Parmentier. Jaargang 13(2004)– [tijdschrift] Parmentier– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 69] [p. 69] Exorbitans (fragment) Wanneer we wakker worden uit de omarming van ongrijpbare dromen en taai plastic zien we door het raam dat Exorbitans ons naar een nieuw onderzoeksobject heeft gebracht: een kleine met pokken en korsten bezette planeet, ondergelopen met modderige plassen, waarop wellicht leven valt te ontdekken. Met schuin tegen elkaar in wiekende rotors plaatst het schip ons precies op een puisterige heuvel en meet of de lucht hier geschikt is voor onze soort. Een minuut later zetten we onze neusvleugels wijdopen voor de zware geur van schimmels stilstaand water en welig gistend bezinksel. De bodem is van ongedierte poreus. Behoedzaam voor valkuilen en drijfzand dalen we af naar een vallei waar de stank haast ondragelijk wordt en stuiten daar op een belangwekkende plant. Door een fistel, tussen brede, stompe bladeren die het steeds koelte toewuiven steekt een bosje stamperachtige vruchten naar buiten: harde gladde stelen, bekroond met een knop. Zark kan zijn nieuwsgierigheid niet bedwingen en plukt één van de knotsen die makkelijk loslaat. Hij ruikt eraan, hij knijpt er voorzichtig in. Zijn handen trillen, zijn ogen lichten op en dan, tot onze schrik, zet hij zijn tanden in de dunne korst die openbarst. Hij kauwt. Het gele sap lekt uit zijn mond. Zarks bewustzijn raakt bekneld tussen een zompige woekering van onbekende indrukken. Beelden en ideeën strikken zich in lussen om de hem vertrouwde zieleninhoud. De aanvankelijke wellust op zijn gelaat maakt voor een asgrauw getinte afschuw plaats. Uit zijn mond walmt schroeflucht. Zijn huid schilfert. [pagina 70] [p. 70] De grond begint te beven als hij hem raakt en ijselijke kreten stuiteren aan van over de horizon. Uit holen en gangen komen wezentjes vandaan die zich voortbewegen op de stootkracht van hun buikjes, een verplaatsingswijze waarin ze grote nauwkeurigheid hebben bereikt. Ze leggen om de plant een strak kordon. Hun kogelronde, zelfs in stilstand nog licht op en neer verende lijfjes vertonen slechts één uitstulpsel: een dunne wervelkolom, waarop een bol draait die dienst doet als hoofd. Daarin is een wijde mond uitgespaard die ze voortdurend open laten staan, want vanuit hun keelopening tuurt hun dofgrijs oog. Het gros verwelkomt ons op een monotoon dreinen dat we interpreteren als rouwbeklag, terwijl het gremium ons meewarig bekijkt en daarbij met zijn bittere adem bewasemt. Brand biedt hun onze excuses aan, zegt niet te begrijpen wat we hebben misdaan en vraagt hen naar de betekenis van de plant. Dit is wat wij noemen onze teugel. Met de vrucht van deze plant beheersen we ons lichaam. Aan het eind van de jeugd, als het uit zijn schulp komt en voor het eerst in beweging schiet, splitsen we het kwiek een teugel in één van de drie openingen die we allen hebben in ons achterdeel. Anders zou het zonder enige remming in het rond gaan bonken, tegen alles opbotsen, overal zijn beet in zetten en schade toebrengen aan zichzelf en anderen. De teugel geeft het lichaam kader en doel [pagina 71] [p. 71] en rust en helderheid zodat het zijn doen en laten met enig overleg kan afwegen. Het lichaam is daarmee niet zonder fouten. Het kan zich goed vergissen oed vergissen of moedwillig een andere richting dan zijn teugel houden. De wrijving tussen de teugel en het lichaam maakt dat onze opening een rode drek afscheidt die eenmaal droog, het contact belemmert zodat het lichaam terugvalt op eigen wil. Onze intieme hygiëne is dan ook een delicate zaak, omdat daarbij al onze innerlijke strubbelingen naar buiten komen maar we ons niet zelfstandig kunnen reinigen. De wederzijdse teugelwassing geschiedt alleen op maanloze nachten, als niemand kan zien hoe het water rood kleurt en schuimt van spijt. Onze anatomie kent vele toepassingen. Zo vergaderen voor ons hoogste orgaan de teugels van onze drie zoenheren om beurten in één hunner lichamen terwijl de anderen vastgebonden toekijken hoe het de extase der beslissing bereikt. Bij reine teugels wordt het tot wet verklaard. Als er een lichaam sterft verdelen we de teugel gelijkelijk onder de nabestaanden. Tijdens de gewijde verbranding eten ze die gezamenlijk op en proeven zo aan de gedachten die hun geliefde dreven. Dit is niet ongevaarlijk want wie te veel eet kan het zoals uw reisgenoot vergaan. [pagina 72] [p. 72] Dan kijken we naar Zark, die geblakerd en verstijfd op de grond ligt na te smeulen en nederig op onze knieën vragen we de wezens om tegengif voor de teugel. Ze vertellen ons dat er niets tegen helpt en dat alleen het verloop van de tijd zelf bepaalt of het juichen wordt of heugen. Pas wanneer we hen onze voorraad bananen aanbieden in ruil voor de verloren vrucht tonen ze zich iets meer met Zark begaan. Terwijl de meesten hun lichaamsholten vullen met onze geschenken en daaraan zelfs enige nieuwe gedachten lijken te ontlenen, geven anderen hem de eerste hulp. Sissend en PoPPend blazen ze de as van zijn schildpaddenkorst en kloppen hem onderwijl met hun rondingen de schubben af Hun soppend slijm dat vrijwel onmiddellijk stolt smeren ze eerst gelijkmatig over hem uit en trekken het hem dan in één ruk van zijn huid. Naakt komt hij tevoorschijn, blakend en rozig en knippert met zijn ogen en hoest eens flink. Dan is de tijd voor afscheid weer gekomen. We wensen hen veel teugelvreugd en stappen in. Rolfo maakt zich zorgen om de verschroeiende dosis van Zarks hallucinaties, die zelf meer last van aangebrande halitosis heeft, Mim ziet het vooral als een catharsis maar voor Brand is het de basis van nieuwe dromen. Vorige Volgende