| |
| |
| |
Olivier Heimel
De grafsteentroubadour
Op 25 maart 2003 meldde Mehmet Fahti, 21 jaar, zoon van een Turkse fietsenmaker en een Nederlandse onderwijzeres, zich bij de poort van begraafplaats De Compassie. Hij was dood noch nabestaand en hij kon zich zelfs niet heugen dat hij ooit eerder op een begraafplaats was geweest. Nu hij toch gekomen was, verbaasde het hem een beetje dat je niet bij de deur hoefde te melden voor welke overledene je komt. Uiteindelijk verschilt een begraafplaats niet zoveel van een ziekenhuis, en als je tante is opgenomen moet je toch eerst naar de receptie om te vragen waar ze ligt.
Maar Mehmet Fahti kwam die ochtend niet voor zijn tante, hij kwam voor een oproep in de plaatselijke krant: ‘Begraafplaats De Compassie zoekt Medewerker E-Goodbye. Karaktereisen: minzaam, discreet en welbespraakt.’
‘Ben jij minzaam, discreet en welbespraakt?’, vroeg de man in het kantoortje. ‘Dan kom jij voor de vacature. Mag ik me voorstellen? Ik ben Jan Verwey, en dat “minzaam”, dat is een toevoeging van mij. Een woord dat maar al te zeer in onbruik is geraakt, maar ik mag het graag gebruiken.’
‘Mehmet Fahti’ zei Mehmet. ‘U moet mij excuseren als ik slecht op de hoogte ben van de functie. Ik kon niets op internet vinden en uw beschrijving was een beetje kort.’
‘Kort? Da's waar. Mensen plakken tegenwoordig hele reclameslogans bij hun personeelsadvertenties, maar wij kunnen nou eenmaal niet zeggen “Begraafplaats De Compassie doet er nog een schepje bovenop”.’
Jan Verwey moest er zelf wel om lachen en in zijn omgeving - niets dan raven - viel het hem al jaren steeds gemakkelijker om als enige te lachen om zijn eigen grap. Dit was een man, zo veel was duidelijk, die niet ontvankelijk was voor de trieste stemming rond het graf. Nu Mehmet wat langer rondkeek viel zijn oog ook op de Mind the gap-bordjes in de omgebouwde bezemkast achter het kantoor. Daar stond ook een enorme grafsteen met een nogal ongebruikelijke tekst:
| |
| |
H.H.F. Klaerenbeek de Rosselier, 1898-1985. Hij verdeelde met de rijken wat hij steelde met zijn armen.
Jan Verwey zag dat de steen Mehmets aandacht had getrokken. ‘Die heeft een boze baron hier laten bezorgen als alternatieve grafpui voor zijn broer. Kostte een fortuin, dat geintje, maar hij kon al zijn gramschap er kennelijk in kwijt.’
‘Enfin. De medewerker E-Goodbye’, vervolgde Jan Verwey, ‘is mijn eigen vinding. We zagen het bezoek al jaren teruglopen en om te voorkomen dat het hier een dooie boel werd...’ Niet op ingaan, dacht Mehmet en inderdaad, Jan Verwey vertelde snel weer door.
‘...en om in te spelen op de klantgerichte behoeften van de moderne maatschappij, wilde ik nabestaanden de mogelijkheid bieden om toch nog iets te zeggen aan het graf.
Niemand kan er tijd voor vinden, maar sommige mensen vinden het toch aardig als er zo nu en dan iemand bij hun overleden echtgenoot, vader, oma, broer of zus staat. Om de nabestaanden zoiets te bieden, kwam ik op een dag op het lumineuze idee om een e-mail- en SMS-service te beginnen. Als je een boodschapje stuurt naar een van onze overledenen, lezen wij het bij het graf persoonlijk voor je voor. En daar komt de medewerker E-Goodbye dus in het spel. Die moet die dingen daar lezen.’
Mehmet begreep het en moest het de beheerder nageven: voor een man met zulke zouteloze grappen was het een vindingrijk idee.
‘Is dat moeilijk?’, vroeg Jan Verwey retorisch, terwijl hij Mehmet meelonkte naar buiten. ‘Nee, dat is niet moeilijk, maar één instructie geef ik wel. Praat tegen de kist en nóóit tegen de grafsteen. Als je tegen een vent met een baseballcap staat te praten, praat je ook niet tegen de onderkant van de klep.’
Mehmet Fahti liet het even bezinken. Hij begon zich ook af te vragen of deze instructie deel was van de sollicitatie, of dat hij hier al rondliep als een aangenomen mens.
‘Oh ja, sommige berichten gaan gepaard met een persoonlijk voorschrift, dat soms alleen bij de eerste boodschap wordt verzonden. Hier heb ik er eentje. De heer H.J. Abma vraagt ons: “Wilt u links van het graf
| |
| |
gaan staan en duidelijk spreken? Mijn vrouw Greetje is doof aan het rechteroor en links is ze hardhorend.” Prachtig toch? Dan doen we dat. Hoewel Greetje zich echt niet in haar graf omdraait als je het een keertje zou vergeten.’
Tja, bedacht Mehmet Fahti zich in de stilte die hem eigen was, daar hintte zijn aanstaande baas op een lastige kwestie. Was deze service geen zinloze geldklopperij?
*
De eerste week dat Mehmet Fahti in dienst van begraafplaats De Compassie praatte met de doden, kreeg hij nekpijn, keelpijn en een zonnesteek, maar ieder overwonnen kwaaltje overtuigde hem verder van zijn keuze, hoewel hij die keuze nauwelijks had gemaakt. Hij stond al bij het fietsenrek, toen Jan Verwey gevraagd had of hij vóór of het na het weekend wilde beginnen.
‘Je moet het zelf weten, maar je voorganger is al een week vertrokken en de mailtjes stapelen zich op.’ Die stapel mailtjes, waar hij toen nog tegen opzag, werd al snel zijn grootste vreugde. Het leeswerk was leerzaam, het voelde oprecht en de brieven waren veel diverser dan verwacht. Naast de hartverscheurende berichten (‘Het is kil en koud en kut. En helemaal kolere’), had je de nogal zakelijke berichten (‘Beste Martin. Ik kan er zelf niet zijn, want zit op dit moment in Wenen voor kantoor. Hoorde van Matty over deze geweldige service. Ik mis je en ik kom snel eens naar je kijken’), de spellingstechnisch onjuiste, maar daarom niet minder rake berichten (‘Lieve Simon. Ik wist dat een uur sesti minuten had en een minuut lestig sekonden, maar dat 1 seconde zonder jou zo eenzaam sou zijn, had ik nooit van mijn levesdage kunnen denken’) en dan waren er ook nog berichten met een opmerkelijke wending: ‘Lieve John, ik zou je nog zoveel willen vragen, maar één vraag is buitengewoon dringend. Wat is de code van de kluis bij de tv? Ik heb mijn paspoort even nodig, want sinds je dood bent wil ik weg, maar - kutzooi! - dat ding ligt dus in de kluis.’
Na een week had Mehmet al een rijtje favorieten. Voor de mailtjes van Jaap Metzél en Anton Buskermolen
| |
| |
liep hij graag een rondje om. Anton Buskermolen, meubelmaker (begreep hij uit de mailtjes), schreef prettig bescheiden berichtjes aan zijn vrouw:
‘Lieve Henriette’ las Mehmet en nam een glaasje water. ‘Het gaat goed, nou ja best, de kinderen zijn geweest en ben apetrots op het examen van onze kleine meid. Denk wel veel aan je de laatste dagen, en dan denk ik aan je laatste dagen, die opeens bijzonder zijn geworden, omdat het je laatste dagen zijn geweest. Je kopje thee om kwart over negen was je laatste kopje thee. Ons laatste gesprek ging over het ophalen van de foto's en de laatste rok die je droeg was die prachtige Parijse, waarin je zo fonkelend mooi was en alle ogen uitstak in de gang. Heb ik je gelukkig kunnen maken, Henriette? Was er iets dat je nog stiekem vurig wenste? Was je niet liever in Londen gaan eten in het laatste etmaal voor je dood? Met jou op mijn krakkemikkige rug was ik meteen het Kanaal over gezwommen. Ik had je jurk zelfs drooggehouden zodat we de hele avond konden dansen en 's nachts mocht je dan op diezelfde rug weer terug. Weet dat ik dat alleenaal gedaan had, liefje, maar ik wist niet dat dit onze laaste uren waren en daarom serveerde ik je verdomme een sukadelapje, niet rozijnenpudding toe. Lieve liefste, kon ik het maar overdoen. Als er een hemel is dan kom ik snel eens voor je koken.’
Tja. Het voelde onbestemd, maar niet moreel verwerpelijk om zulke lieve woorden van een ander voor te lezen aan een graf. Alleen met de toon die hij moest aanslaan zat hij soms een beetje in zijn maag. ‘Beste Guus, lief broertje’, las hij dan vertwijfeld, in het eerste mailtje van de lichtelijk typische Jaap Metzèl, ‘Ik ben terug in Frankrijk en toen ik van deze bespottelijke service hoorde ben ik je meteen maar weer gaan mailen. Terugschrijven was toch al nooit je sterkste punt :-)’
Smiley's. Wat te doen met smiley's? Nadat hij bij de eerste Smiley's een beetje schaapachtig had gelachen (‘gha-gha-gha’), zei Mehmet nu maar gewoon Smiley's, zoals je ‘over’ leest in morse. Mehmet Fahti, medewerker E-Goodbye, schraapte zijn keel en las na de Smiley verder.
‘Het is een open deur als je daar ligt waar jij ligt, maar we hebben het vreselijk moeilijk met je plotselinge overlijden. Moeder zegt dat ze het niet mag zeggen, maar doodgaan was nou echt weer iets voor jou. En zo is het, je moet maar niet meer sterven. Vader zit sinds de begrafenis alleen nog maar op zolder. Zijn
| |
| |
relatie met Edwin staat onder grote druk sinds hij “die Plantenspuit” is gaan zeggen als hij Edwins nieuwe vriendinnetje Angela bedoelt. Ook vader moet ik gelijk geven: ze heeft een rare lange kin. Susanna is ondertussen met die Frans-Canadees van Nike (noot aan de uitspreker, spreek uit: Nai-kieh) naar Amerika vertrokken. Ze zegt dat ze een soulmate heeft gevonden, maar oma belde me gisteren nog: die vindt het allemaal maar niks en vroeg me naar Vermont te gaan om met ons liefdeskoppel te gaan praten. Ik heb Edwin gevraagd om in mijn plaats te gaan. Ook goed voor zijn “relázie”: zo komt Plantenspuit er nog eens uit.’
Al gauw volgde Mehmet zo tientallen familiekronieken, hoorde hij vier vrouwen trouwen en mocht hij drie keer aankondigen dat er een man betrapt was met een ander op kantoor. Maar hoe onstuimig, treurig, tragisch ook, geen familie was zo verwrongen als de nabestaanden van die arme Guus Metzèl:
‘Beste Guus, lief broertje,’ las Mehmet drie weken later, ‘Suus stuurde een kaartje uit Vermont. Haar Serge wil trouwen en Suus zegt dat een huwelijk haar verblijf daar eenvoudiger zal maken. Edwin en Plantenspuit zijn vorige week bij ze langs geweest en kwamen lyrisch terug. Miss Flowerspray was als een prinsesje behandeld: grote kinnen zijn in Vermont een teken van daadkracht in de eeuwige strijd tegen de sneeuw. Pa & ma kunnen maar moeilijk aan haar wennen. Had ik al verteld dat ze geen kaas eet? Ik vind dat het me meteen ontslaat van de plicht ze hier in Montpellier te moeten ontvangen. Maar sinds ik jou heb verloren mis ik Edwin wel en Angelique zei laatst nietsvermoedend dat de struiken juist nu een goede bui kunnen gebruiken. Arme Plantenspuit. Ik zal haar nooit meer pesten. Ik mis je, broertje. Ik zag je weinig, maar jij was mijn krachtschild tegen de Frans-Canadese plantenspuiten van de wereld. Liefs, je broer, die zo zielsveel van je houdt.’
Als medewerker E-Goodbye leefde Mehmet al snel meer dan twintig levens tegelijk. Hij las en voelde mee en met het groeiende gevoel kwam soms ook de verontrusting.
| |
| |
‘Lieve Henriette’, las hij dan met meer dan normale interesse in die lieve oude schrijver, ‘Ik heb besloten dat je voortleeft in je kussen. Dat ligt daar maar, in ons veel te grote bed en het maakt geen bezwaar als ik het fijnknijp in mijn armen. In mijn fijnste herinneringen lig je te slapen op mijn schoot terwijl ik zit te lezen. Ik wist al jong dat mijn schoot alleen voor het middagslaapje van dit meisje was bedoeld. Nu jij weg bent blijf ik over met de leegte - en die schoot kan bij het schroot. Soms ben ik verward en dan word ik ongeduldig. Gisteren nam ik de telefoon op die nutteloze schoot om de kinderen te bellen. De televisie schoot van 3 naar 0, naar 1 en toen naar Net 5, RTL 4 en zo verder. Toen ik niet de hoorn, maar de afstandsbediening naar mijn oor bracht, had ik nóg niet door wat er gebeurde en toen de pieptoon uitbleef werd ik zelfs een beetje kwaad. Ik mis je - keer drie, keer tien, keer vierenveertighonderdduizend. Lieve liefste, help me. Soms denk ik dat ik gek word en soms denk ik dat ik het al ben.’
Dat Mehmet oprecht ontdaan kon zijn na het lezen van een mailtje, baarde Jan Verwey wel eens zorgen, maar hij stelde ook tevreden vast dat de E-Goodbye-service floreerde en onder Mehmet's begeleiding de kinderziektes was ontgroeid. Hij had een prettige stem en de licht-exotische manier waarop hij de woorden uitsprak bracht zelfs versteende uitdrukkingen als ‘Rust zacht’ en ‘Ik zou je nog zoveel willen vragen’ op een nieuwe manier tot leven.
Dat gezegd zijnde, oogstte de service ook kritiek. ‘U handelt in illusies’, zei een journalist toen Jan Verwey niet beloven kon dat de doden konden horen.
‘Eh... misschien, maar we doen het wel oprecht!’, verweerde Jan Verwey zich dapper en hij zag zijn uitspraak later inderdaad terug in de krant. ‘Nieuw gat in de gravenmarkt’ stond er boven het artikel. Met als subkop: ‘Echt, we zijn oprecht!’. Mehmet trok zich weing aan van de commotie en moest zich iedere dag meer haasten om alle mailtjes te lezen.
‘Lieve Henriette. Ik moet je wat vertellen: soms lieg ik dat je leeft. Eigenlijk is ieder mailtje zo'n leugen, maar de waarheid is ook maar één versie van wat had kunnen gebeuren en de recente versie zint me niets.
| |
| |
Ik wou altijd eerlijk tegen je zijn, maar er is nóg een leugen die ik al een leven lang heb laten rusten. Toen de Duitsers ons op 5 januari verordonneerden om Sperrgebiet Scheveningen te verlaten heb ik mezelf beloofd dat ik je ooit weer terug zou zien en dat ik dan met je zo trouwen. Dat is geen nieuws voor jou, dat heb ik je duizend keer verteld. Maar lieve liefste, dát ik je terugzag, en wáár ik je terugzag was geen speling van het lot of teken van God zoals je me toen in onze heerlijke omhelzing verklaarde.
Zo vaak als jij verteld hebt dat het alleen God kon zijn die ons in '61 weer samenbracht onder diezelfde Scheveningse Pier, zo vaak heb ik op mijn tanden gebeten en niet gezegd hoe ik God een handje heb geholpen. Eerst omdat het me niet slecht uitkwam dat jij dacht dat God het zo wilde. En later kón ik het niet meer vertellen, omdat je dan wist dat ik al die jaren mijn mond had gehouden als jij het weer eens zei. Toen ik terugkwam uit Manchester heb ik overal gevraagd waar je was en wie je had gestrikt. Je was al bijna dertig en ik twijfelde er geen moment aan dat een prachtige vrouw als jij inmiddels lang en breed getrouwd was.
Toen ik je eindelijk vond en hoorde dat je nog vrij was, móest ik je ontmoeten. Die oude Den Duik woonde nog in Scheveningen en wist dat jullie na de oorlog gingen inwonen bij je vaders familie in Geldrop. Daar heeft een gemeenteambtenaar me voor een fles whisky aan je nieuwe adres geholpen en toen de opening van de nieuwe Pier zich aandiende, heb ik de stoute schoenen aangetrokken en een vervalste uitnodiging naar jouw adres verstuurd. Weet je nog dat niemand kennis had aan dat papiertje? Jij maalde er niet om, want zo gauw je onder die Pier stond, tikte ik op je rug en sprak ik die woorden, die ik stiekem al duizend keer had geoefend in de bus: “Pardon mevrouw, weet u nog dat wij bij ons afscheid op 9 januari 1943 onder Scheveningse Pier hebben gezoend?”’
Mehmet sloeg de pagina om en keek even naar zijn toehoorder, die altijd maar bleef zwijgen.
‘Ik geloof,m’ ging hij namens Anton verder, ‘Ik geloof dat ik niet verder kwam dan “Pardon mevrouw”. Want jij herkende mij en zei kwiek: “Anton! Het is nog steeds mejuffrouw”. Waarop ik deed alsof ik deed alsof
| |
| |
dat me hogelijk verbaasde. Lieve Henriette, het spijt me dat ik je nooit heb durven vertellen dat wij nooit gekoppeld zijn door God. Had hij het geweten, dan had hij het zo gewild, denk ik. Maar weet ik dat wel zeker? Een begaafde vrouw als jij had met kunstenaars kunnen trouwen, maar je koos een malle meubelmaker, met wie het leven zo onstuimig was dat je hart het al op 71-jarige leeftijd begaf. Want ik mag het niet denken, maar ik denk het wel eens, Henriette: Willem zegt ook tot vervelends toe dat je “veel te vroeg bent gestorven”. Alsof hij stiekem in Gods grote tabellenboek heeft gekeken, waarin hij achter je naam een veel latere sterfdatum zag staan. Had je nog geleefd als ik het lot niet een handje had geholpen? Had je van me gehouden als je niet zeker wist dat God het zo had bestemd? Kus en rust maar, lieverd. Je Anton, voor altijd.’
Poeh. Peinzend liep Mehmet verder naar het graf van de jonge Guus Metzèl. Broer Jaap liet weer eens met een mailtje van zich horen en hij had een dag eerder zelfs gebeld.
‘Beste Guus, lief broertje. Daar ben ik weer, ik raak verslaafd aan deze service. Ik belde gisteren op of ik geen korting kon bedingen en kreeg ene Mahmoet aan de telefoon.’
‘Mehmet’, herstelde Mehmet, die vond dat je sommige schrijffouten niet mag laten staan,
‘Ik hoop niet dat híj die mailtjes voorleest, want dan heb je nog heel wat te ontcijferen, daar in de stilte van je kist. Enfin, vader belde net. Je raadt het nooit: Suus komt terug. Serge heeft bekend dat hij haar met Plantenspuit heeft bedrogen toen ze met Eddie een kadootje voor vader was gaan kopen in de stad. Eddie is er ook kapot van. Plantenspuit sputterde nog dat het niet aan Eddie lag maar aan de familie, maar sputteren, dat is wat plantenspuiten doen. Het is desalniettemin een beetje treurig. Moeder heeft plotseling twee bedrogen kinderen, maar ze zegt dat alles in het niet valt bij jouw dood. Lastig voor te stellen dat het echt Miss Flowerspray was die onze Frans-Canadese vriend verleid heeft. Volgens vader was het de eerste man die geen “cheese” zei bij de foto en daar heeft hij wel een punt, maar vader zei ook dat hij zich geen beter verjaardagskado kon wensen en dat is toch een beetje grof. Lieve Guus, soms denk ik dat
| |
| |
je beter af bent in de hemel. Waar moet het heen als zelfs Plantenspuit haar zwager kan verleiden en waarom gaan de besten altijd dood? Kus, je broer.’
Het was een raar soort verbondenheid, maar alleen al voor Guus Metzèl en Henriette Buskermolen had Mehmet Fahti eeuwig bij de Compassie willen blijven. Natuurlijk was Jan Verwey nog steeds geen type om voor te stellen aan je ouders, maar laatst, toen hij een antwoordapparaat volbrulde met ‘Bel eens terug, man! Ben je dood ofzo? Ik heb net nog even op de lijst met nieuwkomers gekeken, maar daar sta je ook niet bij! Of lig je stiekem bij de concurrent?’, had hij zowaar even gelachen. Bovendien was Jan Verwey geen strenge baas en toen Mehmet op 25 mei, precies twee maanden na zijn aantreden, voor het eerst een dagje vrij wilde nemen, kreeg hij een dagje salaris kado: ‘Pak aan. Je verdient het, jij gekke grafsteentroubadour.’
Grafsteentroubadour, dat vond Mehmet nou een prachtig woord en tevreden checkte hij zijn mailbox om maar meteen weer een ronde te maken door het park. Ergens in de afgelopen twee maanden was hij zo verknocht geraakt aan de inkomende berichten dat hij de E-Goodbye-mailtjes stiekem door liet sturen naar zijn thuisadres, om vooraf al iets te lezen.
Zo kon het gebeuren dat hij woensdag 25 mei pas 's avonds laat thuiskwam en de hele dag niet had kunnen lezen wat Anton Buskermolen die vreselijke middag had voorspeld.
‘Lieve Henriette. Het is gek, maar ik kan niet meer. Ik heb er weken over nagedacht, maar dit is het moment. Ik heb nooit geleerd om je te missen en dat ik niet gek werd als je even weg was, kwam alleen maar omdat ik wist dat je weer terug kwam. Maar je komt niet meer, dus dan kom ik maar naar je toe. Ik heb gisteren een treinkaartje gekocht en alles is geregeld: vanavond om twaalf uur stap ik onder de Pier in zee en ik hoop maar dat het snel gaat. Ik heb een briefje geschreven voor de kinderen om ze nog één keer te zeggen dat ik ontzaglijk veel van ze hou, maar dat jij mijn wereld was en dat je niet meer op de wereld rond moet lopen als de wereld is vergaan. Lieve liefste, ik ben bang, maar ook gelukkig, want zelfs als er
| |
| |
geen hemel is, wat ik een beetje vrees, ben ik liever samen met jou in het niets dan alleen hier op deze aarde.
Op het briefje staat ook dat ik liever niet in één graf met jou word begraven. Het ziet er romantisch uit, zo'n grafsteen, maar het komt me voor als proppen en veel liever lig ik aan de overkant, waar ik je goed kan zien en zelfs naar je kan zwaaien. Ik heb al eens gekeken, liefste, dat plaatsje is nog vrij.
Lieve liefste, dit is mijn laatste mailtje aan mijn meisje. Ik hou het zelf in de hand en hoef die laatste avond geen sukadelap te eten, met rozijnenpudding toe.’
Mehmet keek naar zijn beeldscherm, las het hele mailtje een tweede keer en greep toen haastig naar de telefoon.
‘Meneer Jan, sorry dat ik u zo laat bel. Bent u te storen?’
‘Mehmet! Wat kan ik voor je voor je doen?’
‘Die man van Buskermolen gaat de zee inlopen, om twaalf uur onder de Scheveningse Pier. Ik heb heb nog maar een uur of anderhalf. Alstublieft, u moet me helpen. Ik zou het nooit vragen, maar u heeft een auto en ik kan niet rijden en...’
‘Het is ... hoe laat is het? Vijf voor half elf!... Ik maak me wel eens zorgen om je. Dan zie ik je terugkomen met een blik alsof je zélf net afscheid hebt genomen aan het graf. Als je het niet meer trekt, gaan we iets anders voor je zoeken. Ik heb zo mijn contacten in de uitvaartbranche, daar heb je groeimogelijkheden, en een goede jongen als jij kan daar morgen als chauffeur aan de slag.’
‘Ik kan niet autorijden.’
‘En je wil wel mijn auto lenen!’
‘Ja, dat zei ik. Kunt u mij naar Scheveningen rijden? Alstublieft. Die man gaat zichzelf verdrinken.’
‘Jongen... Nu klink ik onverschillig, maar jij bent overschillig. Overschillig, mooi he? Alweer zo'n woord van mij. Maar vooruit, pak je spullen. Over vijf minuten sta ik voor je deur.’
De rit ging snel en leek voorbij te vliegen toen Mehmet vertelde waarom dit het laatste uur kon zijn van
| |
| |
Anton Buskermolen. Eenmaal in Scheveningen, vloog Mehmet naast het Kurhaus over de Promenade en sprong hij honderd meter verder in het zand. De Pier lag nog honderd meter verder en Mehmet keek wanhopig rond of hij al een spoor van Anton Buskermolen zag.
‘Neeeeee! Doe het niet!’, begon hij te roepen. ‘Omdat ze van je houdt, moet je kiezen voor het leven!’ Het was geen legendarische tekst, maar hij wist even niets beters. Hij was nu vlakbij de Pier en zag nog steeds geen oude man. Een blik op z'n horloge. 23:59:35. Ongelooflijk. Ze hadden het gered, maar waar was meneer Buskermolen? Was hij al verdronken of zat hij toch maar veilig thuis? Mehmet liep het water in en trok zijn zompige schoenen maar met moeite weer omhoog.
‘Meneer Buskermolen,’ prevelde hij, terwijl hij zocht naar een teken van leven van een te water geraakte man. ‘Doe het eh... niet.’
Toen hij na een paar minuten het water weer uitstapte, stond Jan Verwey inmiddels ook onder de Scheveningse Pier. ‘Natuurlijk’, zei hij toen Mehmet eenmaal gekalmeerd was, ‘slaan we de plank hier verschrikkelijk mis, maar we doen het wel oprecht en dát bewijst het: jij bent een minzaam mens. Die oude vent had gewoon een slechte dag natuurlijk. Toen hij zijn belachelijke plan eenmaal verstuurd had, is-ie rustig weer een grote-letterboek gaan lezen met een lekker kopje thee.’
Gebroederlijk besloten ze het voorval te vergeten, maar 's nachts liet Mehmet zich toch nog even afzetten bij de poort van De Compassie.
‘Ik wil die man in ieder geval nog een mailtje sturen,’ drong Mehmet aan en zo geschiedde. In tweehonderdenvijftig woorden legde Mehmet uit dat hij alle privacy-regels nu overschreed, maar dat de oude man hem nooit meer zó mocht laten schrikken en dat het leven te mooi was om depressief te beëindigen met een wandeling in zee.
Hij was vrij streng voor zijn doen, maar hij streek de volgende morgen zijn hand weer over het hart en las de brief tegen zijn zin tóch voor aan Henriette. Toen hij klaar was draaide hij zich om naar de rij waar
| |
| |
Anton nu dus bijna had gelegen. Precies tegenover Henriette, daar lag nu een...
Lijkbleek kneep Mehmet een nieuwe stapel mailtjes samen in zijn hand. ‘Onze lieve broer, vader en grootvader Anton Buskermolen, 1928-2002’. Alsof hij een geest zag, stond hij in het grind genageld. Anton Buskermolen was al een jaar dood en stuurde dus - hoe kon het anders? - post vanuit de hemel.
Geen genoegen nemend met die verklaring rende hij terug naar kantoor en zocht tussen Jan Verwey's papieren naar die ene factuur waarmee een rekening naar de hemel werd vestuurd. Onder G. Buskermolen vond hij ook een telefoonnummer. Regionaal nog wel; God woont altijd daar waar je hem niet meteen verwacht.
‘Gabriella Buskermolen’.
‘Buskermolen... Juist, u spreekt met begraafplaats De Compassie. Ik vond uw nummer in onze facturen.’
‘De Compassie, zei je? Dat klopt. Ik heb jullie een half jaar vooruitbetaald voor opa's mailtjes.’
‘Opa's mailtjes...?’
‘Ja. Is er iets? Hebben jullie mijn betaling niet ontvangen?’
‘Met uw opa bedoelt u Anton Buskermolen, begrijp ik’.
‘Ja, Anton Buskermolen is mijn opa. Of wás mijn opa. Hij is vorig jaar overleden. Maar zeg, waar gaat dit over?’
‘U eh..., spreekt met Mehmet Fahti, medewerker E-Goodbye van begraafplaats De Compassie en ik had een vraag over uw opa.’
‘Aangenaam Mehmet. Jij wilt vast weten hoe mijn dode opa mailtjes kan sturen aan zijn vrouw. Ik heb het je collega of voorganger, weet-ik-veel, wel eens verteld. Vlak voor zijn overlijden vroeg opa Bus me een paar keer om z'n mail te checken en toen ik na zijn dood weer inlogde om nieuwe adressen voor de uitvaartmailing te vinden, vond ik onder “Concepten” 182 nooit verzonden mailtjes aan mijn oma. Opa Bus hield verschrikkelijk veel van oma en toen ik de mailtjes zo doorbladerde besloot ik dat ik er iets mee moest gaan doen. Een maand later hoorde ik van jullie service en ik vind het nog steeds een fijn idee dat iemand die
| |
| |
mailtjes nu voorleest bij mijn oma aan het graf.’
Mehmet, die tijdens het verhaal vooral gehakkeld had, zei nu alleen maar ‘Oh,... zo...’ en dat een keer of tien en steeds minder geërgerd. ‘Maar als ik dan nog vragen mag: hoe is uw opa overleden?’
‘Heel vredig, in bed, Hoezo?’zei Gabriella bijna triomfantelijk.
‘Vredig?’
‘Hij heeft nog een half jaar van zijn tweede kleinkind kunnen genieten en was de laatste anderhalfjaar een heel gelukkig mens.’
‘Want daarvoor was hij niet helemaal gelukkig...’
‘Daarvoor was mijn oma overleden. Daar heeft hij het, logisch, een half jaar heel moeilijk mee gehad.’
‘En daarna niet meer? Sorry, dat ik zo doorvraag.’
‘Daarna viel het wel mee. Op een avond is hij naar de zee gegaan, heeft hij me weieens verteld, en de volgende ochtend was het ergste leed wel over. Hoewel hij haar altijd ontzettend heeft gemist. Maar waarvoor bel je eigenlijk?’
‘Dat is prachtig,’ zei Mehmet, overmand door het verhaal.
‘Lees jij die mailtjes voor aan oma Bus?’ vroeg Gabriella.
‘Ja.’
‘Bedankt dan, superfijn dat het kan. Ik log iedere woensdag in bij opa. Ik probeer er ritme in te houden zodat ik het niet zo snel vergeet. Dus woensdag mag je weer voor me gaan werken. Dag Mehmet, en voortaan je naam zeggen als je iemand zomaar belt.’
Zes dagen later kreeg Mehmet inderdaad een nieuw mailtje van Anton Buskermolen aan zijn vrouw.
‘Hi Mehmet!’ stond erboven, ‘Net je mailtje aan opa gelezen. Ben je echt helemaal naar Scheveningen gereden? Idioot! Wel super, superlief van je! Je bent een schat, je verdient een grote bos bloemen, maar ik moet gaan, hier is opa's nieuwe mailtje.’
‘Lieve Henriette,’ las Mehmet van het scherm. ‘Je gekke Anton leeft nog. Ik had de Intercity van 20:50 naar
| |
| |
Utrecht genomen en toen de Intercity van 22:43 naar Den Haag, Toen met tram naar het Circustheater, nog een kopje koffie bij Hollywood, waar ik me nog één keer heb opgewonden dat ze het Palace Hotel ooit ingewisseld hebben voor het gedrocht dat er nu staat. Netjes afgerekend en met gezwinde spoed het water in gelopen. Ik was zo moe, Henriette. Alle ellende van de afgelopen maanden drukte me langzaam verder het water in en het leek me een grote vergissing dat ik ook maar een dag moest leven zonder jou. En toen, tot mijn knieën in het water, was er opeens een stem die iets riep vanaf het strand. “Neeeeee! Doe het niet! Omdat ze van je houdt, moet je kiezen voor het leven!” Ik weet nog steeds niet of er alleen die stem, of ook een man geweest is. Geschrokken kroop ik uit het water, maar nergens vond ik een spoor van de illusie die mijn leven heeft gered.’
| |
Uit het juryrapport
De grafsteentroubadour van Olivier Heimei berust op een sterke vondst. De auteur werkt deze goed uit: de berichten die aan de graven worden voorgelezen geven het verhaal een groot realistisch gehalte. De lezer kan helemaal meeleven met de nabestaanden. Bovendien bezit het verhaal de nodige humor en is de stijl levendig, zij het niet perfect. Het einde van het verhaal had beter gekund; de clou komt enigszins gefoceerd over. Dat neemt niet weg dat De grafsteentroubadour naar de unanieme mening van de jury de Literaire Prijs van de Provincie Gelderland verdiend heeft.’
|
|