Parmentier. Jaargang 12
(2003)– [tijdschrift] Parmentier– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 58]
| |
Dirk de Hond
| |
[pagina 59]
| |
vrijwilliger was...’ Zo zou Gerhardt voor Mirck langzaam dichterbij komen, met alle positieve maar ook negatieve gevolgen van dien. Mirck zou de eisen die hij jaan zijn eigen werk stelde drastisch aanscherpen, omdat hij zag dat de dichteres die hij als mens meer en meer bewonderde hem daarin voor was gegaan. Maar tegelijkertijd zou hij zien dat hij aan de maatstaven van Gerhardt nog niet kon voldoen. Zo vormde de kennismaking met dit compromisloze voorbeeld, dat zichzelf vergelijkt met een kompas (‘twee die aan elkaar gewaagd zijn’), voor hem in eerste instantie alleen maar een belemmering.
In het najaar van 1998 geeft de literaire erfgenaam van Gerhardt, de Zutphense boekhandelaar en latere uitgever Ad ten Bosch een lezing over Ida. Het eerste deel van zijn boek over haar (Gebroken lied) werd aldus ten doop gehouden. Hier moet Mirck hebben vernomen hoe nadrukkelijk ze de eerste keer in de boekhandel aanwezig was geweest, wat voor iemand ze was, hoe moeilijk en principieel. Ook moet zo duideli1jk zijn geworden dat Dolen en dromen was ontstaan na een verzoek of opdracht van Ten Bosch, voor een fotoboek over Zutphen. Daarvoor was het echter te lang uitgevallen. Het leek er dus sterk op dat het gedicht niet uit ervaringen maar uit beelden was opgebouwd, gezien de tijdsdruk. In het gedicht komt een jongetje voor, dat de dichteres het inzicht brengt en op wie het motto ‘misschien, een erfgenaam, nadien...’ zou kunnen slaan. Het beeld van dat jongetje zou Mirck onmiddellijk treffen en het liet hem lange tijd niet meer los, want het verenigde zowel de bescherming als de uitdaging van de dichteres. Het jongetje is immers iemand waarmee ze zich begaan en verwant voelt en dat haar dankzij zijn persoonlijke gaven inzicht bieden kan, als ook iemand op wie de zware taak rust haar waardige opvolger (poëticaal erfgenaam) te zijn. Het voert te ver om binnen het kader van deze studie alle hiermee opgeroepen interpretatiekwesties uit te diepen. Ik baseer mij op de dagboeken om deze voor Hanz Mirck noodlottige beleving van de tekst als uitgangspunt te nemen. Helaas zou Mirck zich eerst blindstaren op een veel te letterlijke kwestie, een te gemakkelijke oplossing voor de dichterlijke problemen die hij had. Hij zocht het antwoord op de vraag: zou dat jongetje echt bestaan en wie was dat dan? Ad ten Bosch signeerde het exemplaar van zijn boek dat in de nalatenschap van de dichter gevonden werd met ‘Voor Hanz Mirck, die strikt genomen het jongetje uit Dolen en dromen had kunnen zijn. In vriendschap, A.t.B.’ De dichter had zo een manier gevonden om met haar persoon en werk om te gaan; met zijn eerbied ervoor maar toch ook met een gevoel van zich te moeten afzetten tegen de enorme ernst en het nadrukkelijke archaïstische erin. Hij was het jongetje, de erfgenaam. Onderstaand gedicht heb ik in de handschriftversies kunnen dateren op 13 september 1999. | |
[pagina 60]
| |
Hinderlijke Goden
Hier, Kloostertuin, binnenstad,
tussen museum en muur, boekhandel en
bibliotheek, waar ooit ook die vreemdeling
op aarde neerstreek, zit ik te lezen.
Faverey's Persoonsvormen, zijn
Reeks tegen de dood. En
de tijd stokt, de zitting voelt
als net verlaten warm,
bladeren spitsen zich aan hun tak,
twee klokken maken zich op voor wat ontbrak
zeer kort ben ik mijzelf voor het eerst
Maar essenties, pretenties omtrent
het wezen van de dingen
zijn wars van mij, en dwars zijn zij
het fabelrijk van Faverey net zo zeer
als het monnikszwart van Gerhardt
en het ogenblik komt in eenzaamheid
aan het licht, zoals alles hier opbloeit
na een regenbui, zich openbaart om zich
te verliezen, zoveel wordt mij duidelijk
in dit diffuse licht
Op 26 september 1999 presenteerde de boekhandel in Zutphen in samenwerking met uitgeverij Querido, Atheneum & Polak een nieuwe editie van het Verzameld Werk van Gerhardt. Als medewerker van de boekhandel kreeg de dichter een cd in handen waarvan die middag een deel ten gehore zou worden gebracht. Op de cd stonden opnamen die Ben Hosman (destijds verbonden aan de uitgeverij) gemaakt had van een vergadering op 17 december 1987 met Gerhardt, haar levensgezellin Marie van der Zeyde, Ad ten Bosch en Hosman zelf. Op deze cd is te horen hoe ze de kopij voor de bundel De Adelaarsvarens bespreken. (Overigens is de weerslag daarvan weer te beluisteren in Gerhardt's gedicht De Maaltijd: ‘Bewaard de gave tafelrond / der vrienden, die elkaar hervonden.’) Hierbij moet Mirck voor het eerst kennis hebben gemaakt met het volgende gedicht: | |
[pagina 61]
| |
Op een morgen
Vroeg opgestaan, wat ruimende in huis,
vind ik in het familiekabinet
achter de la die altijd heeft geklemd
het trouwportret sinds jaren zoek geraakt.
Het raam is licht genoeg; ik wil geen lamp.
Nog onverbleekt. - Tegen de achtergrond
van een geschilderd landschap staat het paar.
De donkerblonde man, wiens haar de slag
heeft overdwars waaraan men ons terstond
herkent; het smalle bruidje, in het wit
met het hoogtijgeschenk, de bruidsboaquet.
Gearmd met hem die haar verkoren heeft,
en thans met stille trots een toekomst biedt:
het dagelijks brood, kinderen, een gezin.
Wij, later, waarvan elk tot in de kern
op eigen wijze naar hen beiden aardt.
Ik berg het weg; ik denk onder het werk:
een mens is oud eer hij zijn ouders kent.
Ik kreeg dan toch alsnog van hen bericht.
Daar bij het venster in het morgenlicht.
Het gedicht was niet eerder gepubliceerd en er zijn ook diverse kwesties van syntactische aard in te vinden, die erop wijzen dat het nooit geredigeered is. Achterin de onderhavige editie van het Verzameld Werk van Gerhardt staat ten onrechte dat het geschreven zou zijn in 1989 of 1990, maar de opname uit 1987 weerspreekt dat. Tijdens het ontruimen van het huis van de dichteres werd het typoscript gevonden door Ten Bosch. Hij zei desgevraagd dat hij vermoedde dat het is kwijtgeraakt. Mirck geloofde dat niet, zo schrijft hij in zijn dagboek. ‘Daarvoor is het te toevallig dat juist dit gedicht verloren zou zijn geraakt: het beschrijft immers hoe iemand een aandenken vindt en daarmee in de herinnering van zijn ouders zichzelf hervindt.’ En dit gedicht wordt (als herinnering) gevonden in een kast. Zodoende wordt de dichteres postuum weer herinnerd. Maar ook is er de mogelijkheid voor de erfgenaam, het jongetje, om zich te hervinden in deze herinnering. Van iemand die zo intens de dingen beleefde is het moeilijk te geloven dat ze een gedicht kwijt kon raken. Dit typoscript was bewust klaargelegd om te dienen als bericht voor de erfgenaam. | |
[pagina 62]
| |
De acteur Henk van Ulsen las bij diezelfde presentatie werk van Gerhardt voor. Omdat hij exleerling van haar was, omdat hij een begenadigd voorlezer was en omdat ze hem had gesteund bij de voorbereidingen voor het toelatingsexamen voor de toneelschool, waar hij haar gedicht Het Carillon voorlas. Hij las, naast Op een Morgen ook De Dichterspreuken voor: ‘Mijn zoon, zo ge dichter wilt worden, / gewen uw pen om te delgen’. Die regels moeten om velerlei redenen diepe indruk gemaakt hebben op Mirck. Hij zou pas later beseffen hoezeer de eisen die hij aan zijn werk zou stellen door deze regels bijgesteld zouden worden. In eerste instantie, in een gedicht dat vier dagen later geschreven is, wordt alleen het gevoel veranderd te zijn geconstateerd. Verandering
zondag moet ik voorlezen
in Ida Gerhardts stad
in een week wil ik beschrijven
wat mij haar stem te horen deed:
ik krijg het niet gezegd
op voet van oorlog waren we -
had ze nog geleefd
en bouwtekeningen liggen uitgespreid op tafel
vliegtuigvleugels, rupsbanden, torpedo's
zulk geweld haast teder volgens tekening
en nummering te bouwen is haast vredig,
heeft me steeds weer opgebeurd
En nog altijd stelt de geur van lijm gerust
Maar de dingen passen niet meer zomaar
in elkaar; zoveel heb ik wel geleerd
en wie zich bedwelmen wil wordt
onder de waterlijn getorpedeerd
Met die vervlogen geur heb ik toch ooit
de goede dingen aan elkaar geplakt -
dat past me nu niet meer.
Later zou Mirck besluiten dit gedicht Bouwpakket te noemen. Het gedicht is voor zover te achterhalen niet voorgelezen door de dichter. Langzamerhand moet hem duidelijk zijn geworden hoe hij zijn veranderde normen in concreto kon uitvoeren. Hij lijkt op zoek naar een gedicht over de verwantschap met Gerhardt waarmee hij haar achter zich kan laten en zelf verder kan gaan. Het onderstaande gedicht poogt dat te doen door nadrukkelijk van een moment als grens uit te gaan. | |
[pagina 63]
| |
Het is zover
In een kast is het na jaren dag geworden
en ontwaakte het gedicht Op een morgen
Ida Gerhardt schreef het
in de zomen van het licht
‘Misschien is ze het kwijtgeraakt,
maar dat is gissen’ zegt haar uitgever in de krant
en ik geloof het, op dat moment
maar later als het zondag is niet meer
vaak zat ik in de kloostertuin, op dezelfde bank
waar ook zij zat, te dromen en te dolen las
over ‘de tijdeloosheid die er in een besloten hof kan zijn’
toch voelde de zitting nooit net verlaten warm
ook niet als ik er zelf gedichten schreef
Dat we elkaar ooit tegen kwamen, tot vier keer toe,
dat was me nooit bekend maar
nu je er al zoveel jaar niet langer bent
kruisen toch steeds onze wegen
(...)
Wat jij vond is later dus hervonden. Als daarom
je werk herdrukt is, ontdek ik het hierom, maar met
de ochtend aan het eind.
(...)
Het is zover, ik ontcijfer het ontwerp van haar plan
Op een morgen heeft ze nooit verloren maar verborgen
tegelijk herkennen we de oorsprong
ik zal tegen zijn, en zij is voortaan met me
(...)
| |
[pagina 64]
| |
18 oktober noteert Mirck in zijn dagboek: ‘Ik vind het nu een erg slecht gedicht. Vandaag vond ik in de trein ineens een zin die misschien een eerste regel kan zijn voor een nieuwe poging: “Soms denk ik dat jij me hebt verzonnen”.Ga naar eind3 Deze zin drukt uit dat het jongetje in Dolen en dromen niet echt door haar gezien is. En hoewel niemand het dus kan zijn, kan het zo dus toch dat ik het ben.’ In de handschriften is een iets langer fragment gevonden: Soms denk ik dat je mij verzonnen hebt
om in Dolen en dromen tegen te komen
en nu ik jou half vergeten, jij mij half vergeten bent
hervind ik op een morgen wat je voor me had verborgen
zoeken is weten wat je mist, vinden is dat zijn vergeten
zorgvuldig heb je de herinnering aan jou klaargelegd
om opnieuw ontdekt te worden.
Hoogstwaarschijnlijk heeft Mirck ook in Marie van der Zeyde's De wereld van het vers naar achtergronden gezocht van Dolen en dromen. Van der Zeyde had biografische informatie uit de eerste hand maar meldt toch nauwelijks meer dan de dichteres in haar voetnoten in de uitgave. Het jongetje moet wel echt bestaan hebben, omdat het zulke essentiële handelingen verricht in het gedicht. Dat kan toch allemaal niet verzonnen zijn... Ook vestigt Van der Zeyde de aandacht op het erfgenaam-motto. Dat moet Mirck ten slotte op het idee gebracht hebben daar houvast aan te kunnen ontlenen. Het laatste gedicht dat hij over Gerhardt schreef is gebouwd op die ongeschreven clausule in haar testament: | |
[pagina 65]
| |
Zelfportret op een bankje in de museumtuinMisschien is het een erfgenaam, nadien... - Ida Gerhardt De dood over en weg, de weg over en dood
haar plaats aan mij vermaakt
Soms is al iemand er gaan zitten, onwetend
waar hij zit; ik laat ze -
het is geen gemakkelijke plek. De tuin
schemert met daglicht, dieren schieten wortel;
lopen uit, bomen komen met ingehouden adem
dichterbij - of niet. Dan blijft alles onvermurwbaar waar
of onwaar, dan word ook ik van hout.
Wij schrijven op leven en dood. Als ik om-
kijk is ze weg; ik kijk niet om
Ze is er dus, leest minzaam wat ik tot hiertoe
opschreef mee (die laatste twee zinnen
moeten eruit).
Het gedicht heeft hoogstwaarschijnlijk zijn poëticale doel bereikt: na het schrijven ervan komt de naam Gerhardt nog nauwelijks voor in de dagboeken van Hanz Mirck. Maar hij zou niet meer dezelfde zijn, een deel van hem is met dit gedicht verdwenen. Dat deel van zijn persoon dat zich vereenzelvigde met Gerhardt, met een bijna sacrale beleving van de wereld, was met haar verdwenen. Na dit gedicht probeert hij niet langer de diepzinnigheid te evenaren van iemand als Ida Gerhardt, met een totaal andere, meer tot wasdom gekomen wijsheid en filosofische bagage. Mirck blijft sinds dit gedicht trouw aan zijn eigen stijl. En dat is maar goed ook. |