijk. Het is een uitdaging. En ik ben trots als het lukt.’ Daarnaast is het nog zo, dat veel podiumdichters naar elkaar komen luisteren en elkaars gedichten vaker horen op verschillende avonden. ‘Menno Wigman omschreef dat als volgt: “dichters schrijven voor dichters”.’ Om zijn optredens voor het trouwe publiek boeiend te houden verwerkt Ariaans extra betekenislagen en verwijzingen in zijn poëzie, zodat je er steeds andere, nieuwe dingen in kunt horen. Behalve met ritme, rijm en binnenrijm zet hij zijn woorden kracht bij met muziek en toneeltechnieken, zodat er eigenlijk een soort ‘one man show’ ontstaat: ‘Mijn optredens zijn voor vijftig procent poëzie zijn, de rest is theater.’
In feite kan Poetry Slam gezien worden als eerherstel van een eeuwenlange orale traditie. De terugkeer van de troubadours en minstrelen krijgt bijna letterlijk vorm in het jaarlijkse festival in augustus in Willemstad, mede georganiseerd door podiumdichter Rijn Vogelaar. Ook de dichters uit Epibreren zijn hier elk jaar van de partij. Dichters lezen hun werk in het donker voor, bij het | |
[pagina 30]
| |
licht van kampvuren. Behalve het prachtige effect, is het bijzondere hieraan, dat de dichters gedwongen worden hun poëzie uit het hoofd te brengen. Want een dammer op een podium met een blaadje in zijn hand dat werkt niet, vindt Ariaans: ‘Het verbaast me dat mensen tegen me zeggen: “Wat goed dat je dat allemaal uit je hoofd doet!” Als het gaat om toneel, cabaret en popmuziek vindt men het heel normaal dat je lange teksten uit het hoofd kent. Waarom dan niet bij poëzie? Als dichter kies je elk woord immers zo bewust, je bent zo geconcentreerd bezig met de woorden dat het eerder verbazinIg zou moeten wekken als een dichter zijn gedichten niet uit het hoofd kent.’ ‘De orale traditie is bovendien veel ouder dan de geschreven literatuur’, vervolgt hij, ‘Dat men van dichters verwacht dat ze voorlezen van papier is slechts een restje van het vaste onderscheid tussen de kunstvormen literatuurr en podiumkunsten.’ In de podiumpoëzie van dichters als Ariaans zijn de oude muren tussen de kunsten bijna helemaal omver gehaald zodat er in feite een nieuwe kunstvorm ontstaat.
Dat brengt ons op de laatste belangrijke vraag, nog net voordat de trein vertrekt: heeft de Poetry Slam de kunst blijvend veranderd? Is er daadwerkelijk een nieuwe mengvorm van kunst ontstaan of is het niet meer dan een hype? Ariaans weet het niet. Hij ziet dat de Poetry Slam nu meer leeft dan ooit. ‘Elke maand is Eestina tot de nok gevuld de Wintertuin-Poetry Slams door het hele land hebben nog steeds groot succes. Dat dichters op dansfeesten optreden en zich staande houden temidden van het lawaai van de dj's, is iets waar niemand meer van opkijkt. Sinds 1998 is dit alles al bezig, van een snel voorbijgaande hype is dus al geen sprake meer. Natuurlijk kan dat straks ineens voorbij zijn. Maar op dit moment is het in ieder geval interessant om te zien dat het podiumdichten doordringt tot een dieper niveau.’ Hij aarzelt even maar stelt resoluut: ‘Dichters gaan anders schrijven, doordat ze optreden. Hun optreden beïnvloedt hun manier van schrijven. Een dichter als Maarten Das maakt een eigen ontwikkeling door en creëert een persoonlijke stijl, die hij niet snel meer kwijt zal raken.’ Het lijkt erop dat er zo een nieuwe generatie dichters opkomt. Hun poëzie ontstaat niet meer slechts achter een eenzaam bureau of tijdens een solitaire wandeling door een dennenbos maar onder invloed van de confrontatie met het publiek.
Jammer genoeg kunnen wij ter illustratie van dit vurige pleidooi voor de podiumpoëzie geen gedicht van Sven Ariaans zelf opnemen. Hoewel... toevallig troffen we op de site www.hotel-boekenlust.nl toch een klein tekstje aan dat we | |
[pagina 31]
| |
mochten afdrukken: It takes two to tango’. Op deze site zijn overigens ook de juryverslagen van de afgelopen jaren te vinden, die Ariaans maandelijks schrijft. | |
It takes two to tangoIk zie hoe ze hem haat, verlaat, maar terugkeert op haar schreden
Haar haar strak in een staart, ze staart nog strakker naar beneden
En ik, ik sla haar gade gade, waar zijn benen heengaan
Bepaalt waar zij zodadelijk zal staan, uit steen verrezen
Maar waar de smid het ijzer naar zijn eigen wens kan smeden
Lijkt de man zijn vrije hand thans vast te zijn geketend
Het ritme let aan banden wat te wild wil aan beween
Het paar een paard gevangen, temperament getemd voor even
Ze zeggen: dichters dansen niet, maar is wellicht die regel
niet in wezen aan vervanging toe? In ander licht bekeken:
is de tango geen cadans die juist door dichters wordt beleden?
Neen! Arrogant gezwam, door pure afgunst ingegeven
It takes two to tango, een poeet danst trouw allenig
Intussen boven dichter liefst die man en vrouw verenigd.
|
|