| |
| |
| |
Paul da Bruyne
Hans Teeuwen en de wraak van Lucifer
Wie de meest recente shows van Hans Teeuwen heeft gezien kan zich moeilijk van de indruk ontdoen dat de, voor velen, meest getalenteerde cabaretier van Nederland nu een heel andere grondtoon aanslaat dan in de voorstellingen waarmee hij in de jaren negentig de zalen veroverde.
In de door de vpro geproduceerde tv-reeks ‘Poelmo, slaaf van het zuiden’ (2002) die Teeuwen samen maakte met Pieter Bouwman en Gummbah is een nare, bittere, woedende, eenzame basisklank te horen die nieuw is. De sketches zijn soms nog grappig. Maar de obsessionele manier waarop Meester Teeuwen slaaf Bouwman vermorzelt, gadegeslagen door een dronken, lullige Gummbah is in de meeste gevallen wars van enige charme of behoefte aan het behagen van het publiek. Nooit was Teeuwen zo donker, gemeen en hopeloos dan in de voorbije paar jaren. Nooit was zo duidelijk dat een deel van zijn inzet een strijd tegen het publiek is. Een gooi naar de definitieve publikumsbeschimpfung.
Geweld, sadisme, kinky sex en een redelijk goed ontwikkeld superioriteitstreven is altijd een kenmerk geweest van het werk van Teeuwen. In de prille jaren negentig kreeg die lijn echter een tegenldeur in de warme jazzy muziekjes van Smeenk, die toen nog de partner in crime was. En ook nadat Smeenk was omgekomen in een auto-ongeluk en Teeuwen solo, echte hits ging scoren met Hard en Zielig (1994) en
| |
| |
Met een Breierdeck (1995), was er genoeg vrolijke, absurde, medelevende humor aanwezig om te kunnen spreken van een misschien niet makkelijk, maar dan toch genuanceerd contract tussen Teeuwen en zijn publiek.
De zich wijzigende verhouding tussen Teeuwen en zijn toeschouwers voltrok zich, in de voorstelling Trui (1999). Trui was de comeback-voorstelling van Teeuwen, nadat hij op het podium, in volle voorstelling, door het lint was gegaan en voor meer dan een jaar in een diepe depressie en in de anonimiteit was verdwenen. In Trui lijkt Teeuwen zich af te vragen waarom op hij op het podium staat. Of hij dat wel moet blijven doen. Hij vraagt zich af wat hij van het publiek wil, en wat het publiek van hem wil.
Het is een spannende zoektocht, die vele kanten uitwaaiert maar die uiteindelijk eindigt in een diepe woedeaanval van Teeuwen. Die woedeaanval levert Teeuwen een aantal waarheden op over zichzelf en zijn verhouding tot zijn kunst. Waarheden die leiden tot felle, maar unfaire en onmachtige wraakexercities waar weinigen vrolijk van kunnen worden.
| |
Het contract
Er is waarschijnlijk geen kunstvorm waarin de band tussen artiest en toeschouwer zo direct is, als die van het cabaret en met name die van de traditie van de stand-up comedian, waarbinnen Teeuwen zich beweegt. De kunst van de comedian staat of valt met het afsluiten en onderhouden van een contract met het publiek, waarin bepaald wordt welke middelen de artiest in zal zetten, wat de gemeenschappelijke cultuur is waarbinnen gesproken zal worden, welk type grappen er aan de orde kunnen komen en binnen welke grenzen het publiek zal kunnen reageren.
Voor de stand-up comedian pur sang, in het café, moet dat contract binnen een paar seconden rond zijn of het publiek draait zich gewoon om en gaat door met drinken. Binnen de context van de theaterzaal is er wat meer tijd beschikbaar. Maar feit blijft dat de eerste sketch van vitaal belang is. Er circuleert een uitspraak onder cabaretiers, dat als je binnen de dertig seconden geen instemmende lach heb ontlokt aan het publiek, dat de voorstelling dan voorbij is.
Dit is niet anders in Trui. Trui begint met een gebed. Teeuwen heeft de handen gevouwen, de ogen gesloten en zegt op de toon van een priester: ‘Heer, ik weet dat ik zondig ben, want ik ben een mens (...) toch wil ik U in alle nederigheid om hulp vragen. Ik heb U nodig om vanavond een goede voorstelling te maken. Voor mij en voor iedereen hier aanwezig.’
Het publiek lacht een herkenningslach. Het gemeenschappelijke culturele platform is herkend. En omdat de voorstelling niet doorgaat in Staphorst staat het publiek ook toe dat er met de bijbelse traditie grappen worden gemaakt. De eerste stap naar het sluiten van een contract is gezet.
In de openingssketch maakt Teeuwen duidelijk welke twee rollen hij voornamelijk zal spelen en welke thema's hij aan zal kaarten. Hij zal enerzijds de voorganger zijn,
| |
| |
misschien wel de woordvoerder van het publiek, die kwesties van goed en kwaad onderzoekt vanuit een weldenkend, maatschappelijk dominant uitgangspunt. Die voorgangersrol wordt ondersteund door het creëren van een wij-gevoel met de zaal (via blikken, via onschuldige grapjes, via tussenwoordjes ‘hé, toch?’ etc. de hele trukendoos van de Nederlandse cabarettraditie).
Anderzijds is er de profeet en criticus die de gewone waarden en normen op zijn kop zet. De valse profeet die Gods positie ter discussie stelt. Van heel onschuldig (‘Ik heb ook een soort boodschap, maar met de mijne valt wel meer te lachen dan met die van U.’) tot een regelrechte aanval, waarbij Gods almacht en Gods plan op de korrel wordt genomen (‘Ben jij er alleen voor de succesvollen? Heb jij daar een soort rapport mee?’). Teeuwen plaatst zich eerst op dezelfde hoogte als God (‘Pas op. Ik kan dat begrijpen. Ik zou het zelf ook verschrikkelijk vinden om dag in dag uit naar het gelamenteer van de hongerlijders te moeten luisteren.’) waarna hij God toespreekt en bestraft alsof hij een kleuter is. (‘Kijk me eens aan!’ waarbij Teeuwen ostentatief naar beneden kijkt, alsof god niet groter is dan een lilliputter.)
Het publiek houdt van de spanning tussen de twee vertelposities en geeft al lachend zijn goedkeuring. Hier wordt ook impliciet de thematiek van de voorstelling en de verschillende vertelstijlen voorgesteld door Teeuwen en geaccepteerd door het publiek.
Het contract wordt, bij wijze van spreken, door beide partijen ondertekend door het samen bidden van Het Onze Vader en het Wees Gegroet Maria. Op vraag van Teeuwen vouwt de zaal de handen, en zegt gezamenlijk, op zijn commando de belangrijke woorden: ‘Geef ons heden ons dagelijks brood en verlos ons van het kwade, amen’. En passant geeft Teeuwen kritiek op bepaalde zinswendingen uit de gebeden. Het doel is God en Maria te vernederen, zodat het heel erg onzeker is of deze gebeden nog ter ere van de hogere machten worden uitgesproken, of ter ere van de slimme valse profeet.
Gelach. Het publiek geeft het definitieve akkoord. Ook op deze manier buiten de lijntjes kleuren hoort erbij. Belangrijk is, in het licht van de rest van de show, dat Teeuwen een contract voorstelt waarin het publiek ruimte heeft om te reageren. Er is interactie. Er is dialoog. De gemeenschap van de avond wordt op die termen gevormd. De show kan beginnen.
| |
Fons Rutten
Trui is een one-man-show die meer dan 130 minuten duurt. Teeuwen voert zijn publiek mee op een lange reis. Hij toont een soort staalkaart van zijn technisch kunnen en van zijn thema's uit het verleden. Het voelt geweldig voor het publiek. Misschien is er wel een soort opluchting te voelen in de zaal: hij is zijn kunstjes niet vergeten en is niet ouder, wijzer en dus slapper geworden.
Met name het vermogen van Teeuwen om complexe sociale situaties neer te zetten, alleen met behulp van klank en ritmiek van woorden en zinnen, zonder het voca- | |
| |
bulaire zelf te gebruiken, is ongebroken en even fantasierijk als vroeger. Zijn suggesties van liedjes worden nog altijd gevoelig en subtiel uit de piano getokkeld. Zijn verlangen naar romantische liefde wordt nog altijd meesterlijk verpakt in goor inpakpapier. Zijn maatschap met gewelddadige en verboden (pedofiele) seks weet hij aan iedereen als onvermijdelijk te verkopen. Het publiek aanvaardt steeds weer opnieuw de buitelingen tussen oorbaar en onoorbaar als een rit op een mentale achtbaan vol gevaarlijke loopings.
Diep in de voorstelling creëert Tweuwen echter een breuk met zijn publiek, met zijn verleden, met zichzelf. Het gebeurt gedurende een lang uitgesponnen sketch, een kort verhaal bijna. In het verhaal wordt Fons Rutten gepest. Het basisconflict tussen voorganger en valse profeet wordt hier op de spits gedreven en over de top geduwd.
Het verhaal begint met het verpersoonlijken van de verhouding tussen Teeuwen en de zaal. Hij gaat op de rand van het podium zitten en babbelt wat met de toeschouwers. Vraagt naar namen en beroepen (‘Jij bent dus aluminiumwerker Frank, maar wat doe je?’) Hij pest wat (‘Wat studeer jij? Delft? Delft is geen studie dat is een stad en een blauw bordje.’).
In deze context van plagerige intimiteit tussen podium en zaal vertelt Teeuwen dat hijzelf vroeger (‘Want laten we het nu vooral gezellig houden. We moeten hef zijn voor elkaar.’) op school ene Fons Rutten heeft gepest. De jongen is lelijk: ‘Een wijnvlek en hij stotterde... dus, ja..’ Ondanks het feit dat hij wordt gepest, zoekt Fons Rutten Hans op en vraagt of hij van hem pianoles kan krijgen. Hans laat Fons daar 175 gulden per week voor betalen, ‘hoewel hij volstrekt geen talent had en de lessen tot niets konden leiden,’ en het pesten gaat gewoon door (‘want ik moest wel aan mijn ontspanning denken’). Dat alles laat Fons zich aanleunen omdat, blijkt na enige tijd, hij verliefd is op Hans. (‘Bwaaahhh. Vieze homo. Heb jij enig idee wat jij je ouders aandoet?’) Waarop Hans, na eindeloos gesmeek van Fons, belooft het niet te vertellen aan zijn vrienden. Het geld moet natuurlijk wel wekelijks betaald worden. Zwijggeld wordt het nu. De pianoles wordt niet meer gegeven.
Uiteindelijk spuit Hans toch op de schoolmuur: ‘Fons is homo’ (‘Want waar ben je mee bezig? Wat gemeen en egocentrisch. Waarom? Voor die 175 gulden? Is dat het belangrijkste? Geld?! Nee. In elk geval niet zo belangrijk als eens kunnen lachen met de vrienden.’) Uiteindelijk pleegt Fons zelfmoord naar aanleiding van de graffiti. En Hans wordt door de vader van Fons (‘Ik wil je bedanken Hans. Jij was de enige die iets voor hem betekende’) gevraagd een woordje te zeggen op de begrafenis.
Tijdens het verhaal dat in een opperbeste stemming begint hoor je het publiek twijfelen of ze dit nog wel leuk vinden. De gemene profeet leidt hen op een weg waarop ze de grens van de eigen morele normen tegenkomen. Maar voor de twijfel om kan slaan in afwijzing brengt Teeuwen de oplossing voor het morele dilemma. In een intense stilte stelt hij dat er situaties zijn ‘die dieper gaan dan de lach. Dieper
| |
| |
dan de tranen.’ En dat in die situaties alleen poëzie overblijft, om de situatie draaglijk te maken.
Het publiek is muisstil: Teeuwen weet, gelukkig, dat er grenzen zijn aan het spotten met het leed van anderen. Leedvermaak is mooi, maar uiteindelijk is er een morele orde, die bijvoorbeeld in de poëzie, bevestigd wordt. Zelfs Hans Teeuwen weet dat. Hij blijft uiteindelijk een voorganger, een priester van de juiste morele orde, denkt het publiek.
Teeuwen gaat een gedicht voorlezen. De suggestie is onontkoombaar dat dit de tekst is die hij op de begrafenis van Fons heeft gezegd. Het gedicht bestaat uit twee kwatrijnen:
Langs de schaduw van jouw wanhoop
Door de storm nog niet bedwongen
Slechts de tranen op de ruit.
Geeft de leugen je geen vleugels
Raakt de waarheid in de war
Dan zijn de keizers slechts nog helpers
Het publiek kan niet stiller zijn. Je voelt dat er tranen en gezwollen kelen in de zaal zijn. Teeuwen is daar dankbaar voor: ‘Vond je het een mooi gedicht? Fijn. Het is een kwetsbaar moment. Ook voor mij. Ik twijfel. Slaat het aan? Maak ik contact?’ En net als iedereen zijn adem loslaat en volop wil genieten van het fijne contact, van het waardevolle contract tussen hen en de cabaretier, net als de zaal bewust gaat zitten genieten van het geweldig avondje uit, slaat Tweuwen toe. Hij schreeuwt: ‘Is er iemand die weet waarover het ging? Ik niet. Ik heb gewoon de lelijkste zinnetjes die ik kon verzinnen aan elkaar geplakt. Echt waar.’
En dan volgt er een tirade tegen het publiek dat zich inlaat met dit soort rotzooi. Teeuwen beschrijft hoe het publiek ontroerd heeft zitten luisteren ‘met dat handje zo, aan de kin.’ Hij wijst de weifelende instemming voor de tirade en de steeds schaarser wordende lachjes van de toeschouwers af. Wat is dit applaus waard als het publiek ontroerd wordt voor een onzin als ‘de schaduw van de wanhoop?’ Wat was het andere applaus, en het royale gelach vroeger op de avond dan waard? ‘Krijg ik applaus voor dat soort troep. Bah. Ik heb geen respect meer voor jullie. Het is uit!’
| |
De Woede
De voorstelling is op dit moment nog niet gedaan. Teeuwen gaat nog ruim een half uur door ‘met iets makkelijks’, ‘typetjes spelen.’ Want dat is toch wat het waardeloze publiek wil. De toeschouwers lachen nog wel. Maar niet meer en bloc. En niet
| |
| |
meer zonder aarzeling of twijfel. Het vertrouwen is weg. Het gemeenschapsgevoel van de zaal is weg. En terecht zo blijkt.
Na meer dan twee uur samenzijn bouwt Teeuwen zijn woede weer op. Hij beschrijft het afecheidsritueel van een gewone voorstelling: ‘En dan ga ik daar staan en dan buig ik en dan klappen jullie en dan buig ik en dan klappen jullie. De schaduw van de wanhoop. Beh. En dan staan er drie dommekloten recht en dan vinden de anderen dat ze moeten volgen. En ik buig en jullie klappen. En ik ga weg en jullie klappen. En ik kom terug en ik buig en jullie klappen.’
Tot Teeuwen plots besluit dat het echt gedaan is. Hij schreeuwt tegen het aarzelende applaus in. Doet in woede zijn microfoon af. De technicus komt op. Er klinkt versplinterd applaus. Teeuwen tracht het weg te schreeuwen. Hij verlaat het podium. De toeschouwers verlaten de ruimte in een mix van verwarring, woede en ongeloof. Het gemeenschapsgevoel van de gezamenlijke goed- of afkeuring is verboden. Einde van de voorstelling. Einde van een win-win contract.
| |
Een breuk in het werk
In wezen is de woede die Teeuwen in 1999 opbouwt in het Fons Rutten-verhaal sindsdien niet meer uit zijn shows weggegaan. ‘Het is uit!’ schreeuwt hij in Trui tegen het publiek. En het is sindsdien niet meer aan geraakt. Niet in de televisie- of radioshows en niet meer in het werk op de planken.
Dat er wel degelijk een breuk in het werk van Teeuwen is gekomen kun je bijvoorbeeld zien aan de behandeling van het thema ‘pesten’ in de vroege show Met een Breiderdek (1995). In die show komt ook een soort Fons Rutten voor. Die jongen, Rupert genaamd, zag er overigens nog afzichtelijker uit dan Fons. Vol etterende zweren en met stinkende walmen die uit allerlei lichaamsopeningen tevoorschijn komen. Rupert moet de meest vreselijke dingen ondergaan. Maar uiteindelijk mag Rupert zijn catharsis beleven dankzij de kus van de bloedmooie juf waar hij verliefd op is. De nieuwe Teeuwen heeft geen zin meer in dit soort charme, in dit soort vriendelijkheid naar zijn personages en naar zijn toeschouwers toe. Nu moet er gehakt worden. Met een zo bot mogelijke bijl.
Wat Teeuwen in Trui doet, is weinig minder dan een onrechtmatige verbreking van een in vertrouwen afgesloten contract Was in de beginsketch van de voorstelling duidelijk een dialoogstructuur afgesproken, dan wordt die clausule naderhand brutaalweg van tafel geveegd. Is er in het begin op een duidelijke manier geïntroduceerd dat er fundamenteel twee vertelposities zijn die elkaar in evenwicht houden, die van de woordvoerder en die van de valse profeet, dan wordt die dualiteit nu opgeheven. Hier schiet alleen de inquisiteur over, die zijn toehoorders veroordeelt. Wordt het gemeenschapsgevoel eerst geoefend en ingevoerd, nu wordt het bestraft.
Voor elke onpartijdige rechter, die zou moeten nagaan of er sprake is van contractbreuk, zou het duidelijk zijn dat Teeuwen hier in de fout gaat. Hij is unfair. Het
| |
| |
woordje ‘jouw’ in de beginzin van het cruciale gedicht dat aanleiding geeft tot de breuk met het publiek, kan niet anders dan begrepen worden alsof het gedicht voor Fons Rutten is gemaakt. Het hele verhaal leidt naar die conclusie toe. Bovendien creëert Teeuwen duidelijk de verwachtingshorizon van het poëtische. Door kwatrijnen te debiteren met een eenvoudige, repetitief ritme waarin een publiek makkelijk zijn kritische afstand kan verliezen. En ook de tekst zelf bevat voldoende termen (keizer, nar, storm, leugen, waarheid) die - als eenmaal de verwachtingshorizon van poëzie is geschapen - makkelijk tot een introverte luisterhouding leidt. Het verwijt erna dat het publiek ‘troep’ accepteert als kunst, doet denken aan de jager die het konijn verwijt in de strik te zijn gelopen.
Op zich is het natuurlijk niet erg dat Teeuwen contractbreuk pleegt. Het is het prerogatief van de kunstenaar. Toch is hier meer aan de hand dan een kunstenaar die een grens oversteekt, een artistieke code doorbreekt. Teeuwen loopt hier wel degelijk tegen een muur aan, die hij niet kan doorbreken en de klap verwondt hem een stuk meer dan zijn toeschouwers.
In Trui bewijst Teeuwen voor zichzelf dat zijn toeschouwers volstrekt te manipuleren zijn. Dat ze geen eigen mening hebben en dat hun mening en hun goedkeuring er dus ook volstrekt niet toe doet. Maar wat erger is, Teeuwen ontdekt ook de grenzen van zijn eigen kunnen. Het gedicht waarmee hij moeiteloos ontroering kan teweegbrengen is, ook voor hem, natuurlijk een volstrekt waardeloos gedicht. Teeuwen faalt voor zichzelf als kunstenaar. Hij heeft inderdaad niets te bieden ‘voorbij de lach en voorbij de tranen’. Hij kan de woorden niet vinden die voor hem een suggestie van troost kunnen brengen.
Hij botst tegen de muur van wat hij, als kunstenaar kan.
Teeuwen haat dit moment. Hij is die muur al tegengekomen tijdens de fatale, laatste voorstelling van Met een Breierdeck. Het gevoel van ‘wat doe ik hier’ en ‘ik ben niet goed genoeg, voor mezelf’ dat leidde tot een welhaast bodemloze depressie. En nu hij de tijd heeft genomen om te herstellen van de klap, kijkt hij zijn failliet recht in de ogen. Hij zou kunnen zwijgen en zijn carriere eraan geven. Maar daar kiest hij niet voor. ‘Zonder theater zou ik alleen maar voor de TV hangen en in de junkie-scene terechtkomen’ zegt hij in een Volkskrant-interview. Teeuwen gaat nu voor het beschadigen van zijn publiek en/of zijn medespelers. Het is de wraak van een gevallen Engel, die het niet kan verdragen geen God te zijn, en uit bittere onmacht dan maar de mensen tracht te vernederen door hen moreel verwerpelijke daden (zij het dan alleen in gedachten) te laten stellen. Vondel heeft dit syndroom al beschreven in de inleiding tot Lucifer:
Lucifer, d'aartsengel, opperste en doorluchtigste boven alle Engelen, hovaardig en staatzuchtig, uit blinde liefde tot zijn eigen, benijdde Gods onbepaalde grootheid, [...] wapende ontelbare Engelen en afgestreden, na de neerlaag, uit wrake den eersten mens, en in hem alle zijne nakomelingen, ten
| |
| |
val bracht, en hij zelf met zijn weerspannelingen ter Helle gestort, en eeuwig verdoemd werd.
Wie Teeuwen de laatste jaren ziet optreden, kan moeilijk anders dan aan Lucifer denken. En, met Vondel, Teeuwen verdenken van ‘blinde liefde tot zijn eigen’. Een bittere, eenzame, zwarte aartsengel, die de grenzen van zijn grote talenten heeft ontmoet en voorlopig geen vrede kan hebben met iets anders dan met een onmachtige, en dus toch wat treurige woede. Natuurlijk is er een (TV-)publiek dat er plezier in vindt om beduveld te worden. Ik moet zeggen dat ik dat niet zoek in het theater. Ik ervaar de wraak van Lucifer al meer dan genoeg in het dagelijkse gedoe. Het theater mag een iets vriendelijker plek zijn, voor mij.
|
|