Parmentier. Jaargang 12
(2003)– [tijdschrift] Parmentier– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 34]
| |
[pagina 35]
| |
Recensies zijn onmisbaar in boekenland. Zonder recensie wordt een boek eigenlijk niet opgemerkt door het publiek. Het is dus belangrijk om als auteur je nek uit te steken; liever slecht besproken dan niet besproken, is een veelgehoord adagium. Maar wat gebeurt er eigenlijk met een auteur als het oordeel niet onverdeeld positief uitvalt, of als hij/zij verkeerd begrepen wordt? Dit is een klein receptieonderzoek naar een als ‘pornografisch’ betitelde verhalenbundel, waar de critici eigenlijk geen raad mee wisten.
In 1994 schrijft Anne Vegter een boek. Een bijzonder boek. Het boek heeft als titel Ongekuiste versies. Het boek bestaat uit korte verhaaltjes waarin Vegter onderzoekt in hoeverre ze zich als schrijfster kan laten meeslepen door haar eigen fantasie. Het topos dat ze daarvoor kiest ligt voor de hand, omdat het ons het meest opwindt: de seksualiteit. De titel moet aangeven dat het gaat om oefeningen, variaties op een thema. Het gaat dus om het resultaat: de verhalen als kunstvorm. Dat ze niet zijn gekuist zegt hoogstens iets over de verschijningsvorm, niet over de kern van het onderzoek.
‘Schaamte maakt dat je je tot clichés beperkt,’ meent Vegter. ‘Ik wil niet afgeleid worden door wat de cultuur mij voorschrijft.’Ga naar voetnoot1 Redacteur Jan Kuijper schrijft een flaptekst om lezers een houvast te geven om te bepalen wat voor soort boek het is.
‘Er is vaak beweerd dat literatuur en pornografische kwaliteit niet samengaan. Het mooie zou afleiden van het opwindende, het opwindende zou zich alleen kunnen steken in een banaal gewaad. Waar zou die gedachte uit voortkomen? Ligt het niet meer voor de hand dat een mooie tekst opwindender is dan een banale? Anne Vegter maakt in één klap een eind aan een vooroordeel uit een tijd van duister zondebesef; haar verhalen zijn opwindend en tegelijk fantasierijk, levendig en sierlijk. Mannen zowel als vrouwen zullen ze weten te genieten.’
In de eerste versie van de tekst schrijft hij: ‘literaire kwaliteit en pornografie’, maar Vegter corrigeert dat. ‘Het ging me om de literatuur, niet de pornografie.’ Ondanks de flaptekst vallen bijna alle recensenten over het boek. Een dwarsdoorsnede:
‘Waar blijft die onverhullende porno die Vegter ons beloofde? Nooit verschool de erotiek zich zo krampachtig achter het rookgordijn van de poëzie. [...] Ik kan me niet voorstellen dat dit [...] vrouwen massaal in extase brengt. [...] De taalgrappen, de omkeringen en het beeldend taalgebruik zijn leuk, soms zelfs intrigerend, maar ze kunnen niet verhullen dat Ongekuiste versies niet meer dan een bundel elitaire pornoverhalen is.’ [Everdien Brinkhuis in Circuit, november '94] | |
[pagina 36]
| |
‘“Voor de liefhebber” staat er aan het begin van het boek bij wijze van opdracht en waarschuwing. Terecht. Maar wie van smeuïge wellust houdt en een prettig gestoord type literaire fantasie, kan moeilijk anders dan instemmend mee lachen met de ezel uit het kerstspel, die in de laatste zin van het boek niet alleen Maria maar - indirect - ook de schrijfster en haar lezers toevoegt: “Ha ha ha! U geniet werkelijk overal van”.’ [Arnold Heumakers in De Volkskrant, 28-10-'94]
‘In het extreme denkt Vegter nog spanning en opwinding aan te treffen. [...] De bundel wil zowel inhoudelijk als stilistisch een soort ode aan “het vrije, het onbange” zijn, waarvan meervoudig genoten kan worden. Een opwindend experiment - maar dat is het resultaat lang niet altijd. [...] Van parende idiomen valt zeker te genieten. Maar niet van botsende.’ [Gertjan Van Schoonhoven in NRC, 18-11-'94]
‘Anne Vegter is een behendige handarbeidster met de taal. Ze kan er mooi mee vlechten, weet de regels van de grammatica soepeltjes op te rekken, prutst en frunnikt met stijlfiguren en weeft er allerlei giechelige woordgrapjes doorheen. Maar je ziet de handarbeid er wel erg aan af, beter gezegd: die dringt zich zo aan je op dat je aandacht voor het verhaal vanzelf verslapt. En dat is, uiteraard, dodelijk voor de erotische impact.’ [Antoine Verbij in de Groene Amsterdammer, 26-10-'94]
Het is opvallend dat geen van de recensenten de teksten op een hoger niveau leest dan het directe. De handeling en de taal worden besproken, maar nergens wordt ingegaan op de abstractere laag van Vegters experimenten. Zelfs de Groene Amsterdammer, die eerder een voorpublicatie opnam van één van Vegters verhalen, snijdt in haar eigen vlees. Een enkeling ziet wel dat de verhalen ontsporen en zich niet volgens een helder plan voltrekken. Maar wanneer men een verhaal niet langer kan volgen wordt dit als een falen van de auteur gezien; geen enkele criticus twijfelt aan zijn of haar eigen interpretatievermogen. Niemand vraagt zich af of het ook de bedóeling van de auteur zou kunnen zijn om vervreemding te bewerkstelligen; verwarring past blijkbaar niet in de lijst van mogelijke doelen van een verhaal. Wie alle recensies naast elkaar legt ontkomt niet aan een glimlach: eigenlijk vallen alle critici door de mand als teleurgestelde geilneven.
Laat ik daarom ook even ingaan op de seksualiteit zelf en de rol daarvan in Ongekuiste versies. Vegter zegt daar zelf over: ‘Het is onbevredigend toe te geven aan de snelle mogelijkheid van de extase. De erotische verhalen van Anaïs Nin en van bijvoorbeeld Lydia Rood zijn goed geschreven maar onderling vervangbaar. Ik verveel me als ik die lees, en als ik zo zou schrijven, zou ik me ook vervelen. Ik wil me laten overvallen door ideeën, beelden en woorden die wegblijven als je een uitgestippelde route bewandelt.[...] De lezer moet niet, nooit, krijgen wat hij wil. Pornografie definieer ik als literatuur die zinnenprikkelend is [...]. Ongekuiste versies is misschien wel mentale pornografie.’Ga naar voetnoot2
Het moge u opvallen dat het (door haarzelf uitgevonden) predikaat ‘mentale’ Vegters werk onderscheidt van wat ik hier ‘gewone’ pornografie zou willen noemen. Dat is echter niet de communis opinio: ‘Nu (na de twee “onorthodoxe” kinderboeken) zal Anne Vegter ook volwassen wenkbrauwen in beweging zetten. Wellicht dat er zelfs moraalridders zijn, die al bij voorbaat hun | |
[pagina 37]
| |
hoofd schudden als ze horen welk genre de schrijfster in haar nieuwe boek beoefent: de pornografie’, schrijft Theo Hakkert op 4-11-'94 in Tubantia. Het kan natuurlijk liggen aan de tekst op de achterflap van het boek; de term wordt nu eenmaal genoemd dus pikken recensenten die op.
Nu is het een kenmerk van Vegters werk dat ze balanceert op een dun koord tussen genres, en tussen het fantastische en het onbegrijpelijke. Haar kinderboeken De dame en de neushoorn (1989) en Verse bekken! (met illustratrice Geerten ten Bosch, 1990) werden als een overval in kinderboekenland gezien. Dit was geen literatuur voor kinderen, was de kritiek.Ga naar voetnoot3 De nominatie van Verse bekken! voor de AKO Literatuurprijs leverde een stevige discussie over de genreaanduiding op. Er is tegenwoordig een stroming waar te nemen die ik ‘kinderboeken voor volwassenen’ zou willen noemen. Ook het werk van bijvoorbeeld Toon Tellegen valt daaronder. Hij schrijft parabels die veel te filosofisch en subtiel zijn voor kinderen en te weinig werkelijke handeling kennen. Tellegen wordt daar echter niet op aangevallen. Dat is omdat zijn verhalen wel direct begrijpelijk zijn voor de lezer. Dat werkt ook zo bij Ted van Lieshout: zijn autobiografische werk is vanuit een retrospectief maar kinderlijk perspectief verteld. Volwassenen kunnen dat pas goed plaatsen. Bij Vegter is het blijkbaar vooral de verwarring die haar parten speelt; wie wind zaait zal storm oogsten. Probleem is echter dat dat juist een wezenlijk kenmerk van haar werk is: ‘Ik ben ervan overtuigd dat ieder mens een meerstemmig persoon is,’ zegt ze. ‘Vandaar de taligheid van mijn werk, de verschillende registers.’ Nog altijd is haar werk een onderzoek naar deze meerstemmigheid; ik wijs op de vorig jaar verschenen dichtbundel Aandelen en obligaties (2002), waarin termen uit de financiële wereld in verband met de menselijke gevoelswereld worden gebracht. Maar tegenwoordig is ze voorzichtiger; de laatstgenoemde combinatie is immers veel minder extreem dan de onderwerpskeuze in Ongekuiste versies. ‘Ik ben behoedzamer geworden,’ vertelt Vegter. ‘Ik probeer me niet langer ergens tegen te verzetten, te bevechten dat de culturele en maatschappelijke elite niet voor mij bepalen zal wat ik schrijf. Ik richt me nu meer op de kern van de zaak. Maar ik ben nu bezig aan een sprookje waarin een zin voorkomt waar ik over twijfel. Die zin was er ineens. En... hij kan dubbelzinnig geïnterpreteerd worden.’ Critici zijn de voorspelbaarheid zelve en we kunnen er op wachten dat juist die zin de kranten gaat halen. Op basis van wat men eerder van Vegter gelezen heeft zal zo'n zin zich manifesteren als een herhaling, een eigenschap. Die zin zal werken als een bevestiging van de verwachting dat Vegters werk altijd erotisch geladen zou zijn.
Het doet me denken aan de grap van (de eveneens zijn lezers in ernstige interpretatieproblemen brengende) dichter Marc Kregting, die achter op zijn bundel Hakkel je, hakkel je (2000) een recensie uit de Volkskrant van een eerder verschenen bundel citeert: ‘Hij doet het erom, dat zie je direct’. Daarmee toont Kregting dat deze reactie hem niet verbaasde, maar dat hij die juist verwachtte: daarmee is het geen negatief oordeel maar juist een bewijs van het welslagen van zijn bedoelingen. Als ik doorvraag vertelt Vegter de verhaallijn van ‘Prinses Hemeltje’ (dat in deze Parmentier | |
[pagina 38]
| |
voorgepubliceerd wordt) en ik concludeer dat deze zin een omslagpunt vormt tussen de geciviliseerde en de natuurlijke wereld.Ga naar voetnoot4 En dat de zin derhalve belangrijk is. Gelukkig heeft ze hem tot nu toe laten staan. Al was het alleen maar om dit artikel een voorspellende werking te geven: hoe beperkt is de blik van de recensent; hoezeer opereert deze binnen de kaders van de culturele en maatschappelijke wetten?Ga naar voetnoot5
Maar laten we teruggaan naar waar het mij om begonnen is. Het mechanisme dat ik in alle recensies naar aanleiding van Ongekuiste versies heb waargenomen en waar ik de lezer deelgenoot van heb willen maken, is dit: een enkele criticus is zich bewust van zichzelf. Niemand stelt zichzelf de vraag hoe het komt dat hij of zij in verwarring raakt. Iedereen houdt de tekst buiten zichzelf en meent dat hoe het werk op hem/haar overkomt universeel is. Dat is de makke van de literaire kritiek (want daartoe beperk ik mij vanzelfsprekend). Men hanteert zichzelf en de eigen maatstaven en verwachtingen als norm. Er wordt geen objectieve toetsing toegepast. En toch is die er wel: volgens mij dient men een werk te beoordelen naar de doelen die de tekst zelf stelt. Wat wil de auteur? En daarna: lukt het hem/haar dat bereiken? Wie in verwarring gebracht wordt dient dat te beseffen en dient zich af te vragen of dat misschien ook de bedoeling is! Er zijn wel meer auteurs aan te wijzen die bewust de werkelijkheidsillusie verstoren. Er valt in dat verband bijvoorbeeld te denken aan Cees Nooteboom en Fernando Pessoa. Vladimir Nabokov is misschien wel het beroemdste voorbeeld. Van hem is de uitspraak: ‘het domste wat de lezer kan doen is zich identificeren met de hoofdpersoon’. | |
[pagina 39]
| |
Wat een mogelijke verklaring kan zijn in dit specifieke, opwindende geval, is dat de lezer zich betrapt voelt als hij door een extra-talige uiting uit het verhaal wordt gegooid en zich dan realiseert dat hij zich heeft laten meeslepen. Anders gezegd: dat hij opgewonden is geraakt. De enige verdediging daartegen is de tekst ver van je houden en te roepen: ‘Bah! Vies!’, jezelf zodoende buiten schot te houden en dus ook je eigen aandeel in het leesproces gemakshalve maar te vergeten.
Dit kleine receptieonderzoek geeft mij sterk de indruk dat zo'n leeshouding, waarin het proces van lezen niet als wisselwerking tussen lezer en tekst wordt gezien, de schrijver altijd tekort doet en ook dat het plaatsen van een werk in een thematisch vakje (is het nu puur talig werk of is het fijne pornografie? In elk geval: het een of het ander) het werk uitermate vervlakt. Dat schept veiligheid voor de lezer. Maar dat is een schijnveiligheid die bovendien schade oplevert voor de lezer (voor wie het lezen van teksten als Ongekuiste versies op deze manier zinloos is) en, laten we dat ook vooral niet uit het oog verliezen, voor de auteur. Want die wordt zo gedwongen zichzelf te conformeren aan die beoogde veiligheid en de lezer niet te verwarren, te confronteren met zichzelf. Als de twijfel te groot wordt kiest hij of zij de veiligste weg. Zouden critici zich wel realiseren dat ze zodoende de literatuur schade kunnen toebrengen? |