| |
| |
| |
Proza
| |
| |
Liesbeth Eugelink
Don't ask me why
1.
Toen je eenentwintig was, besteedde je al het geld dat je ouders op je zilvervlootrekening voor je hadden gespaard aan een vlucht over de Indische oceaan in een Boeing 747 naar Sydney, Australië; het andere eind van de wereld. De reden van je reis was onduidelijk, en de keuze voor uitgerekend dat continent nog onduidelijker, en toch was er maar één ding op de wereld dat je op dat moment wilde doen en dat was gaan. Je moet een vreemde aanblik hebben geboden op die leeftijd toen je, net vijftig kilo en praktisch vlekkeloos - het jongere zusje van jezelf -, de trappen naar je kamer van de jeugdherberg middenin het redlight district van Sydney opklom en daar temidden van je kamergenoten die kletsten en dronken in bed kroop zonder gegeten te hebben, en je jetlag wegsliep.
Toen je de volgende ochtend wakker werd van de goudbruine geur van zon en getoast witbrood, meed je de andere backpackers in dit deel van de stad, nam de metro naar het centrum van de stad, ging zitten op een bankje in het rustigste parkje dat je kon vinden - aan je voeten mistroostig koerende duiven - haalde diep adem, en raakte daar in een gemoedstoestand die je eigenlijk de hele reis nooit helemaal van je af hebt kunnen zetten - een stemming van verlorenheid en eenzaamheid en nieuwsgierigheid - een stemming die de meeste jonge reizigers bevangen moet hebben als ze voor het eerst echt alleen op reis zijn in het buitenland en om zich heen keken terwijl ze dachten: wat doe ik hier in godsnaam?
| |
2.
Zeven maanden later zijn je gevoelens nog net zo ambivalent en zit je bovenop Ayers Rock, hartje Australië, uit te kijken over het weidse landschap - precies zoals je het je nicht op een foto hebt zien doen. Verloren in de woestijn zie je de kleine witte tentdaken van de toe- | |
| |
ristennederzetting net buiten het reservaat. En aan de voet van de rots de touringcars waarvan de inzittenden als miertjes de rots op klauteren. Vanavond zal de zonsondergang, geheel in tegenspraak met de folders en reisboeken, waarschijnlijk niet mooi willen worden. En vannacht zal er de koude nacht zijn, met de oneindige sterrenhemel waarin je, als je goed kijkt, Saturnus ziet, het enige dat de hele reis wel mooi is gebleven.
En terwijl je uitkijkt over de rooddoorbakken aarde, de terra nulius, van Yulara-park, hoop je tegen beter weten in dat er iets belangwekkends zal gebeuren, een revolutionair inzicht dat je iets duidelijk zal maken over deze reis, maar alleen backpackers-toeval is je deel.
Bijvoorbeeld: bovenop de rots tref je Kevin, de Ierse, roodharige uitvoering van de kleinste van de Dalton-broers die je een maand daarvoor op een rondreis door Tasmanië ontmoet hebt. Kevin, die thuis met pistolen op zak loopt, so he says, vanwege een of andere agressieve overname van zijn bedrijf dat al decennialang tot de familie behoorde en waar hij onderdirecteur van was. Kevin die, nadat je uit Melbourne meegepikte wiet op was, al snel aansluiting vond bij Roy die net zijn vrouw verloren was en nu door Tasmanië toerde en die dus ook veel levenservaring had en zinniger dingen over het heelal te vertellen had dan het ultiem stupide ‘yeah, it's very, very big’, dat jij die avond waarin zij elkaar vonden naar voren bracht omdat de onderkant van het bed boven je hoofd jou maar tot één diepzinnig ding uitnodigde, namelijk slapen.
Okay dus, ‘Kevin. Jij ook hier. Goh, da's nou eens toevallig. Zou jij een foto van mij willen maken? Ja, zo. Terwijl ik op de rots sta, met achter mij de outback, aan mijn voeten, alsof ik het, zeg maar, bedwongen heb’ (wat tenslotte ook een beetje zo is: tenslotte ben je maar mooi dat hele steile stuk omhoog geklommen, echt een prestatie gezien de immense hitte waardoor eens in de zoveel jaar iemand hier het loodje legt).
‘Ja, zo, okay, bedankt mate. Thanks a lot. Waar ik slaap?’ (Op de camping, waar je je tent deelt met een of andere Britse trut die vanwege geldgebrek niet in de jeugdherberg wil overnachten, en die je hele dagvoorraad heeft zitten opeten terwijl ze honderduit tegen jou praatte, hoe leuk Australië wel niet was, en wat ze allemaal gezien en gedaan heeft: waterskiën, bungeejumpen, raften, hanggliding, having a great time weet je wel, en wat jij allemaal gezien en gedaan hebt? (voornamelijk: vreemdgegaan), en die, voordat je ook maar één zin had kunnen terugzeggen al opgestaan en vertrokken was, om nooit meer terug te keren omdat in de tussentijd iemand haar verteld had dat 's nachts op de camping dingo's rondsluipen en tenten openrijten op zoek naar voedsel, wat natuurlijk hartstikke eng is, als je Brits bent, en waarop het even door je heen schoot dat het wel aardig geweest zou zijn als zij jou dat ook verteld had).
Backpackers-toeval dus. Maar een wonder is in de verste verte niet te bekennen. Die rots, dat monolithische oergeval, dat maakt je eigenlijk maar een ding duidelijk: dat je, waar je ook gaat, altijd jezelf meeneemt en dat er dus ook altijd een moment komt, waarop je jezelf weer tegenkomt, hoe hard je ook gelopen hebt. Het kan zijn dat je in de tussentijd bruiner bent geworden, of dat je haar lichter is geworden. Dat je een bril hebt gekregen, of dat je andere kleren draagt, gekregen van iemand die je ontmoet hebt in Melbourne. Dat je een uitdrukking op je gezicht hebt gekregen die je eerst niet had. Maar het is ontegenzeggelijk:
| |
| |
jij. En weet je, dat vind je nogal een karig inzicht dat het leven jou hier geeft. Alsof je vol spanning naar een goochelaar hebt zitten kijken, wachtend op het moment dat hij eindelijk een konijn uit zijn hoed tovert, maar dat die er dan niet in zit. En je vraagt je af of je voor dit inzichtje dat hele klote-eind hebt moeten reizen? Of je dat niet ook thuis, onder comfortabeler omstandigheden, had kunnen inzien zodat je je zilvervloot-centjes voor iets anders had kunnen bewaren? Voor een nieuwe stereotoren ofzo, of als financieel funderinkje voor als je later een huis wilt kopen.
| |
3.
Ja, zo zit je daar op die rots, jij, Else Detmer. Drie maanden na je tweede vertrek, en zeven maanden na je eerste vertrek uit Nederland, en je zit dus tegen beter weten in te wachten op een wonder, een helend inzicht, een brandend braambos desnoods. Maar het enige wat je ziet zijn de brokstukken van een rampzalige reis. Vanaf zo hoog - 880 meter boven de grond - is het spoor van puin en gruis, je eigen desastreuze Dreaming-track, met gemak terug te volgen.
Kijk, daar in Young - als je goed kijkt zie je het liggen, ja daar, dat kleine stadje, als een kersenpitje ingebed tussen de heuvels van New South Wales, nummertje 26 op de Harvest Guide to Australia, gesitueerd tussen Dubbo en Sydney. Daar in Young dus, daar ging het al mis, toen de grijze Ford met zijn bumper schurend over de grond wegsjeesde, bepakt en bezakt met Al en Monica en Peter en Melissa en al degenen die je elke avond bij het kampvuur uitgenodigd en een stuk vlees voorgezet hebben, nadat ze je voor de zoveelste keer een blik koude spaghetti naar binnen hebben zien slobberen. Daar maakte je je eerste brokken: toen zij wegreden, en jij niet met ze meeging. En waarom niet? Omdat je zogenaamd teveel gehecht was aan de schapen die je elke dag als kussentjes door de groene velden zag rollen, maar eigenlijk gewoon omdat je bang was voor het avontuur in het avontuur, want aan het werk kan het niet gelegen hebben, dat hing je allang de keel uit. Al vanaf de eerste dag, toen de opzichter je met sandalen door het metershoge gras liet lopen terwijl het er stikte van de levensgevaarlijke slangen, alle dodelijke soorten waren daar vertegenwoordigd: de taipane, de tiger snake, de brown snake, de black snake en de zeventig verschillende soorten giftige adders, zodat zelfs lieslaarzen nog niet hoog genoeg zouden zijn geweest om je een beetje op je gemak te hebben doen voelen tussen die schitterende Australische fauna. Je had net zo goed mee kunnen gaan, toen, want twee dagen na hun onsuccesvolle eenmiddags-staking, gooide jij de boel er alsnog bij neer; het ijzeren bakkie om je nek, je pet, je waterfles, en maakte je de opzichter in een keer duidelijk dat je het zat was: dat alle kersenbomen kris-kras door elkaar stonden terwijl hij wel voor een luizige twee dollar per bak elke kers op soort gesorteerd wilden hebben, en dat er sowieso niks fatsoenlijks aan die rotbomen van
hem groeide, en dat hij het gras eens wat regelmatiger moest maaien, omdat je het niet zo op had met die bruine en de zwarte en de tijgerslangen die je elk moment in je enkels konden grijpen. En nadat je vanwege deze eenmans-revolutie op staande voet ontslagen was, jutte je de tortelduifjes Roger en Melanie die veels te verliefd waren om welk onrecht dan ook tot zich door te laten dringen, op met je mee te
| |
| |
gaan naar het Nashi-fruit een paar kilometer verderop waar ze je vijf dollar per uur betaalden. ‘Vijf Dollar! Per uur! Of je nu hard werkt of langzaam, je hebt altijd prijs. Precies het omgekeerde van deze vuile uitbuiter met die veels te jonge Filippijnse, waar je, of je je nu te pletter werkt of niet, nooit vet vangt.’
Roger had dan wel iets van een seriemoordenaar, en je vreesde het ergste voor Melanie die niet meteen het beste oog had voor fijne kerels want - zo vertelde ze je op een avond in het doucheblok - ze was al op de vlucht voor een vroeger vriendje dat haar stalkte. Maar dat ongemak nam je op de koop toe, want wilde jij naar het Nashi-fruit, dan had je Rogers auto nodig, en hem erbij omdat je geen rijbewijs had.
En dat was Young, en dat was nog maar het begin.
Maar ook daarvóór had je eigenlijk al brokken gemaakt. Daar, bij je nicht ergens in the middle of nowhere in New South Wales. Omdat je jezelf drie weken lang in de caravan opgesloten had om te schrijven, omdat je je bedacht had dat dat de reden was dat je naar Australië gekomen was. En terwijl ieder levend wezen in de buurt naar je toe kwam: je neefje Simon in zijn knalgele regenpak in de stromende regen omdat ie zich kapot verveelde, de poes Buck die als ie niet als een sfinx op het hek lag, als een bolletje wol in je rugzak kroop, het hondje Meggie dat net deed of ze iets aan haar pootje had, en 's nachts de twee opossums die krijsend en vechtend over het dak van de caravan rolden, terwijl al die beesten jou dus opzochten, zat jij over je blocnote gebogen en verwoed te schrijven, jezelf voorhoudend dat dit het nu was.
En verder sukkelde je tijdens elk autoritje door het heuvelige trance-landschap in slaap, flikkerde je bijna van een paard, en groeide je schuldgevoel over je eigen onachtzaamheid zo wolkenkrabberig hoog dat op een goede dag zelfs de felle Australische zomerzon er niet meer doorheen kwam. En je bedacht dat je misschien beter maar eens op kon stappen, ook omdat je na deze drie weken het vermoeden kreeg dat je nicht het langzamerhand wel eens welletjes vond worden, dat ze je overal naartoe sleepte, naar Burning Lake zus, en Dust-town zo, terwijl jij al die tijd geen enthousiast woord uit je strot kon krijgen, en toen heb je maar het eerste het beste kutbaantje dat je kon krijgen aangenomen, om te laten zien dat je best ondernemingszin had, al wist je zelf dat het alleen maar was om iets te doen te hebben tot je naar Melbourne kon om Oud en Nieuw te vieren.
Ja, bij jou duurde die jetlag wel drie weken.
Misschien duurde je jetlag zo bekeken, wel de hele reis.
En goed beschouwd, als je er zo eens over nadenkt, was het gedonder toch eigenlijk nog veel eerder begonnen. Eigenlijk al meteen tijdens de vliegreis. Omdat je in het vliegtuig een plek toegewezen had gekregen naast Francien die, oh toeval, van eerdere tripjes, de hele gay-scène van Melbourne op haar duimpje kende. (Eigenlijk hadden jullie helemaal niet een zitplaats naast elkaar toegewezen gekregen. Eigenlijk zaten er in de cross-atlantische megajumbojet drie gangpaden en acht rijen stoelen tussen haar en jouw plaats, maar het grootste gedeelte van de reis zaten jullie toch naast elkaar omdat jullie, nadat jullie elkaar in de vertrekhal tussen de zakenlui, de Indiaase families, de alternatieve backpackers
| |
| |
en de hollandse stelletjes op zoek naar exotische romantiek, meteen gespot hadden en het idee hadden dat jullie elkaar wel het en een ander te vertellen hadden.
Francien kende ook de hele homoscène van Engeland, en van Quebec en waar was ze allemaal niet geweest, zodat ze je het ene na het andere avontuurlijke verhaal wist op te lepelen terwijl jij je uit alle macht geen stom rund probeerde te voelen. Je wilde vragen waarom, als het elke keer zo geweldig was geweest, ze toch steeds weer vertrokken was, maar iets weerhield je ervan. Misschien wel haar vraag aan jou waarom jij naar Australië gekomen was, wat jij zelf eigenlijk niet goed wist. Behalve dat je nicht er woonde, en dat je ooit op de lagere school een klassenwedstrijd had gewonnen doordat je uit de Donald Duck de aboriginal-herkomst van het woord kangoeroe wist, had je niks met Australië. Je wilde reizen, en je wilde ver weg, zo ver weg als mogelijk. Australië dus, geheel down under. Naar toen bleek zat dit lege continent volgepropt met jonge backpackers op zoek naar zichzelf en was je dus gewoon een van de velen, en je onderscheidde je alleen maar omdat je eerder het idee had dat je jezelf wilde kwijtraken dan dat je jezelf wilde vinden, althans, dat dacht je. De tussenstop met overnachting op Sri Lanka niet meegerekend - noteer: je eerste kakkerlak gezien - duurde de vliegreis vijfentwintig uur en toen vond je het zo langzamerhand wel eens tijd worden dat het nieuwe continent in zicht kwam. Zo heel ver kon Australië nu ook weer niet zijn, gemeten naar de oneindigheid. En je bedacht dat vliegen niet goed kon zijn voor je hersenen, want na al die vlieguren kon je niet meer bedenken hoe het kon dat je de zon aan de ene kant van het vliegtuig onder had zien gaan, terwijl die een paar minuten later aan de andere kant al weer opkwam, terwijl je dat thuis zelfs nog ergens gelezen had. En eindelijk, nadat Francien haar derde whiskey genomen had en nog wereldwijzer keek dan ze al deed - echt giga-irritant -, toen dook het vliegtuig eindelijk onder de wolken en zag je in de diepte het rode droge land liggen dat zich uitstrekte
van einder tot einder. Vanuit de lucht was het net een grote rode pannenkoek. Een slecht gebakken pannenkoek, met in de bodem grote kraters en bulten, alsof het beslag te dun over de bodem was uitgegoten en er overal lucht tussen de pan en het deeg was komen te zitten. Af en toe slingerde er een dun streepje stroop kriskras door het land. Dat was dan een weg. Volstrekt doelloos en willekeurig. Geen huizen, rivieren, of bergketens, die iets van een reden gaven waarom de streep zo liep, en niet anders. En al helemaal geen ‘hello’ in dikke, klodderige stroop-letters die je welkom heetten. Maar niemand behalve jij leek daarvan op te kijken want Francien zat na één blik naar buiten alweer in een tijdschrift te bladeren, alsof ze zeker wist dat de dingen er zodadelijk weer net zo zouden zijn zoals ze ze een half jaar geleden had achtergelaten. En terwijl het vliegtuig aan het dalen en dalen was, werd Australië, dat lapje rode aarde op de wereldkaart, dat puntje in je hoofd, steeds groter en groter, en werd de boel langzaam maar zeker omgedraaid, en werd jij een stipje in Australië, geheel omgeven door de rode aarde.
| |
4.
Weet je, die rots waar je op zit, als je hem van een afstandje ziet, dan lijkt het een immens, massief blok steen, een grote puist die zo uit het landschap is komen breken, maar als je
| |
| |
dichterbij komt, zie je dat hij helemaal niet massief is. Er zitten grote kloven in die van boven naar beneden lopen, er zitten kuilen, holen en gaten in, en elke scheur of kloof betekent iets. Althans, bij de aboriginals, wij noemen het gewoon spleten en gaten enzo, maar bij hen is een bepaalde kloof de super-heilige grot Tjati die geen mens mag betreden omdat ene Kantju er ooit gestorven is. En twee halfbegraven steenblokken waar je werkelijk niks bijzonders aan kan ontdekken, blijken dan de lichamen te zijn van Mita en Lungkata die daar van de rots gevallen zijn. En een pilaar waar je volstrekt aan voorbij gelopen zou zijn, blijkt Lunpa te zijn die versteend is en gedoemd de rest van zijn leven op te kijken naar de pootafdrukken van Kurrpanngu, en dat zijn dan witte vlekken. Nou, ga zo maar door. Je zou jaren nodig hebben om al die verhalen die deze rots vertelt, te kunnen beluisteren. Dat iedereen er maar wil opklimmen - over het spirituele pad van de grote heilige wallaby Mala - ligt bij nader inzien eigenlijk het minst voor de hand (jammer dat je dat pas ontdekt als je er al op zit).
Je vindt de gedachte wel mooi, maar eigenlijk baal je er ook enorm van, want de rots voelt daardoor ook een stuk minder stevig, alsof die alleen maar van verhalen aan elkaar hangt, en helemaal niet van steen is, terwijl je dat nou net zo'n geruststellend idee vond, die grote klomp steen, dat die daar maar mooi stond, en dat ook nog wel even zou blijven doen. Het had een grote dikke punt moeten zijn achter deze hele zooi-reis, en dan had je eindelijk met een gerust hart naar huis kunnen gaan. Maar voor je gevoel ben je nu verder weg van huis dan je deze hele reis was. Met de beste wil van de wereld kan je van hier af Nederland niet zien liggen, hoe ingespannen je ook in de verte tuurt. Nederland ligt van hieruit zo oneindig ver weg, dat het je bijna onmogelijk voorkomt om nog thuis te komen; alleen een wonderbaarlijke salto-mortale van de tijd lijkt daar nu nog voor te kunnen zorgen.
|
|