Parmentier. Jaargang 12
(2003)– [tijdschrift] Parmentier– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 35]
| |
Pim Franssen
| |
[pagina 36]
| |
een en al geneuzel en uiteindelijk ben je nergens. Nou ja, op hetzelfde punt als waar je van tevoren ook al was, maar dan heb je dus ongelooflijk veel energie verspild die je beter had kunnen gebruiken om bijvoorbeeld een goed boek te schrijven. Mee eens. Maar waarover dan? Dat brengt ons weer terug bij het begin.) Eigenlijk hoeft het thema ook helemaal niet origineel te zijn. Volgens mij vindt het gemiddelde lezerspubliek het helemaal niet erg om feitelijk steeds hetzelfde te lezen. (Waarom zouden er anders mensen zijn die én een boek van Connie Palmen én een boek van Anna Enquist lezen. Of, erger nog, twéé boeken van Connie Palmen, of twéé boeken van Anna Enquist. Nog erger, twee van Connie Palmen én twee van... nou ja, you get the point).Ga naar voetnoot1 Eigenlijk is dat ook helemaal niet zo vreemd, want literatuur (en kunst in het algemeen) gaat over dingen die in de kern onuitspreekbaar zijn. Ieder boek (of kunstwerk) is een nieuwe poging dat onuitspreekbare toch uit te spreken en die vrouwen moeten natuurlijk iedere keer checken of dat gelukt is. (Stel je voor: iemand zegt het onzegbare en dan heb jij het niet gehoord. Sta je mooi met je mond vol tanden bij de leesclub). Overigens lukt het nooit, kan ik je voorspellen. Vind ik ook niet zo verbazingwekkend. Ik zou zeggen dat de definitie van het onuitspreekbare precies is dat het onuitspreekbaar is en ik zou dus bij God niet weten waarom iemand nog een poging zou willen doen om het toch te zeggen. Maar goed, wie ben ik? Ondertussen zit ik dus wel met een fiks probleem. Ik wil een boek schrijven, maar niet de zoveelste poging doen het onzegbare te zeggen. Nu zou je zeggen ‘zeg dan het zegbare’. Ja, maar zoals ik al zei, al het zegbare is al gezegd. Dat is precies wat al die schrijvers feitelijk al doen. Waarom zou ik daar dan nog eens een keer overheen komen met het zeggen van nóg iets dat al gezegd is. Misschien moet ik maar de eerste schrijver worden die niks zegt. Ja, dat is een idee. Ik word de eerste schrijver zonder boek. Dat wordt mijn statement. Ik houd wel een presentatie, waar dan iemand een inleiding geeft over mij en mijn schrijverschap, maar zelf zeg ik verder niks. Ik ben er wel, misschien neem ik ook wel plaats achter de microfoon, maar ik zeg niks. Totdat iedereen het zat is, opstaat en naar huis gaat. Zo zal het ook gaan bij allerlei talkshows. Als ik bij Barend en Van Dorp zit en Jan Mulder doet weer eens een poging een grappige mening te verkondigen, dan zeg ik niet dat ie zijn grote mond maar eens moet houden, dat ie alleen maar uit zijn nek lult en dus eigenlijk net een schrijver is en van alles probeert duidelijk te maken, wat hem niet lukt, precies omdat ie zoveel lult, nee, ik zit daar, kijk hem aan en ik zeg niks. Het moet maar eens afgelopen zijn met al die schrijvers die de schrijver uithangen, belastingcenten opsouperen en ondertussen opnieuw een boek schrijven dat weer niet het boek is dat ze eigenlijk wilden schrijven. Het lijkt goddomme net filosofie; dat proberen te vatten waarvan je weet dat het niet te vatten is, maar het toch steeds opnieuw proberen. Ik doe het niet meer. Ik kap met schrijver zijn nog voordat ik er een geworden ben. Het is de enige manier. Ik kan alleen schrijver zijn door er geen te zijn. Hier stopt het dus. Ik hou mijn mond... | |
[pagina 39]
| |
Goed, dit gaat dus niet lukken. Ik heb het geprobeerd, mijn mond houden, maar het werkt niet. Ik kan het niet. Mijn mond houden betekent dat ik mijn gedachten moet stilzetten, dat ik niet meer mag denken wat ik denk. Nou ja, ik mag het wel denken, maar als ik het niet mag zeggen barst mijn hoofd uit elkaar (hoeveel gedachten kan een hoofd bevatten? Veel, heel veel, maar volgens mij moet daar toch ook ooit een einde aan komen. Dat is geen kwestie van ruimte, van uitgebreidheid, gedachten nemen natuurlijk in die zin geen ruimte in, maar van ongemak. Als je zoveel gedachten hebt over van alles en nog wat, maar je mag dat niet zeggen, je bent verplicht om de hele dag je mond te houden, niet te schrijven, je niet op een bepaalde manier te uiten (ik heb ook zingen geprobeerd en dansen, uitgaan, zuipen en dat helpt allemaal wel een tijdje, maar op een gegeven moment komt het toch weer terug, dat ongemak, een fysiek soort onbehagen, een soort van irritatie die zich op de meest onmogelijke manieren gaat uiten, bij mij wel tenminste. Ik ga rare bewegingen maken, met mijn voeten zitten wippen, met mijn vingers spelen, aan mijn neus pulken, je kent dat wel, van dat zenuwachtige gedoe. Vreselijk is het. En ik weet het, ik voel ze kijken, de mensen, ik zie ze denken, waar is die jongen toch zo nerveus over, wat is er aan de hand, die is zeker niet goed ofzo, met al die rare beweginkjes en dat gepulk aan zijn neus? En ze hebben gelijk, ze hebben gelijk ook nog, het is niet goed met me, want het maalt maar door in | |
[pagina 40]
| |
mijn hoofd, het maalt maar door en ik word er gek van, want ik mag niks zeggen en ik wil zo graag, maar het heeft geen zin, ik weet het, maar ik kan er niks aan doen. Zou jij ook hebben, denk ik dan, als ik weer eens zo'n vrouwtje zie kijken in de trein, zou jij ook hebben als jij de gedachten had die ik heb, maar die heb jij niet want daar ben jij veel te dom voor, jij bent zo'n trutje dat boeken leest van Connie Palmen en Anna Enquist en daarover praat met vriendinnen, dat het toch zo herkenbaar is en zo erg en o God ben blij dat dat bij mij in de familie niet zo is, maar weet je, bij de overburen, jaha, jeweetwel bij die mevrouw met dat rare kapsel, ik spreek haar wel eens, ja nou, dat wil je niet weten. Op een gegeven moment na het zingen, na het dansen of zuipen (of sporten, sporten doe ik ook soms en dat is wel fijn, maar toch eigenlijk ook maar heel eventjes, tot een uur na het douchen, zeg maar) dan komt het toch weer terug, die onrust. Ik moet er niet aan denken dat ik op die manier mijn hele leven zou moeten leven, constant vluchten voor het spreken, vluchten voor die idiote molen in mijn hoofd, ik moet er niet aan denken. Eruit moet het, eruit!) dan word je gek). Om dus te voorkomen dat mijn hoofd uit elkaar springt, moet ik mijn gedachten stilzetten, mijn hoofd leeg maken. Ik heb in het begin dan ook geprobeerd om gewoon stil te zitten, niks te doen, te zitten op de bank, met de televisie aan, want televisie maakt je hoofd leeg, zeker die van tegenwoordig. De televisies worden steeds beter, maar wat erop komt wordt omgekeerd evenredig slechter. Mijn God, wat een bagger is er soms op zeg! Heb je dat wel eens gezien? De nachtsuite heet het. Nu is er een andere presentatrice, zag ik toevallig pas geleden, maar vroeger was dat met ene Christine van der Horst ofzo. Nou dat is fucking unbelievable. Ook wel weer knap hoor, om zulke suffe televisie te maken; moet je wel kunnen om drie uur lang door te praten en dan niks anders te zeggen dan dat er een prijs te winnen valt en dat dit de hint is en dat het toch erg moeilijk is (iedereen met een IQ van boven de 40 weet direct het antwoord zonder hint), maar dat het toch de moeite waard is om te bellen, want je kunt maar liefst vijftienhonderd euro winnen, maar er heeft nog niemand gebeld, het is ook moeilijk, zal ik nog een hint geven, ja, of zal ik nog even wachten, misschien dat jullie er toch nog op komen, het nummer is huppeldepup, je kunt nu bellen voor die vijftienhonderd euro, doe het snel, want anders gaan deze flappen (laat eurobriefjes zien) aan je neus voorbij, het nummer is huppeldepup, voor vijftienhonderd euro, de hint is huppeldepup en je kunt nu bellen met nummer huppeldepup en misschien zijn deze dan voor jou (flappert nog wat), als je het goede antwoord weet natuurlijk. Ik merk dat jullie het moeilijk vinden want er belt niemand (goh, hoe zou dat toch komen?), dus ik geef nog een hint (geeft hint). Nu zouden jullie het toch moeten weten. Bel met nummer ..... Ik word daar nerveus van, van dat soort televisie, ik kan daar niet zo goed tegen, en dan gaat er langzaam irritatie ontstaan en dan ga ik gekke beweginkjes maken en aan mijn neus pulken. Resumerend: schrijven schiet niet op want dan moet ik óf iets zeggen dat al gezegd is óf iets zeggen dat niet gezegd kan worden. Niet schrijven schiet niet op want dan word ik gek in mijn hoofd. Hoe dan mijn leven in te vullen? Lezen, dat is misschien de oplossing. Ik ga het postmodernisme bestrijden met haar eigen middelen: volgens het postmodernisme kan het namelijk niet zo zijn dat ik als eerste over dit probleem struikel. Elk probleem is immers al eens aan de orde geweest en dus moet er ergens | |
[pagina 41]
| |
literatuur te vinden zijn over precies datgene waar ik mee zit. Samuel IJsseling. Je moet ergens beginnen en ik begin bij Samuel IJsseling en wel op Pagina 27 van zijn boekje Mimesis: Hoe oorspronkelijk en vindingrijk (inventio) zijl [bedoeld worden vakkundigen technici en kunstenaars PF] soms ook mogen zijn, ook zij moeten zich invoegen in een traditie en doen dit door voorbeeldige vormen na te volgen en er misschien gedeeltelijk van af te wijken door in de voorafgegeven vormen variaties en andere combinaties uit te proberen. Ook filosofen imiteren andere filosofen, al was het maar door hen expliciet en impliciet te citeren, hun vragen en thema's op te nemen en hun retorische eigenaardigheden en argumentatiestructuren over te nemen. Natuurlijk kan dit, zoals elke vorm van mimesis, gemakkelijk leiden tot louter schijn. Het kan leiden tot vervreemding, schijngeleerdheid, pseudo-wetenschap, quasi-vakmanschap, imitatie-kunst en para-filosofie, maar het is tegelijkertijd een noodzakelijke voorwaarde om zich als mens, geleerde, wetenschapsbeoefenaar, vakman, kunstenaar of filosoof te verwerkelijken en iets te presteren of te produceren. Het bovenstaande geldt natuurlijk ook voor helden en heiligen, militairen en managers, kooplieden en liefhebbers.Ga naar voetnoot2 Zo. Probleem opgelost. Voor de duidelijkheid: wat hier staat is dat originaliteit, echte oorspronkelijkheid, niet bestaat. Nu wisten we dat al, want we zijn door het postmodernisme geïndoctrineerd. Maar, en dat is het interessante aan dit stukje, wat er ook staat is dat dit geen probleem is. Mimesis navolging, kan leiden tot vervreemding, schijngeleerdheid, pseudo-wetenschap, quasi-vakmanschap, imitatie-kunst en para-filosofie, maar dat hoeft niet zo te zijn. Sterker, om überhaupt iets te presteren of te produceren is navolging tot op een bepaalde hoogte noodzakelijk. Als we ons even beperken tot de taal: spreken (of schrijven) bestaat slechts voor zover er gebruik gemaakt wordt van woorden die al bestonden en een betekenis hadden lang voordat wij zelf bestonden. Het is onmogelijk om het eerste, en dus werkelijk oorspronkelijke, woord te achterhalen. Vanaf onze geboorte lopen we dus achter de feiten aan, zogezegd. Om ons dan weer even niet alleen te beperken tot de taal; eigenlijk is niks echt oorspronkelijk (behalve dan misschien God, die immers het begin van de wereld is, maar daarover een andere keer), en misschien zelfs dat niet (postmodernisme, remember?). Ga maar na: elk mens komt in een wereld terecht die er al was voordat hijGa naar voetnoot3 er zelf was en alles wat hij heeft om iets (mee) te doen is zijn lichaam en zijn omgeving (en zeer waarschijnlijk een aantal basisstructuren in zijn hersenen/geestGa naar voetnoot4 die hem de mogelijkheid geven om überhaupt iets met dat lichaam en omgevingsinvloeden te doen). Alles wat hij ziet, voelt, hoort, ruikt, proeft, denkt en datgene waarmee hij dat doet is niet in eerste instantie van hemzelf afkomstig, het is hem gegeven. Kortom alles wat | |
[pagina 42]
| |
hij daarna verzint is een direct uitvloeisel van iets dat er al was, een verlengde van iets bestaands en dus niet werkelijk origineel. Werkelijk nieuwe dingen bestaan niet; nieuwe dingen zijn altijd deels gebaseerd op oude principes, bekende kennis, waaraan een element is toegevoegd. Een element dat vaak zelf ook niet nieuw is, maar al bekend in een andere context. Origineel is alleen de manier waarop beide worden gecombineerd (een vliegtuig is eigenlijk een kruising van een auto en een vogel, een auto eigenlijk een snelle koets, de Space Shuttle eigenlijk een high-tech vliegtuig.) IJsseling zegt het zo: Net zo min als men zich een absoluut eerste woord kan voorstellen dat ooit gesproken of geschreven is en dan vervolgens wordt herhaald, zo kan men zich ook geen strikt oorspronkelijke werkelijkheid, daad of gebeurtenis voorstellen. Opdat een woord iets kan betekenen moet het principieel herhaalbaar en herkenbaar zijn en moet het verwijzen naar andere woorden waarop het is aangewezen om iets te kunnen betekenen. Het is derhalve nooit zonder meer oorspronkelijk. Zo is het waarschijnlijk gesteld met al wat oorspronkelijk en echt wordt genoemd.Ga naar voetnoot5 Wie schetst mijn verbazing toen ik tijdens het schrijven van dit stuk de voor dit nummer van Parmentier geschreven tekst van Bertram Mourits (getiteld Zelf bedacht, zie elders in dit nummer) onder ogen kreeg. Hij schrijft: Ziedaar het ultieme gevaar van de relativering van de eigen uniciteit: wie de betekenis van zichzelf als kunstenaar gaat relativeren kan evengoed zijn papieren verscheuren en ermee ophouden. Ziedaar het schrikbeeld dat opgeroepen wordt door postmodern relativisme. Nou, dat gelóóf je toch niet! Je zou bijna denken aan een vooropgezet spel om de samenhang en intertekstualiteit in deze Parmentier te bevorderen. Niets is minder waar. Mourits beschrijft hier, onafhankelijk van mijn verhaal, precies wat u zojuist live bij ondergetekende zag gebeuren. Maar, en dat is de conclusie van zijn verhaal, ik heb het wel opgeschreven en ben verdergegaan, kon niet stil blijven zitten en neem dus het relativisme dat ik in het eerste stuk etaleerde niet serieus. In de woorden van Mourits: Wie luidop verklaart dat alles al eens is gedaan, heeft geen daadwerkelijke rechtvaardiging meer om te schrijven. Wie dat dan toch doet, gelooft dus niet minder in de mythe van het eigen unieke kunstenaarschap. Mourits heeft het hier over het soort literator dat ‘strooit met namen’ en zichzelf daarmee nadrukkelijk in de literaire traditie plaatst, tegenover de literator ‘die beweert nooit anderen te lezen’. De laatste ‘probeert een fictie in stand te houden van een verdwenen soort auteurschap’, namelijk die van de eenzame romantische kunstenaar die het liefst doet alsof hij alles zelf, allenig op zijn zolderkamertje, bedacht heeft. Dat soort auteurschap is een mythe. De eerste soort auteur doet, gechargeerd gesteld, alsof hij alles wat hij schrijft te danken heeft aan zijn voorgangers en dus zelf niks origineels bedacht heeft. Beide soorten auteurs liegen, aldus Mourits. ‘Of de auteur zichzelf nu beschouwt als een persoonlijkheid in de wereld, die de weg wijst voor de lezers, of dat hij zichzelf ziet als speelbal in de wereld die alleen reageert op wat er om hem heen gebeurt, hij schrijft ... tegen de klippen van de overbodigheid op.’ Kortom, er bestaat geen schrijver die ontkomt aan | |
[pagina 43]
| |
de invloed van de traditie en dus honderd procent origineel is. Evenmin bestaat er een schrijver die alléén schrijft bij gratie van de traditie en dus schrijft volstrekt niet origineel is. Dus, elke schrijver bouwt voort op een bepaalde traditie, maar is daarbinnen meer of minder origineel. Verrek! Dat is precies Samuel IJsseling. En dus zijn we weer terug waar we begonnen: echte originaliteit bestaat niet, maar het is onzinnig (en bovendien uit de tijd) om je daar druk over te maken en, zoals Mourits aantoont, zolang je dat hardop beweert, ben je hypocriet. Maar we waren met IJsseling ook al verder; echte originaliteit bestaat niet alleen niet in de kunst, het bestaat ook niet ‘in het echt’. En nu komen we in drijfzand terecht, want als alles wat wij echt en oorspronkelijk noemen dat in feite niet is, dus ook niet de werkelijkheid waarin wij terechtkomen bij onze geboorte, dan hebben we geen poot om op te staan, om ons denken en handelen, om ons ‘zijn’ überhaupt op te baseren. Feitelijk hebben we hier te maken met het probleem van het begin van de wereld; stel dat het inderdaad een Big Bang was, wat was het dan dat uit elkaar knalde en moet dat er dan niet al geweest zijn voordat het uit elkaar kon knallen? Zo ja, waar kwam dat uit elkaar knallende spul dan vandaan voordat het uit elkaar knalde? Een eerdere Bang? Een pre-Bang, zeg maar? Dan kunnen we bezig blijven (net postmodernisme). Kortom, we komen nu terecht in een wereld die geen begin heeft en waarvan we daarom niks met zekerheid kunnen zeggen. We hebben letterlijk geen grond onder onze voeten en hebben dus geen andere keus dan te zwemmen, of te verdrinken. Sommigen verdrinken dan ook; ze worden depressief, plegen zelfmoord. Anderen gaan schrijven. Schrijven is een manier om toch iets te doen met die werkelijkheid, het is de onbedwingbare neiging om er vorm aan te geven, om de eigen ervaring te expliciteren en er op die manier greep op te krijgen. Greep krijgen op mijn eigen leven, op mijn beleving van de werkelijkheid en het bedwingen van de molen die zij veroorzaakt, dat is mijn rechtvaardiging. Het is natuurlijk gedoemd te mislukken, het bedwingen van die molen, want hij is sneller dan ik, draait door terwijl ik nog bezig ben te verwerken wat hij een half uur geleden veroorzaakte. Terwijl ik moeite genoeg heb tussendoor naar adem te happen, slingert hij nieuwe gedachten door oude heen, slaat hij fundamenten weg van zekerheden, brengt nieuwe aan, bouwt een huis dat hij meteen daarna net zo gemakkelijk weer afbreekt en dat allemaal in een split second en uur na uur na uur. Om gek van te worden is het, soms, maar het levert ook energie en ik houd ervan en ik haat het, maar het is er en er moet iets mee wil ik niet verdrinken. Wil ik blijven drijven dan moet ik spartelen, spetteren, meedraaien, tegenwerken, vertragen, vechten, schrijven. Bij gebrek aan een camera die kan registreren wat er werkelijk in mijn hoofd gebeurt, ben ik mijn eigen Big Brother; ik monitor mijzelf in mijn gedachten en doe daar verslag van op papier. Maar zoals ook in de t.v.-versie (en zoals in natuurkundig onderzoek naar kleinste deeltjes) heeft het registreren zelf invloed op het geregistreerde; het feit dat de mensen in het Big Brother-huis constant geregistreerd worden door camera's, zonder contact te hebben met de buitenwereld en de | |
[pagina 44]
| |
mensen waar ze normaal mee omgaan, verandert hun gedrag op een onmeetbare manier. Hetzelfde geldt voor mijn schrijfproces: het opschrijven van gebeurtenissen in mijn hoofd heeft invloed op wat er gebeurt in mijn hoofd en dus is wat op papier verschijnt nooit wat er echt in mijn hoofd gebeurt. De werkelijkheid ontsnapt aan registratie. Het is net of je steeds net te laat bent. Precies op het moment dat je denkt haar gevangen te hebben is ze verdwenen; de molen is altijd sneller dan ik en alweer drie stappen verder voor ik iets op papier heb. Wat op papier verschijnt is om nog een andere reden niet wat er in mijn hoofd gebeurt; mijn gedachten zijn niet talig. Om expliciet te maken wat in mijn hoofd gebeurt is een vertaling noodzakelijk. Mijn gedachten en ervaringen zijn zodanig subjectief en van een zodanige vorm dat ze noch direct zichtbaar, noch direct mededeelbaar zijn; niemand kan mijn gedachten ‘lezen’. Echter, zoals elke vertaler zal kunnen beamen, bij elke vertaling gaat er iets verloren. Nogal logisch: iets dat niet dat iets zelf is, is iets anders en dus niet hetzelfde (het kleinst mogelijke verschil is een puur numeriek verschil en daar is bij een vertaling geen sprake van). Opnieuw: de werkelijkheid ontsnapt aan een beschrijving. Je zit er voortdurend nét naast en dat is precies het onzegbare waarover ik het al eerder had in dit stuk. Elke beschrijving van de werkelijkheid zit er altijd net naast precies omdat het een beschrijving is en dus een vertaling, een interpretatie. De werkelijkheid is iets dat je meemaakt, niet iets dat je kunt beschrijven. En toch is beschrijven, schrijven, de enige manier waarop ik enigszins tegenwicht kan bieden aan de chaos in mijn hoofd. Mijn schrijven zal een autobiografisch schrijven zijn, een opschrijven van wat ik denk; snel, associatief en alles achter elkaar, zodat er bij vlagen misschien geen touw aan vast te knopen is en er eigenlijk geen duidelijke lijn in zit, maar zo dat dat soms wel zo lijkt, wat wel overeenkomt met hoe mijn leven in elkaar steekt; ik probeer er wel een lijn in te houden, maar zo gauw als zich iets gaat vormen dat op een lijn lijkt ga ik daar weer vanaf wijken. Niet expres hoor, ik zou graag een lijn hebben in mijn leven, maar dat gaat gewoon zo. Het is niet zo dat ik daar bewust voor kies. Eigenlijk kies ik nergens bewust voor, alles loopt maar zo'n beetje zoals het loopt. En dan zul je zien, aan het eind van mijn leven blijkt er dan toch een lijn in gezeten te hebben, alleen had ik zelf niet in de gaten welke. Volgens mij gaat dat ook zo met boeken. Dat hoor je schrijvers toch wel eens zeggen, dat ze tijdens het schrijven dachten dat het ergens over ging, maar toen het klaar was bleek het heel ergens anders over te gaan? Nou, zo gaat dat ook met mijn leven. Eigenlijk is mijn leven dus op een bepaalde manier vergelijkbaar met een boek en dan is het nog helemaal niet zo'n gek idee om er ook een boek van te maken, toch? En dan gaat het schrijven van dat boek, noodzakelijkerwijs, mijn leven beïnvloeden, net zoals mijn leven mijn schrijven beïnvloedt, of liever, veroorzaakt. Mijn denken wordt mijn schrijven en mijn schrijven wordt mijn leven, net zoals mijn leven mijn schrijven wordt. Dat betekent niet dat ik niks meer doe; ik ga verder met mijn leven zoals dat ging, alleen wordt daar een constant element van reflectie aan toegevoegd. Een reflectie die ik ook weer ga beschrijven en die invloed gaat hebben op wat ik doe. Mijn verhaal en mijn leven gaan zo parallel lopen en elkaar steeds inhalen. Het wordt meer dan alleen een autobiografie, omdat ik haar schrijf terwijl ik haar leef. Bovendien permitteer ik mij de vrijheid om elementen uit mijn leven weg te laten en verzon- | |
[pagina 45]
| |
nen feiten toe te voegen. De basis van mijn verhaal ben ik zelf en alles wat ik denk en voel en doe. Ik kan niet anders en het doel is immers om vorm en structuur te geven aan mijzelf en mijn idiote molen. Maar, zoals gezegd, alleen al het schrijven over die molen houdt een bepaalde verwijdering van mijzelf in en het af en toe aandikken en verdraaien van feiten kan een nieuw licht werpen op de werking van de molen en dus op mijn zelf en de wereld. In die zin is het een experiment, een uitproberen van doordenken, in plaats van doordraaien met de molen. Want als gevolg van zijn snelheid ontbeert de molen een voldoende mate van diepgang. Daarom is schrijven vechten; schrijven werkt vertragend, geeft je de mogelijkheid tot stilstand, tot terugkijken, al draait de molen op de achtergrond altijd door. Daar komt bij dat verzonnen elementen nodig zijn om het ook voor anderen interessant te maken; het moet wel een verhaal zijn. Pure reflectie levert droge essays op en voor alleen essays doe ik het niet. Het leven bestaat uit meer dan alleen reflectie, het leven is een verhaal (zijn we postmodernist of niet?) en dat moet smeuïg verteld worden. Een lach en een traan willen we zien, het gaat hier tenslotte om een docusoap en we willen wel verkocht worden. Een vleugje drama dus, gekoppeld aan een waargebeurd verhaal en een snufje diepgang voor de bevrediging van het zelf.
Goed, ik ben eruit. De eerste stap is gezet, ik weet wat mij te doen staat. En, om met die andere Pim F. te spreken: ‘Ik heb er zin an!’ Nu de wereld nog. |
|