Parmentier. Jaargang 11
(2001-2002)– [tijdschrift] Parmentier– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 108]
| |||||
Piet-Hein Peeters
| |||||
1Gerard Reve leerde ik kennen door Gimmick! (1989) van Joost Zwagerman. In een bespreking van dat boek las ik, begin jaren negentig, dat Gimmick! De avonden (1947) van die tijd was. Net als de schrijver van De avonden, Gerard Reve, was Zwagerman de stem van een generatie, zo meende de auteur van de bespreking - althans in mijn herinnering. Gimmick! was een boek dat mij toendertijd aansprak en daarom kocht ik in een tweedehands boekhandel een exemplaar van De avonden. Een exemplaar met sprekende citaten op de achterkant. De jury van Reina Prinsen Geerligsprijs werd geciteerd: ‘...dit is niet een willekeurige zielsgeschiedenis, maar het boek dat uitbeeldt wat de tijd, die alle illusies vermoordde, de | |||||
[pagina 109]
| |||||
jeugd heeft aangedaan’, evenals een mij onbekende B. Stroman: ‘Dit boek is een hartverscheurende waarschuwing, lees het, walg ervan, maar moge zelfgenoegzaamheid of gemakzucht u niet doof doen blijven’.Ga naar eind1 De avonden viel mij tegen. Het was duidelijk geen Gimmick!. Pas enkele jaren later, toen die naïeve vergelijking mij geen parten meer speelde en ik De avonden opnieuw las, begon ik het boek meer te waarderen. Voor nu moet ik in ieder geval geschreven hebben dat ik geen kenner van het werk van Reve ben. Ik heb slechts drie boeken van hem gelezen: De avonden, Nader tot U en Het Boek Van Violet En Dood. Van de eerste en de laatste heb ik ten behoeve van deze tekst stukken herlezen. Dit gebrek aan kennis van het werk en mijn beperkte literaire ontwikkeling in het algemeen maken me ongeschikt om over de kwaliteit van het oeuvre van Reve te oordelen. Het bezien van de relatie tussen het mediabeeld dat ik van Gerard Reve heb en de invloed van dat beeld op mijn vermogen om zijn werk te beoordelen, is echter des te meer mogelijk. Literaire kennis of deformatie zitten me niet in de weg. | |||||
2Ik vind Gerard Reve een charmante, leuke man. En hij kan het goed vinden met Maartje van Weegen. Een aantal, niet chronologische herinneringen aan media-optredens: bij de dood van W.F. Hermans zet hij, geïnterviewd door Maartje van Weegen, Harry Mulisch te kakken door zichzelf en Hermans als ‘De Grote Twee’ uit te roepen - overigens sluit hij dat nova-optreden in mijn herinnering af met drie dikke zoenen op de wangen van Van Weegen. Enkele maanden geleden, wanneer Reve de Prijs der Nederlandse Letteren krijgt toegekend, staat hij op de voorkant van de Volkskrant in een soort dwangbuis afgebeeld. Een paar jaar daarvoor zoekt Maartje van Weegen hem voor een item van nova op, ik denk dat het ging over de legalisering van euthanasie, waarbij Reve onbegrijpelijk orakelt. Een interview in Vrij Nederland, weer enkele jaren daarvoor, staat me bij als één van de meest amusante stukken ooit in dit weekblad gelezen, onder andere omdat Reve - net ontslagen uit een ziekenhuis - tijdens een rit per se wil stoppen voor een kroket. En sinds mijn kennismaking met Reve zie ik met niet aflatende regelmaat stukken en stukjes in allerhande geschreven media gepubliceerd over de rol van levenspartnerJoop Schafthuizen bij de bewaking van Reve's oeuvre en de liefdevolle relatie tussen beide heren. Terwijl ik uit overlevering ook nog verhalen ken over incidenten rond Reve in de jaren vijftig en zestig, zoals het schijnbaar vermaarde ‘Ezelproces’. Let wel, het zijn slechts vage herinneringen. Het is goed mogelijk dat ze niet kloppen of niet volledig kloppen. Dat is een vaak bekritiseerd kenmerk van beeldvorming. Ik heb uit brokjes media-informatie, vluchtig gelezen interviews, door de jaren vervormde herinneringen en mijn eigen reacties op die gegevens een beeld geconstrueerd. Dat is wat volgens mij veel mediagebruikers doen. En in dit geval is het toegestaan dat beeld kritiekloos te gebruiken. Het gaat me immers om mijn (media)beeld van Gerard Reve en de relatie van dat beeld met mijn mening over het literaire werk van Reve, tenminste, die paar boeken die ik gelezen heb. | |||||
[pagina 110]
| |||||
3Om het maar ronduit te schrijven: het lukt me, door dat door de jaren heen ontstane beeld, eigenlijk niet om een mening te hebben over het werk van Gerard Reve. Ik herinner me dat het me al parten speelde bij het lezen van Het Boek Van Violet En Dood, kort na het verschijnen ervan. Toen al vond ik, met name door zijn media-optredens, Reve een entertainer met enkele, vrij particuliere, literaire thema's. De jongensliefde, het katholicisme en, hoewel dat geen particulier thema is, de ironie. En ik las het boek toen niet omdat de schrijver Reve me interesseerde, maar omdat ik de media-persoonlijkheid Reve zo grappig vond. Het Boek Van Violet En Dood bevestigde me - toen en nu - in mijn beeld van Reve. Ik merkte en merk dat het beeld sterker is dan het verhaal. Concreet: ik lees zinnen geschreven door Reve en die zinnen voegen zich in het beeld, dat invoegen kan ik niet eens een gedachtengang noemen, het gebeurt onmiddellijk. Ik constateer zelfs dat de zinnen nauwelijks afbreuk doen aan het beeld. Dat verbaast me niet. Het verbaast me niet dat een mediabeeld - dat tijdens het lezen min of meer om me heen hangt, meeleest - sterker is dan de leeservaring, zeker wanneer in het gelezen boek voortdurend bevestigingen van dat beeld worden gegeven. Het lijkt een bijna kwantitatief gegeven: één boek is hier niet opgewassen tegen de vele media-fragmenten. Ik moet daarbij wel opmerken dat ik graag in mijn beelden bevestigd word. Ik ben een lezer die maar moeilijk van zijn vooropgezette gedachtes los komt. Gerard Reve doet me wat dit probleem - mediabeeld versus leeservaring - betreft, denken aan schrijvers als Ronald Giphart en Herman Brusselmans. Beide zijn auteurs die hun werk begeleiden door een groot aantal media-optredens en die hebben meestal een niet al te serieus karakter. In het geval van Giphart heeft het er bij mij zelfs toe geleid dat ik zijn betrokkenheid bij Srebrenica met argwaan volgde.Ga naar eind2 Onterecht overigens, want Gipharts politieke betrokkenheid is al vanaf het begin van zijn publieke schrijverschap zichtbaar, maar het laat voor mij wel - opnieuw - zien hoezeer mediabeelden van mensen mij in mijn oordeel kunnen beïnvloeden. En dat is bij Giphart en Reve - van Brusselmans heb ik nooit iets gelezen - uiteindelijk zonde. Want beide heren kunnen schrijven. Of misschien beter: beide heren schrijven zo makkelijk, zo schijnbaar moeiteloos. Want, hoewel tegelijkertijd dus beeldbevestigend, de eerste pagina's van Het Boek Van Violet En Dood trekken me het verhaal in. Maar vervolgens is het voor mij bij Reve helaas ‘makkelijk’ in een dubbele betekenis. Het beklijft weinig. Leuke ironische uitstapjes, kokette opmerkingen over zijn jongensliefde, geschmier over de zin van schrijverschap en leven, het zal allemaal wel. Ook over De avonden heb ik uiteindelijk een vergelijkbaar oordeel. Hoewel het een meer beklemmend boek is, zou ik willen dat Reve zijn particulariteiten - waarschijnlijk wel relevanter in het tijdsgewricht waarin het boek verscheen - achterwege had gelaten. Maar nogmaals en bovenal, mijn mening is zeer waarschijnlijk besmet. Mijn mediabeeld van Gerard Reve speelt mij parten bij mijn oordeel over zijn literaire werk. | |||||
[pagina 111]
| |||||
4Op advies van Parmentier-redacteur Liesbeth Eugelink las ik in de voorbereiding van deze tekst het korte essay L.S. van Patricia de Martelaere, uit de bundel Een verlangen naar ontroostbaarheid (1996). Want het probleem dat ik heb met Reve, is, denk ik, in veel bredere zin herkenbaar. Ik noemde Giphart en Brusselmans al, en daar zijn zo een aantal namen aan toe te voegen: Lulu Wang, Joost Zwagerman, Heleen van Royen, misschien ook wel Marcel Möring en Harry Mulisch. Allen auteurs die naast hun literaire werk ook veelvuldig in de media optreden en daarmee zichzelf naast hun literaire werk plaatsen. De schrijver die dus mogelijk interessanter zou zijn, zichzelf wellicht interessanter vindt dan zijn of haar werk. In L.S. schrijft De Martelaere over de verhouding tussen auteur en lezer. En dan met name over de mogelijkheid niet voor een lezer te schrijven. ‘Schrijven op zich maakt van de schrijver nog niet noodzakelijk een schrijver-voor-een-lezer (...) we zouden hem ook kunnen modelleren als dagboekschrijver, als een volstrekt eenzaam individu dat, alleen voor zichzelf, zijn leven dag na dag bijhoudt om het te zien veranderen in een soort verhaal, met een continuïteit en belangrijkheid die datzelfde leven, onbeschreven, nooit zou kunnen hebben.’ Ik als lezer, als literatuurliefhebber verlang in deze cultuur naar die schrijver, hoe paradoxaal dat ook moge klinken. Ik wil namelijk de schrijver, als persoon, niet kennen, ik wil zijn of haar werk lezen en wanneer ik in een cultuur zou leven waarin dat onmogelijk is - en ik vrees dat - dan lees ik liever niet. Sterker nog: dan wil ik dat het werk van schrijvers beschermd wordt tegen de buitenwereld, mogelijk dus niet gelezen wordt, maar tenminste wel kan bestaan. Nog een citaat, dit keer uit Maanpaleis van Paul Auster.
Hij [de beeldend kunstenaar Thomas Effing - php] werkte nu voor zichzelf en ging niet langer gebukt onder de dreiging van de mening van anderen... Voor het eerst in zijn leven hoefde bij zich niet te bekommeren om resultaten waardoor de begrippen ‘succes’ en ‘mislukking’ opeens hun betekenis voor hem hadden verloren. Het echte doel van kunst was niet om mooie voorwerpen te creëren, ontdekte hij. Het was een methode van begrijpen, een manier om de wereld te doorschouwen en er je eigen plaats in te vinden, en welke esthetische kwaliteiten een afzonderlijk doek ook mocht bezitten, het waren bijna toevallige bijproducten van de poging deze strijd aan te gaan, om tot de kern van de dingen door te dringen.
Deze fictieve beeldend kunstenaar, voor mij hier gelijk aan ‘de schrijver’, heeft volgens mij mooie kunst gemaakt, ik hoef het niet eens te zien, ik geloof het. Ik zou, in extremis, dus bereid (moeten) zijn in deze mediacultuur mijn lezerschap op te geven om de literatuur zelf te laten bestaan. Ik zou (moeten) pleiten voor een schrijverskeurmerk zoals Patricia de Martelaere dat in L.S. lijkt voor te staan: ‘Sommige schrijvers zouden ook schrijven als ze niet werden uitgegeven, ze zouden schrijven als niemand hen las, en zelfs als niemand een boodschap had aan wat ze schreven, zouden ze er niet over denken om anders (leesbaarder?) te gaan schrijven.’ Ik zou (moeten) willen dat schrijvers voor zichzelf schrij- | |||||
[pagina 112]
| |||||
ven, dat het aan alle hiervoor genoemde auteurs op zijn minst verboden wordt nog langer in de media op te treden, dat het werk zelf de plaats krijgt die het toekomt, namelijk de belangrijkste. Iedereen die schrijft:, kent, hoop ik, de bijzondere ervaring van het schrijven zelf: het zitten, de gedachten die zich naar binnen richten, de innerlijke botsingen, de stilte die om de schrijver heen ontstaat. Wat daaruit voorkomt, is volgens mij belangrijker dan de schrijver. Verdient bescherming tegen de schrijver zelf. | |||||
5Ik vind het zelf wat overdreven en ook te romantisch, dit pleidooi voor een anoniem schrijverschap, voor, in extremis, de schrijver zonder lezer. Het is - ook weer - gebaseerd op een beeld. Het beeld dat er een mediacultuur zou zijn die zo overheersend is, dat de schrijver en de lezer geen keuze hebben. Ik geloof niet in verhalen van schrijvers die ‘de media’ of ‘het systeem’ de schuld geven van dit probleem. De schrijver kan zichzelf ondergeschikt maken aan zijn of haar werk, dat is een eigen keuze. En de lezer, ikzelf, heeft de afgelopen tijd bijvoorbeeld mooie boeken gelezen van Göran Tunström en Paul Auster, beiden schrijvers waarvan ik slechts dat ene gelezen boek ken. Dat lijkt me de ideale verhouding tussen schrijver en lezer. Tegelijkertijd - en hier val ik mijn eigen relativering weer af - realiseer ik me echter ook dat bijna alle grote, Nederlandstalige auteurs voor mij door hun media-optredens wel degelijk besmet zijn. En dat dit voor mij werkelijkheid is. In een boekhandel kijk ik niet meer naar de stellage met recent verschenen Nederlands literair werk. De nieuwe Grunberg, de nieuwe Mulisch, de nieuwe Noordervliet, ze staan me vooraf al tegen. | |||||
6Terug naar Gerard Reve. In Nederland wellicht de eerste schrijver die tevens een mediapersoonlijkheid werd. Het kan goed zijn dat zijn literaire werk van bijzondere kwaliteit is, zijn reputatie onder literatuurkenners doet dat vermoeden. Dan is het in ieder geval voor mij zonde - ik weet niet of iedereen zo gevoelig is voor beeldvorming - dat Gerard Reve zo graag in en op de media verschijnt. Ik zou kunnen zeggen dat Gerard Reve mij zijn werk afgenomen heeft. | |||||
Literatuur
|