| |
| |
| |
[Nummer 4]
Arie Storm
Het pistool
In zekere zin is dit een historische roman. ‘In zekere zin is alles een historische roman,’ zegt mijn vriendin. Ik weet niet waarom zij dat zegt. Misschien wil ze iets kwijt over onze relatie. Mijn vriendin heeft gelijk, in zekere zin is alles een historische roman. In zekere zin is zij zélf een historische roman. Dit is een historische roman omdat alles wat erin wordt beschreven, of alles wat erin invoelbaar wordt gemaakt, en dat laatste is het geval als ik mij goed van mijn taak als schrijver weet te kwijten (wij houden ons hart vast), zich in het verleden afspeelt - het recente verleden, maar toch - en tegelijkertijd volledig verzonnen is. Of vrijwel volledig verzonnen is. Dat iets verzonnen is betekent op zichzelf niets. Kijk maar eens goed naar de werkelijkheid. De werkelijkheid is slechts een uitgangspunt, een uitgangspunt naar een onbekendheid waar wij niet erg ver in kunnen doordringen. Deze roman gaat over die onbekendheid. En over dat doordringen daarin. Denk je maar lang genoeg na, dan wordt iets dat eerst niet aanwezig was vanzelf aanwezig. Deze roman gaat over innerlijke gebeurtenissen die ontstaan zijn omdat de werkelijkheid bepaalde uitgangspunten aanbood.
Er bestaat een roman die in de openingsalinea al het hele verhaal weggeeft. De resterende bladzijden van het boek, afhankelijk van de editie toch al gauw zo'n tweehonderd pagina’s, gaan uitsluitend over hoe al die reeds prijsgegeven gebeurtenissen hebben plaatsgevonden en niet over welke gebeurtenissen dat dan wel zijn,
| |
| |
want dat weten we immers al. Tweehonderd bladzijden gevuld met details. Je wordt meestal niet vrolijk van details. Misschien is het beter om niets te willen weten. Of je moet ze beschouwen als wat ze zijn: details. Mijn leven zit, als ik er maar lang genoeg over nadenk, en ook hier en daar wat verzin, of vrijwel alles verzin, vol met spectaculaire gebeurtenissen. Evenementen, mag ik wel zeggen. Een evenementrijk bestaan. Het zit vol met dreiging, interessante decors, geweld, mysteriën, gevaar, bizarre seks, rare omstandigheden, woede, obsessies, bloed... Maar het gaat erom wat die zaken met je doen. En om de details die tot al deze evenementen hebben geleid. Elk leven zit vol met details.
Ik ben tandartsassistent van beroep. Het is geen beroep om trots op te zijn, zeker niet als blanke, westerse, gezonde, heteroseksuele man in de kracht van zijn leven. Het is zeker geen beroep dat ervoor zorgt dat je vroeg in de ochtend fluitend naar je werk gaat. Het staat in de hiërarchische rangorde van beroepen onder dat van arts, onder dat van tandarts, onder dat van tandtechnicus en zelfs onder dat van mondhygiënist. Het is kortom het laagste van het laagste beroep en wordt vrijwel uitsluitend door jonge vrouwen beoefend.
Ik ben niet altijd een tandartsassistent geweest. Om tandartsassistent te mogen zijn moet je een driejarige opleiding volgen. Om aangenomen te worden bij een tandarts moet je stoelervaring hebben. Stoelervaring wil zeggen dat je een tandarts terzijde hebt gestaan wanneer hij zijn werkzaamheden verricht terwijl een patiënt met open mond in de stoel heeft plaatsgenomen. Een tandarts neemt liever geen assistent aan zonder stoelervaring. Een tandarts neemt liever helemaal geen assistent aan maar een assistente. Tenminste, als de tandarts een man is. Mijn baas is een man. Hij heeft de praktijk overgenomen van een vrouw en ik was bij de praktijk inbegrepen. Onder bizarre omstandigheden heb ik de tandartsassistentenopleiding niet in drie jaar gedaan, maar in drie maanden. Onder even bizarre omstandigheden heb ik acht maanden stoelervaring opgedaan. Het kwam niet doordat ik als tandartsassistent zo ambitieus was, nee, ik werd min of meer gedwongen. Ik ben tandartsassistent geworden in militaire dienst (lichting 88-5), omdat ze niet wisten wat ze in het leger anders met mij moesten beginnen. Tegenwoordig hoeft er niemand meer tegen zijn zin in het leger. Mijn tandarts is ambitieus. Ik werk niet bij een tandartspraktijk maar bij The Smile Factory. Zo heeft mijn tandarts de praktijk officieel genoemd. Ik ben ook ambitieus, maar mijn ambities liggen niet op het terrein van het tandartsassistentschap. Nee, ze liggen op een geheel ander vlak. Ik bestudeer ongelukkige mensen en in mijn huidige beroep kom ik die vaak tegen. Binnenkort hoop ik echter geen tandartsassistent meer te zijn, maar schrijver. Vandaar dat ik deze roman schrijf.
Ik heb mij in het métier van een schrijver verdiept. Een goede roman begint met een spetterende openingsscène. Die kans heb ik geloof ik gemist, maar dat verzuim ga ik straks ruimschoots goedmaken. Een spetterende openingsscène kan iets met een dreigement zijn of kan gesitueerd zijn in een interessant decor. Verder kan er
| |
| |
worden geput uit het ruime reservoir van geweld, mysterie, gevaar, bizarre seks, rare omstandigheden, woede, obsessie en bloed. In elk geval moet voor de hoofdpersoon van de ene op de andere dag alles anders zijn. Op die dag begint de roman en wij, de lezers ervan, vragen ons af hoe de hoofdpersoon met deze nieuwe omstandigheden omgaat. Een goede openingszin vind ik die van P.F. Thomése in zijn novelle Haagse liefde: ‘Sinds er nieuwe formulieren waren ingevoerd, pasten de meldingen van precieze aard niet meer binnen de aangegeven lijntjes.’ Als tandartsassistent vul ik ook veel formulieren in. Een andere goede openingszin is die van Bouwval - ook een novelle - van Frans Kellendonk: ‘Een paar maanden nadat zijn ouders hadden besloten om oud te zijn en beiden tegelijk hun tanden hadden laten trekken zag de kroonprins het schilderij voor het eerst.’ Een goede roman over tandheelkunde is de roman De Aanslag van Harry Mulisch.
Ik vraag me trouwens af of het veel zin heeft om door te gaan met lezen. Je kunt als schrijver ook te veel lezen. Bovendien zijn er in mijn leven dingen gebeurd die mij aanzetten tot nadenken. Met al de boeken die ik heb gelezen, heb ik voorlopig genoeg materiaal verzameld om dat te kunnen combineren met de dingen die ik heb meegemaakt om zodoende tot een juist inzicht te komen over mijn leven. En over de beslissingen die ik moet nemen en al heb genomen. Beslissingen in mijn leven, maar ook in deze roman. Die twee zaken zijn voor mij niet meer zo goed van elkaar te scheiden. Ik merkte het ook al bij het lezen van al die boeken. Ik vergat op de technische aspecten te letten omdat ik meende dat die boeken over mij gingen. Bovendien ontwikkelde ik een bepaalde manier van kijken. Ik ontdekte dat de verbeelding beelden schept die zij buiten zichzelf werpt en vervolgens zichtbaar via het oog terug ontvangt.
Er is niets buiten de verbeelding. Dus of iets nu wel of niet gebeurt, voor de waarneming maakt dat niets uit. Leonardo da Vinci stelde al dat het echte zien, niets ziet, dan zichzelf. Dit wordt het ‘seatoscopische zien’ genoemd. Een goed schrijver hoeft niet goed te kunnen observeren zolang hij maar goed kan zien wat er zich in zijn eigen hoofd afspeelt. In mijn hoofd spelen zich vreemde dingen af. Ik weet niet of die dingen echt gebeurd zijn. Je zou kunnen zeggen dat al die dingen samen een historische roman vormen. Soms denk ik dat er iemand anders in mijn hoofd zit, iemand die mij al die dingen laat denken. Dat geeft mij een gevoel van alarm. Dat klinkt paranoïde, maar ik heb geleerd om paranoia niet zomaar als een waan terzijde te schuiven. Denk je het slechtste van mensen, dan kom je meestal niet bedrogen uit. Soms denk ik dus dat er een ander persoon in mijn hoofd zit dan ikzelf. Dat hij mij bespiedt verontrust mij niet, wat mij verontrust is dat hij mij bestuurt. Misschien is die persoon geen hij maar een zij.
Ik heb vaak de volgende droom. Ik bevind mij met een meisje in een lift. Daar beginnen wij elkaars kleren uit te trekken. We zoenen elkaar hartstochtelijk. Het meisje heeft donker haar, bruin, bijna zwart, haar dat voortdurend lijkt te baden in een rode gloed. Op dit moment van de droom voel ik mij erg poëtisch. Ze is niet
| |
| |
mager, ze is eerder wat dik, maar ze heeft geen grote borsten. Niet overdreven groot in elk geval, al schijnen voor sommige mannen vrouwenborsten niet groot genoeg te kunnen zijn. Ik heb daar geen last van. De bescheiden molligheid van haar lichaam wordt benadrukt door de jurk die ze draagt, of droeg kan ik beter zeggen, want die jurk zit inmiddels slordig om haar lichaam. Haar haar zit, plakt of kleeft strak op haar hoofd. Toch is het niet vies. Het ruikt lekker. In deze droom kan ik raiken. Of ik meen te kunnen raiken. Op haar voorhoofd is een ketting zichtbaar met een steentje, een sieraad, in het midden. Ik weet niet hoe een ketting heet die je niet om je nek draagt maar hoger. Ze draagt trouwens ook een ketting om haar nek. In vier lagen zit die ketting om haar nek. Er is dus sprake van twee kettingen, een om haar hals en een om haar hoofd. Het meisje heeft bruine ogen, die staan voortdurend een beetje scheef. Ze kijkt ontevreden, afgunstig, zelfs nu ze met mij in die lift staat te zoenen. Misschien kijkt ze dáarom ontevreden of afgunstig, al heeft ze zelf het voortouw genomen om in die lift met mij te zoenen. Het zou volstrekt onzinnig zijn om van een aanranding te spreken. Als er iemand wordt aangerand in deze situatie, dan ben ik het. We verlaten de lift. Struikelend, vallend en aan elkaar plukkend bereiken we via een gang een kamer, haar kamer, een volkomen kitscherig ingerichte kamer. In een droom is sprake van het echte zien. Het echte zien ziet niets dan zichzelf. In een droom zie je jezelf, van buitenaf. Ik zie mezelf met dat meisje in die kitscherige kamer. De droom gaat nog verder, maar in mijn droom, dus nog tijdens het dromen, besef ik dat dit niet zomaar een droom is maar dat ik dit echt heb meegemaakt. Ik heb met dat meisje in die lift gestaan, ik ben met dat meisje door die gang gestruikeld, ik ben met dat meisje in die kitscherige kamer geweest.
Het is een rare gewaarwording je eigen leven ongeloofwaardig te vinden. Wanneer ik vroeg in de ochtend de deur uitstap en me op weg begeef naar The Smile Factory, dan vind ik mezelf ongeloofwaardig. De tocht naar mijn werk toe - ik ga er lopend heen, het is een wandeling van tien minuten -, de aankomst, het op het beeldscherm kijken van de computer naar de afspraken van die dag... al deze bezigheden zitten vol details die mijn ongeloofwaardige werkelijkheid concretiseren, maar die diezelfde werkelijkheid ook versluieren, ondoorzichtig maken, of de aandacht zelfs van die werkelijkheid afleiden. De details leiden af van de waarheid dat het volstrekt ongeloofwaardig is wat ik doe. Ik ben op een bepaalde manier een zwart gat dat in een constant voortgaand proces wordt opgevuld met allerlei onthullende en versluierende details. Alles om mij heen beweegt, alleen ik niet. Ik beweeg schijnbaar, maar bevind mij in werkelijkheid in een status-quo. Het meisje uit mijn droom is mijn vriendin, mijn vorige en mijn huidige vriendin. Tevens is zij een schilderij. Ik vraag mij af hoe dit allemaal kan.
Ik heb een pistool. Dat is van belang voor het vervolg van deze roman. Het is een pistool, want hij is plat. Een revolver is rond. Deze kennis heb ik opgedaan in militaire dienst (zoals gezegd: lichting 88-5). Daar heb ik dat wapen trouwens ook
| |
| |
bemachtigd. We waren op bivak geweest. Ik beschouwde het leger als een soort kostuumfilm. We liepen rond in malle kleren en met zware pakken op onze rug. En met pistolen. Geladen pistolen. Midden in de nacht. Nederland in de late jaren tachtig van de twintdgste eeuw. Ik woon in een vreemd land, dacht ik, toen ik daar samen met die andere jongens liep. Iedereen denkt dat het een rustig land is, ondertussen lopen er zwaar bewapende jongens in rond in een uitgetrapt bos- en heidelandschap. Wat zou er gebeuren als ik het pistool kwijtraak, vroeg ik me af. Ik verstopte het pistool op een plek waar ik het later terug zou kunnen vinden. Het was zo'n beetje het zwaarste vergrijp dat je kon plegen. Het leverde me dan ook een flinke douw op. En toch viel het me ook weer mee. Voor de krijgsraad. Een tijdje in de cel. Ik kreeg geen levenslang. Er is nog wel een enorme zoekactie naar het wapen op touw gezet. Ze vonden niets. Voor straf werd ik tandartsassistent, militair tandartsassistent. Later heb ik het wapen opgehaald. Nu ik schrijver word, en ook nog eens een autobiografisch schrijver, een autobiografisch schrijver met geen ander materiaal dan zijn eigen verbeelding, is, terugblikkend, het bemachtigen van dat pistool een handige zet geweest. Het is handig als de hoofdpersoon van een roman een pistool heeft, dan kan er altijd wat gebeuren. Bovendien heb ik een magazijn met patronen. Mijn hoofdpersoon heeft een pistool en een magazijn met patronen. Exit dolken, hamers, scharen, briefopeners en ander kruimelwerk. De tandartspraktijk waar ik werk heeft een interessant decor. In de wachtkamer staan niet gewoon stoelen gegroepeerd rond een tafel met een leesmap erop, nee: er staan banken, grote banken en fauteuils, grote fauteuils. Wachten op de tandarts lijkt bij ons nog het meest op loungen. Dat doe je normaal gesproken in een trendy club. De banken zijn niet zomaar banken en de fauteuils zijn niet zomaar fauteuils: ze zijn stuk voor stuk speciaal voor The Smile
Factory ontworpen. Eén bank ziet eruit als een gigantische onderkaak, er is een fauteuil in de vorm van een reuzenkies. Bij ons in de wachtkamer is het alsof je plaatsneemt in een gebit van enorme afmetingen. Ik bevind mij met de patiënten in de wachtkamer en zit dan achter een tongkleurig bureau, het bureau is een tong, of ik assisteer de tandarts bij een patiënt. Dit is geen tandartspraktijk maar een themapark met als thema ‘tandartspraktijk’, denk ik vaak. Dat maakt mijn leven niet geloofwaardiger. De tandarts voor wie ik werk heet Pap, tandarts Pap, tandarts Gerben Pap. Ook dat maakt mijn leven niet geloofwaardiger. In de wachtkamer hangt kunst aan de muur.
Schilderijen van gebitten of van fragmenten van gebitten met een prijskaartje erbij. Ze zijn gemaakt door de vrouw van Gerben Pap: Louise Pap. Bij ons kun je een echte Pap kopen. Bij mijn weten is er nog nooit iets verkocht, hetgeen de stelling ondergraaft dat bij kunst het onderwerp er niet toe doet. Mensen willen toch liever niet een schilderij aan de muur met een door tandvleesontsteking aangetast gebit erop.
(...)
| |
| |
| |
Het telefoontje
Nu moet ik vertellen over het telefoontje. Iemand belt mij op. Ik ben gewoon thuis, alleen. Mijn vriendin is er niet. De persoon die belt, ken ik wel, maar op een vage manier. Het verbaast me dat hij mij belt.
‘Bel je niet voor iemand anders?’ vraag ik.
Nee, hij belt voor mij.
‘Waarom bel je mij?’
Hij weet het niet. Of hij heeft geen duidelijk verhaal paraat. Misschien belt hij toch niet voor mij, maar voor iemand anders en wil hij dat niet zeggen.
Ik zit aan de telefoon en bekijk mijn pistool. ‘Nou, dan spreek ik je nog wel een keer,’ zeg ik.
‘Ja,’ zegt hij.
Vanaf het moment van dat telefoontje weet ik dat mijn vriendin vreemdgaat.
Het is natuurlijk allemaal al veel eerder begonnen. Ik herinner mij die vrouw die in het café met mij begon te praten. Ze zei dat ik mijn vriendin in de gaten moest houden.
‘Ik regel mijn eigen zaakjes,’ zei ik.
‘Dan moet je het zelf weten,’ zei de vrouw.
Ik vond het een rare vrouw. Ik dacht dat ze eenzaam was. Een eenzame gek. Verder dacht ik er niet meer aan. Tot dat telefoontje.
Ik speel met het pistool in mijn hand, het is geladen. Mijn vriendin kan elk moment thuiskomen. Ik kan het pistool maar beter weer opbergen. Ik doe het niet. Na dat telefoontje weet ik dat die vrouw gelijk heeft. Het wordt tijd dat ik mijn vriendin beter in de gaten ga houden. Mijn vriendin is 's avonds niet vaak thuis. Ik weet niet waar ze uithangt. Ik zou daar onderzoek naar kunnen doen, maar ik weet niet hoe ik dat moet aanpakken. Ik zou vlak na haar vertrek zelf ook het huis kunnen verlaten om haar te achtervolgen. Iets houdt mij tegen. Nu is ze ook niet thuis. En dat terwijl er nog wel voor haar gebeld is.
Ik zit op de bank en ik zet de televisie aan. Ik ben gewoon een tandartsassistent die televisie kijkt en die af en toe een pistool op het apparaat richt. Dan is het net of ik op de een of andere manier ben opgenomen in het schouwspel dat op de televisie wordt vertoond, want ik kijk naar een western. Ik blijf kijken. James Stewart wil zich op het goede pad begeven, maar wordt achtervolgd door een duister verleden en rept zich, met in zijn gezelschap een geinige oude man, naar een onbekend gebied. Ik blader in de televisiegids en lees dat ik naar The Far Country zit te kijken. Aangekomen in het onbekende gebied wordt James Stewart gedwarsboomd door een schurk die het uitgerekend op hém heeft voorzien. Ik weet niet of ik het verhaal nog goed kan volgen. I don't need other people, zegt James Stewart. I don't need help. I can take care of me. Er is sprake van een vrouw die is verwikkeld in een amoureuze relatie met iemand anders dan James Stewart. Ik denk aan mijn vriendin. Hangend op de bank haal ik het einde van de film. Aan het slot valt de vrouw in de armen van
| |
| |
James Stewart. Dit biedt uitzicht op de hoop dat hij uiteindelijk innerlijke rast heeft gevonden en dat hij niet meer wordt achtervolgd door een duister verleden. Je zou natuurlijk ook gewoon kunnen zeggen dat hij nu eindelijk een vriendin heeft.
Mijn vriendin is nog altijd niet thuis. Ik schakel de tv uit en ik verstop mijn pistool. Ik ga nog niet naar bed. Ik loop via de gang naar de voordeur. Het is bijna middernacht. Ik open de deur. Ik zie de straat, de huizen, de bomen, de troep. Ik adem de buitenlucht in. Heeft mijn vriendin een minnaar, dan is alles inderdaad anders geworden. Ik kijk of ze de straat in komt fietsen. We hebben een moderne relatie, denk ik. Nederland aan het eind van de twintigste eeuw.
Persoonlijk heb ik niet veel ervaring met overspel. Ik heb er natuurlijk wel veel over gelezen. Talloze romans gaan over overspel. Een erg goede vind ik Protocol overspel van Jan Tetteroo. Maar hoe zat het in dat boek allemaal ook alweer? Het was iets postmoderns. Daar schiet ik nu even niks mee op. Danielle Mitterand werd geciteerd, herinner ik mij. ‘Ik heb geleerd om een ramp als uitdaging te beschouwen,’ zegt ze. Dat weet ik nog. Heb ik mijn uitdaging gevonden, vraag ik me af terwijl ik nog altijd de straat in tuur.
Ik wil me normaal gedragen. Ik heb moderne opvattingen. Ik ben ziek en krankzinnig. ‘In zekere zin is alles een historische roman.’ Toen mijn vriendin dat zei wilde ze iets kwijt over onze relatie.
Godzijdank hebben we geen kinderen, denk ik, want kinderen worden in een situatie als deze altijd de dupe.
Ik sluit de voordeur en ik ga naar bed. Dit is een historische roman, denk ik, dit is een historische roman omdat alles wat erin wordt beschreven, of alles wat erin invoelbaar wordt gemaakt, zich in het verleden afspeelt en tegelijkertijd volledig verzonnen is, denk ik, maar het helpt niet echt.
Dit is een voorpublicatie uit de roman Afgunst, die in januari 2003 bij Uitgeverij Prometheus zal verschijnen.
|
|