Parmentier. Jaargang 12
(2003)– [tijdschrift] Parmentier– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 2]
| |
[Nummer 1]Geest, woordGa naar eind1Kan poëzie iets duidelijk maken over de werking van het brein? Zeggen gedichten die het brein als onderwerp hebben louter iets over het individuele proces van het scheppen - en dus over de hoogsteigen poëtica van de betreffende dichter -, of voegen ze ook iets toe aan de huidige kennis van het hersenonderzoek? Zijn dichters in staat ons inzicht in het verschijnsel creativiteit te vergroten, of vergroten ze het raadsel juist? Zijn taaldefecten voor een dichter slechts een mooi onderwerp om er flink talig op los te experimenteren, of geven ze daadwerkelijk inzicht in breindefecten (sec.) als afasie of dementie? Zijn gedichten over het brein, kortom, wetenschappelijk bruikbaar, of geven ze in het licht van recente bevindingen van het huidige hersenonderzoek juist onbetrouwbare informatie? Dit waren een aantal van de vragen die de richtlijn vormden bij het samenstellen van het programma Confrontaties: ‘Wij zoeken nog koortsachtig naar formules’ dat ART-Plex LUX ter gelegenheid van de opening van het F.C. Donders Centre for Cognitive Neuroimaging in Nijmegen op zaterdag 28 september organiseerde. In samenspraak met dichter en emeritus hoogleraar psychiatrie Rutger Kopland die, samen met journalist Reinier Spreen, de bundel Stof zijn wijGa naar eind2 samenstelde met Nederlandstalige gedichten over het breinGa naar eind3, nodigde LUX een aantal dichters uit die bundel uit om een nieuw gedicht over de hersenen te schrijven. Ook werd gevraagd een beschouwing te houden over het ontstaan van dat gedicht, in navolging van Koplands eigen uitgebreide ontstaans-analyse ‘Over het maken van een gedicht’.Ga naar eind4 | |
[pagina 3]
| |
Een aantal van de teksten die die avond werden voorgedragen, zijn in dit nummer van Parmentier opgenomen. Nieuwe hersen-gedichten, en beschouwingen over het ontstaansproces van die gedichten, die tezamen een kijkje bieden in de creatieve breinen van Anna Enquist, Eva Gerlach, Gerrit Kouwenaar, Tonnus Oosterhoff en Martin Reints. Het dossier brein en poëzie wordt afgesloten met een uitgebreid essay van cognitiepsycholooog en filosoof Pim Franssen over de manier waarop wetenschap te rade zou kunnen - en volgens Franssen: zou moeten - gaan bij de kunst, c.q.: waarop hersenonderzoekers hun licht zouden kunnen opsteken bij gedichten over het brein. Dat daar waarschijnlijk nog een lange weg voor te gaan is, kan blijken uit de recente publicatie van de Gezondheidsraad De toekomst van ons zelf, waarin -relatief- jonge onderzoekers gevraagd werd toekomstscenario's te bedenken voor de neurowetenschappen. Daarbij ging het niet om gedegen onderbouwd wetenschappelijk onderzoek, maar om een creatieve vooruitblik. Elke schrijver of dichter zou zich in de handjes gewreven hebben bij een dergelijke ‘opdracht’, maar bij de onderzoekers ‘duurde het een tijdje voordat men echt loskwam’, aldus commissiesecretaris dr. Nico de Neeling in een interview in de Volkskrant (10 oktober 2002) naar aanleiding van de publicatie. Zou het geholpen hebben als er tussen dat gezelschap talentvolle wetenschappers, ook wat talentvolle dichters, schrijvers en kunstenaars gezet waren voor wederzijdse inspiratie? Wij denken, samen met Franssen, van wel. Wij blijven wachten op de eerste hersenonderzoeker die zich serieus durft te wagen aan een analyse van poëzie over het brein.
Verder in dit nummer veel nieuw scheppend werk. Een heuse proza-primeur, in de vorm van een hoofdstuk uit het onlangs bekroonde manuscript Verloren zoon van Marnix Rueman (Guido Gezelleprijs 2002); eerste Nederlandse vertalingen van de Amerikaanse dichter Nick Flynn door onze nieuwe redacteur Hanz Mirck, falanxen van Arnoud van Adrichem, en een verhaal van de Arnhemse toneelschrijver Peer Wittenbols. En: de Ooit-column en de Ooit-teksten van respectievelijk Oscar van den Boogaard, Hanz Mirck en Bernhard Christiansen die zij onlangs lazen op de openingsavond van literatuurfestival De Wintertuin. In een persoonlijk essay gaat redacteur Bart de Goeij in op zijn vroegere lees-obsessie voor Tolkiens epos In de ban van de Ring, en maakt hij voorgoed duidelijk waarom dat boek geen grote literatuur is. Uiteraard mag iedereen wel naar deel twee van de film. Dat doet Parmentier zelf ook. Dit nieuwste nummer sluit af met de introductie van een nieuwe recensie-rubriek. Wij wensen u veel leesplezier met nummer 1 van jaargang 12. U hoort meer van ons.
DE REDACTIE |
|