Maar eigenlijk - als ik heel eerlijk was tegenover mezelf - vond ik dat te weinig. Tweeduizend. Ik herinner me een hele slechte zangeres die zong so many men, so little time, how can I choose, ik herinner me dat ik op de dansvloer om me heen keek in al die starende gezichten die hetzelfde leken te denken.
Ik herinner me dat ik uitrekende hoeveel geliefden ik zou kunnen hebben als ik mijn leven geheel aan de liefde zou wijden. Drie per dag in een grote stad moest lukken. Duizend per jaar. Dertig jaar lang. Dertigduizend. En wat daarna kwam was mooi meegenomen. Dat was eigenlijk nog te weinig. Dertigduizend, wat is nu dertigduizend? Het was in dezelfde tijd dat ik me voorstelde dat al het eten dat ik ooit zou eten in één loods zou worden uitgestald en dat al het water dat ik ooit zou drinken in één zwembad zou worden uitgegoten.
Ik herinner me dat ik een échte geliefde had, mijn eerste echte. Mijn definitie breidde ik uit van all the way naar ‘echt houden van’, en opeens had ik weer aan één hand voldoende. Een geliefde was iemand vanwie ik hield. Ik herinner me dat ik uitrekende hoeveel dagen we samen zouden doorbrengen. Hoeveel dagen in het beste geval. Zelfs een lang leven was veel te kort. Ik herinner me dat ik dacht dat het misschien beter was minder van mijn geliefde te houden omdat het idee dat we samen zo weinig tijd hadden me ongelukkig maakte.
Ik herinner me dat ik me niet kon voorstellen ooit van mijn eerste echte geliefde verlost te worden, maar ik raakte van hem verlost, hij verdween na verloop van tijd zelfs uit mijn gedachten. Dat zelfs de liefde niet tegen de vergetelheid is opgewassen. Misschien is het goed. Misschien is vergetelheid een troost. Misschien is het mooiste einde dat je jezelf kunt toewensen wel om langzaam iedereen te vergeten en als je iedereen vergeten bent je laatste adem uit te blazen. Want als je iedereen vergeten bent hoef je ook van niemand afscheid te nemen. En afscheid nemen doet pijn. En vergeten voel je niet.