Parmentier. Jaargang 11
(2001-2002)– [tijdschrift] Parmentier– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 77]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hanz Mirck
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 78]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
DraadloosZe wist niet wat rood betekende,
zei ze in haar rode jurk. Dat kan gebeuren, het is gebeurd
Ik zie haar rode lippen nog dat zeggen,
hoor haar spreken als het licht haar oorschelp roder kleurt
Blonde haren rood voor wie het zag, sproeten rode melkweg;
haar geschiktheid voor het toeval
Zachtrood het bloed slapend onder nagels, tweestemmig
zongen navel, wimpers dageraad
Rood waren alle straten, rood de witte steden, heel het land,
rood van stilte en van hitte, van wat zij niet weet wat het betekent
Rood was de rode steen maar anders, niet was zwart de nacht
rood was het, rood. Heel rood
Zal het in dit gedicht altijd september zijn? In de ochtend
ziet hij waar het altijd vroeger is aan de einder gloeien
Verkeerslichten seinen: sta stil bij dat je hierbij stil moet staan
Bij: dat ze ver weg dichterbij was dan hier, dichtbij verder weg
Auto's in de mist, rood, met achterlichten: jij blijft achter maar wij gaan!
's Avonds ruikt het in de kille staten vurig
maar soms zal 's zomers rood stof op rode auto's liggen
Haar vraag zal hij daarin schrijven, heel licht zal dat krassen
en nooit meer overgaan; zachtrood zal het roesten en zo
blijven bijten in het staal; in zijn eigen rode taal
Dat is wat hij denkt. Draadloos,
aan deze mooie draad.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 79]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(Trekt u van te voren uw winterhandschoenen uit; dunne mag u aanhouden.)Ga naar eind1Kwam op me af,
liet het hoofd kort voorover vallen,
tilde het weer op en toonde me de tanden
Rechterhand ter hoogte
van het middel, de vingers boven de pink
Zo verwachtend de blik - ik
bracht mijn arm maar in dezelfde houding
Greep nu met deze hand - God weet
wat die al eerder deed - mijn hand beet
Sprak een woord (nooit van gehoord)
op herkennende toon, en bewoog tegelijkertijd,
ritmisch, mijn hand heen en weer,
ging daarbij na of ik dit overnam
(dat wil zeggen: of ik mijn arm ook
afwisselend omhoog en omlaag bewoog);
toen liet ze weer
los
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 80]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Blijf weg uit de bossen (Spoorloos)But there is no road through the woods. Hij en de piano
ze zijn niet voor elkaar.
De handen van boogiewoogiebeest (niet aaien!)
ze zijn te groot, te groot!
Na elk stuk lacht hij droef
dan weer kruist hij de zware enkels. En dof
zingt Rippen van olifanten op gloeiende platen
beren met plastic tanden, diep in de spaanplaatwouden.
Blijf er weg, onzalig is het er, een stam komt nooit alleen,
altijd met z'n allen en bossen kunt u nooit vertrouwen, mevrouwen.
Het groen draait er steeds omheen wat open plek is;
een bos is niets dan doorzagen op hetzelfde ritme.
Nooit eerder heb ik jou ontmoet en toch: ik ken je goed,
Big Hand Tom, nooit vind je meer de weg terug.
Doe dicht die klep!
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 81]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Please turn me over, I'm upside downVoor M.E. Laat je nog even deze doos
zien. Als je niet wist: zat nooit
geen vogel in. Want: ziet niks meer
van. Eerder, wanneer der deksel af
deed: was vogel, met ogen dicht, knip-
perend, slaperig.
Sony en zo staat op zijkant maar
vogel, ernstig, knisterend, had doos nu.
Buitenop sloeg niet op broeden -
hoe ouder hoe minder van iemand,
zo'n doos.
Was een zeevogel? Met
treurige pet? Later ging hij
dood - pootjes omhoog, doos
leeg. Of niet; toch konijn erin
of anderszins. Nou ja, moet zelf maar
openmaken.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 82]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Verschijningsvormen. Een kruisweg met dertig staties...
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 83]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|