Lucas Hüsgen
De boeddhistische computers van Yi Won
In 2002 merkte Hans Beerekamp in een NRC- artikel over het filmfestival van Pusan op dat in Zuid-Korea de zestiende en eenentwintigste eeuw gebroederlijk naast elkaar leven. Toch lijken aan de gemiddelde Koreaanse dichter de miljoenen computers onopgemerkt voorbij te gaan. Sinds enige tijd kent Korea echter minstens één dichteres die de symbiose van vroeger en nu tot uitgangspunt van haar gedichten maakt: Yi Won, geboren in 1968. Alleen al de titel van haar tweede bundel, uit 2001, geeft daar uitdrukking aan: Duizend manen drijven in de rivier de Yahoo!. De icoon van het internet staat ingebed in een frase die verwijst naar een van de traditioneel aan Boeddha toegekende namen, ‘de maan, gespiegeld in duizend rivieren’. Dat is ook de titel van Boeddha's mythische biografie in dichtvorm uit de vijftiende eeuw, geschreven door de Koreaanse koning Sejong.Ga naar voetnoot1
Korea was tot 1392 een boeddhistisch koninkrijk, maar Sejongs grootvader T'aejo had daar, nog in zijn hoedanigheid van generaal Yi Song-Gye, ten faveure van het confucianisme een einde aan gemaakt. Kortom, net als koning Sejong plaatst Yi Won boeddhistische motieven binnen een context waar ze op het eerste gezicht niet thuishoren: hedendaagse technologie. De titel van haar bundel, opgevat als de naam van Boeddha, biedt daar meteen de mogelijkheid toe: ze symboliseert de opvatting dat de zuivere geest, de Boeddhanatuur, zich in ieder mens bevindt en voor eenieder te ontsluiten is, ook via het internet.
In een hier niet afgedrukt gedicht presenteert Yi Won het stopcontact als de plaats waar je je computer op aan sluit. De aloude boeddhistische muurmeditatie verschaft ons via dat stopcontact de kans om met wie je maar wilt in contact te treden: ‘nu waren de mensen in het bezit gekomen van een adres in de ruimte’. De onderlinge verwevenheid en gelijkwaardigheid van al het bestaande, het centrale leerstuk van het Hwaom-Boeddhisme, krijgt daarmee een hedendaagse pendant.
Die ruimte staat in de bundel ook wel geboekstaafd als de ‘woestijn’, als de plaats van fata morgana's en oases, van de mogelijkheden achter gezichten die in de bundel nog wel eens aan stukken willen vallen bij het oppakken van een mobieltje. De kracht van deze poëzie over het hedendaagse ‘ik met een onderkomen in apparaten’ schuilt in het beeldrijke balanceren tussen parodie en instemming, waarbij je uiteindelijk wel bijna moet concluderen dat, wat we verder ook willen, onze hedendaagsheid onontkoombaar is, en mogelijkheden, ruimte biedt. Of wil ze dat nu juist niet?