| |
| |
| |
Bov Bjerg
Macaroni met ham
Vertaling: Michel Verhagen
Macaroni met ham was altijd al mijn lievelingseten, maar één keer ging ik ervan over mijn nek. Het begon allemaal in een lichte, koele ruimte: het bleke gezicht van mijnheer Hofer lag op een schoon wit kussen, zijn ogen waren gesloten, zijn handen lagen gekruist op zijn buik en werden bij elkaar gehouden door een rozenkrans. De dood van mijnheer Hofer betekende niet veel goeds. Dat de kankergezwellen, die de buik onder de gekruiste handen zo overhoop hadden gehaald, het zonder hun gastheer ook niet lang meer zouden uithouden, was slechts een schrale troost.
Het winkeltje van mijnheer Hofer bij de katholieke kerk, dat destijds zelfs tegen de eerste plaatselijke supermarkt kon opboksen, omdat mijnheer Hofer er broodjes leverkaas en negerzoenen voor een dubbeltje verkocht, bleef nu ook echt gesloten. Mijn moeder had haar baan verloren en zonder het tijdschriftenrek en de kleine boekenafdeling wist ook ik niet meer wat ik in mijn vrije tijd moest doen. Sinds ik kon lezen, had ik de middagen in het achterkamertje van mijnheer Hofer doorgebracht en er stapels strips, kinderboeken en nog meer strips verslonden, slechts onderbroken door de vriendelijke bezoeken van de doofstomme mijnheer Wagner, van wie ik niet precies wist of hij nu de voorkeur gaf aan jonge alleenstaande moeders of aan kleine bleke jongetjes, ik wist zelfs niet, wat ik liever had. Van mijnheer Wagner zelf hoorde je daar natuurlijk niets over. Zolang de klanken maar duidelijk genoeg geformuleerd werden, kon hij in principe wel liplezen, maar wanneer je probeerde met rare opmerkingen zijn ondoordringbare vriendelijkheid op de proef te stellen, kon je bij het spreken nog zulke vreemde grimassen trekken, hij begreep er niets van. In zijn jaszak had mijnheer Wagner altijd een zak zuurtjes, hij gaf me altijd een gele, hoewel hij goed wist, dat ik de oranje veel lekkerder vond. Als ik hem dan beledigd aan- | |
| |
keek, gaf hij me nog een gele en grinnikend mocht ik dan de twee gele zuurtjes tegen een oranje ruilen.
Het werd zomer, het briefje op de winkeldeur ‘Wegens ziekte gesloten’ vergeelde en mijn moeder had nog steeds geen ander werk gevonden.
Mijnheer Wagner zag ik heel soms nog, 's ochtends op weg naar school of in het weekend op het sportterrein, waar hij altijd aan de kant stond en de jeugdteams met gorgelende geluiden aanmoedigde.
Op zekere dag was mijnheer Wagner verdwenen en vreemd genoeg begon mijn moeder zich precies op dat moment in hem te interesseren. Of ik me mijnheer Wagner nog kon herinneren.
‘Ja.’
Of hij me misschien een keer...
‘Nee, ik weet niet wat je bedoelt.’
Of hij me misschien een keer had aangeraakt.
‘Ja.’
Ineens begon ze te schreeuwen en gebruikte ze termen die ik weliswaar kende, maar dat mijn moeder ze ook kende, had ik nooit gedacht. Naast de meest verschrikkelijke scheldwoorden ging het vooral om alle mogelijke benamingen voor de mannelijke geslachtsorganen, gekoppeld aan verschillende varianten op het werkwoord ‘verwijderen’.
‘Maar ik hem heb ook aangeraakt.’
Tierend liep ze door de gang en riep dat ze er wel achter zou komen waar mijnheer Wagner, die ze kennelijk alleen nog maar smeerlap noemde, waar die smeerlap uithing, daar zou ze wel eens achterkomen en dan moest je eens opletten!
‘Vaker?’
‘Ja, meerdere keren.’
Ze zou er wel achterkomen, al moest ze helemaal naar Stuttgart of Ulm rijden, je kon er namelijk niet van uitgaan, dat zo'n viezerik zich in onze stad veilig kon ophouden, ze rende naar de garage, ‘in de koelkast staat nog bonensoep, wacht maar niet op mij met eten’, kwam met haar fiets weer naar buiten gestoven en ademde pas weer diep en hoorbaar in en uit toen ik vroeg, wat er nou eigenlijk zo verschrikkelijk aan was, dat ik mijnheer Wagner bij binnenkomst en vertrek een hand gaf.
De zomer ging voorbij, ik zat inmiddels op de middelbare school en mijn moeder had een tijdelijke baan gevonden aan de andere kant van de katholieke kerk. Het was het vreemdste beroep, dat ze ooit had uitgeoefend. Ze poetste en ze kookte. Niet 's morgens vroeg op één of ander kantoor of in een café of kantine. Nee, ze poetste en kookte voor het docentenechtpaar Glinka, ze gaven allebei Latijn, en hun beide zonen Ekbert en Bente. Ekbert met een ‘k’ en Bente als ‘Bente’. Ekbert was de beste leerling van het beste gymnasium van de stad, Bente was wat achtergebleven en nam van hetzelfde gymnasium enkel zessen en zevens mee naar huis. Bovendien beweerde men, dat hij onder behandeling stond van een psychiater, want:
‘Wagner.’
| |
| |
‘Wat, heeft ie Bente Glinka ook...?’
‘Ja, Bente Glinka ook.’
Mevrouw Glinka was een lange, slanke vrouw. Ze leek precies op de flamingo's uit de dierentuin van Stuttgart. Iedere zondag zat ze alleen in de kerk, zonder familie. Terwijl ze nog lang niet zo oud was als de verrimpelde weduwes met hoofddoekjes op, die op de voorste rij zaten.
De parochieleden maakten elkaar van alles wijs: zo zou mevrouw Glinka vroeger protestants geweest zijn. Ze hadden me net zo goed kunnen vertellen, dat ze vroeger een man was geweest. Katholiek was je vanaf je geboorte of je was het niet. Iedereen had wel een ander antwoord op de vraag, wat haar ertoe gebracht had om vrijwillig katholiek te worden. Zelf had ik ook zo mijn vermoedens, maar die hield ik voor me. Het had met haar uiterlijk te maken. Mevrouw Glinka was net zo lang en dun als de toren van de katholieke kerk, een sober naoorlogs gebouw. De toren van de protestantse kerk was echter kort en stevig. En mevrouw Glinka was dus katholiek geworden, omdat ze beter in onze toren paste.
Desondanks hing er nog steeds een raadselachtige sfeer rond deze lange, magere vrouw, die ooit protestants was geweest, die thuis niet zelf kookte en poetste en die tot overmaat van ramp ook nog Latijn gaf, een taal, waarvan het studiepikje Holger laatst vertelde, dat het ‘een dode taal’ was. Een dode taal? Net zo dood als mijnheer Hofer met zijn bleke gezicht en zijn met een rozenkrans omsnoerde handen. Om van te griezelen.
Het huis van de Glinka's lag verscholen achter hoge heesters. Bij het tuinhek belde ik aan. Kort daarna hoorde ik een zoemer en kon ik het hek openduwen. Bij de huisdeur moest ik nog een keer aanbellen, mijn moeder deed open. Ze zag er heel normaal uit. Helemaal niet zoals de dienstbode die ik kende uit de serie ‘Upstairs, Downstairs’. Geen kapje, geen schort met ruches, geen plumeau waarmee ze druk in de weer was. ‘En, hebben jullie wat geleerd?’, vroeg ze. Ze boog voorover en fluisterde: ‘En vergeet straks niet om dankjewel te zeggen.’
Bente leidde me rond door het huis. ‘Dit is de woonkamer.’ De Glinka's hadden geen behang op de muren, maar hadden er boekenkasten tegenaan gezet. Waar plek over was, hingen schilderijen. Ik kon niet zien, wat ze voor moesten stellen. In het midden van de reusachtige kamer lag een zeer dik tapijt, helemaal achterin stond een piano.
‘Dat is geen piano,’ verklaarde Bente me, ‘maar een vleugel.’
Maar waar was de televisie? Een woonkamer zonder televisie? Bente ging aan de piano zitten en speelde met gespreide vingers, heel theatraal, met zijn voorhoofd bijna op de toetsen, totdat mevrouw Glinka de woonkamer binnenkwam.
‘Bente, alsjeblieft! Je weet dat het middag is.’
‘Dag,’ zei ik.
‘Dag,’ antwoordde mevrouw Glinka met spitse mond.
‘Maar Ekbert heeft gistermiddag toch ook...,’ zei Bente.
‘Quod licet Jovi, non licet bovi,’ zei mevrouw Glinka, ‘we gaan dadelijk eten.’
Ik hielp mijn moeder de tafel te dekken, Bente zat met een vies gezicht achter de piano. Opeens stond hij op, liep naar de hal en sloeg op de zware gong.
| |
| |
Voor het eten werd er gebeden en na het eten werd er gebeden. Het eten smaakte net zo lekker als thuis. Logisch. Met dat verschil, dat er bij de Glinka's blijkbaar altijd soep vooraf en naderhand een toetje was. En servetten. Van een dikke witte stof. En na iedere gang moest je wachten totdat iedereen klaar was. Na het eten werden de familiezaken besproken, wanneer Ekbert iets deed, waarom mijnheer Glinka waarheen ging, mijn moeder en ik zaten er zwijgend bij. Je mocht pas van tafel, wanneer mevrouw Glinka haar stoel naar achteren schoof en zuchtend zei: ‘Zoooo...’
‘Wagner heeft je geneukt,’ zei ik bij de deur tegen Bente.
‘Wie zegt dat dan,’ zei Bente.
‘Iedereen,’ zei ik.
‘Dat is helemaal niet waar. Ik heb hem alleen een keer afgetrokken. Nou en?’
‘Ach, en daarom ben je nu gek en moet je steeds naar de psychiater? Dat geloof ik dus niet.’
‘Wacht maar af,’ zei Bente, ‘als je hier een paar keer 's middags hebt gegeten, dan zul je zien, dat je niet per se het geslacht van Wagner nodig hebt, om gek te worden.’ Hij gebruikte echt dat rare woord uit het biologieboek, geslacht.
Mevrouw Glinka was bij de parochieleden niet erg geliefd. Over het algemeen werd haar overgang tot het katholicisme gezien als een bewijs van haar protestantse instelling ten aanzien van het geloof. Bovendien kon ze theorie en praktijk van de katholieke kerk simpelweg niet uit elkaar houden.
Zo was mevrouw Glinka waarschijnlijk de enige vrouw onder de zeventig, die iedere zaterdagavond ging biechten om op zondagochtend helemaal vrij van doodzonden de communie te ontvangen. Er zat nog wel een nacht tussen. Dat was zelfs voor de meest diepgelovige traditionele katholieken hoogstens een theoretisch probleem, gebiecht bleef gebiecht, klaar uit - maar niet voor mevrouw Glinka. Dat ze ook de nacht van zaterdag op zondag absoluut deugdzaam leefde, bewees het feit, dat ze ondanks haar strikte pausgebondenheid niet meer zwanger werd, terwijl het bierbuikje van haar man ieder weekend steeds ronder werd, waardoor de zwijgzame mijnheer Glinka steeds meer op de toren van de protestantse dorpskerk ging lijken.
‘O ja,’ zei mijn moeder terloops toen ik met de ene hand een boterham met jam in mijn mond stopte en met de andere hand mijn boekentas vastpakte, ‘o ja, vanmiddag eten we overigens macaroni met ham.’ En daarna zei ze iets, wat ik meteen weer vergat: naar een recept van mevrouw Glinka.
In de grote pauze gaf ik de helft van mijn boterhammen met salami weg, zodat ik 's middags meer pasta lustte. De ochtend wilde maar niet voorbijgaan. This is Mac. He is waiting for the big blue bus. He is waiting voor macaroni met ham. Big and vet and gebraden in the pan. Yes? No teacher, I listen not. Yes, I am sorry. I am thinking of macaroni met ham. Yes, bacon. - Ham? Oh.
Ik belde aan bij het tuinhek, wachtte op de zoemer en duwde het hek open. Bij de deur belde ik weer aan, mijn moeder deed open.
‘En, hebben jullie wat geleerd? Vergeet straks niet dankjewel te zeggen. Nou, je hebt haast vandaag.’
| |
| |
‘Waar is de pastaschotel?’
‘In de oven.’
Ik werd niet achterdochtig. Ik dekte de tafel en was nog steeds niet achterdochtig, toen mijn moeder fluisterde: ‘Eet vandaag maar gerust twee borden soep. Er is bonensoep.’
Dat was moeilijk kiezen. De bonensoep van mijn moeder was mijn tweede lievelingseten, meteen na de pastaschotel met ham. Hoe kon ik op één en dezelfde middag nou extra veel eten van twee soorten lievelingseten? Nog steeds werd ik niet achterdochtig. Mijn moeder gaf hele duidelijke hints, maar ik zag ze niet.
In de hal sloeg Bente op de gong. En zegen, wat U ons gegeven hebt, amen. Nu moest ik kiezen: bonensoep of pastaschotel.
‘Ho, dank je wel, dat is genoeg!’
Ik at de bonensoep op, slechts een halve pollepel, en wachtte. Mijn maag knorde, ik was blij, dat er zoveel plaats over was en stelde me voor, hoeveel porties ik dadelijk op kon. I am waiting for bacon-noodles.
Maar mijn moeder nam nog een kom bonensoep, net als Bente, Ekbert en mijnheer Glinka en nog steeds werd ik niet achterdochtig. Mevrouw Glinka maakte opmerkingen over het gewicht van haar man, daarna lachte ze naar me en zei: ‘Wij wachten op de macaroni, nietwaar?’ Toen werd ik achterdochtig. Te laat. De macaroni met ham smaakte niet. Ik had een gigantische honger en de macaroni smaakte niet.
Een droge ovenschotelmassa, die zuur en naar nootmuskaat rook. Een grote brok, die door een zachte yoghurtprut bij elkaar gehouden werd. De pasta die er bovenuit stak, was donkerbruin gemummificeerd. De hamreepjes waren draderig en taai. Bente ging naar de keuken en kwam terug met een grote fles ketchup.
Ik at. Hapje voor hapje. Zonder ketchup. Langzaam kauwen. Goed met speeksel vermengen. Doorslikken. Alleen niets laten merken. Ik begreep de wereld niet meer. Vragend keek ik Bente aan. Hij stuurde mijn blik naar mevrouw Glinka. Vragend keek ik mijn moeder aan. Ze keek naar mevrouw Glinka. Ekbert, mijnheer Glinka, wie ik ook aankeek met mijn vragende ogen, waarin waarschijnlijk ‘Why?’ te lezen was, ogen, waarin een soldaat zijn armen ten hemel richtte en dodelijk getroffen in elkaar zakte, vertwijfelde, vragende, verwijtende ogen - wie ik ook aankeek, iedereen keek naar mevrouw Glinka. En toen ging me een licht op. Mijn moeder, de beste kok van de wereld en de beste macaronibereidster van het hele universum had deze schotel volgens een door mevrouw Glinka bij elkaar gefantaseerd ‘recept’ klaargemaakt. Uien, ham en pasta: sinds wanneer had je voor macaroni met ham een recept nodig?
‘Je neemt toch nog wel een portie, of niet?’, beval mevrouw Glinka. Ik knikte. En at. Had ik het eerste bord nog opgegeten, omdat ik zo'n grote honger had en omdat het nu eenmaal toch macaroni met ham was, het tweede bord at ik alleen maar uit beleefdheid tegenover mevrouw Glinka.
Be-leefd blij-ven, kauwde ik, be-leefd blij-ven.
Ik zou van haar winnen, als ik beleefd zou blijven. Ik was weliswaar slechts de zoon van de hulp in huis, maar ik kende mijn roots, ook mijn culinaire, en ik was zo trots als
| |
| |
Kuntakinte. En dat daar, dat was geen normale macaroni met ham, dat was pianospelersmacaroni met ham, leraren-latijnmacaroni met ham en mijn moeder werd - klaarblijkelijk tegen beter weten in - gedwongen, deze nootmuskaatyoghurtsausbekeerlingenmacaroni met ham klaar te maken.
Be-leefd blij-ven.
Deze vrouw was een prooi van haar eigen religieuze waan geworden. Ze wilde ons erin meesleuren. Ons vergiftigen. Ons erin meesleuren, door ons te vergiftigen.
Be-leefd blij-ven.
Ik zou ons allemaal redden. Ik nam een derde portie.
Iedereen redden. Door beleefd te blijven. Door verder te eten. Door deze uitgedroogde piëtistische schuldbewustzijnsyoghurtmassa naar binnen te proppen. Ik moest gewoon mevrouw Glinka's wapen opeten. Ik werd een beetje misselijk. De vierde portie.
Be-leefd blij-ven.
In mijn slokdarm kwam iets zuurs omhoog, veel zuurder dan de yoghurt. Ik stuurde er een beetje pasta naar toe.
Be-leefd blij-ven.
Het zuur was sterker. Het was de stuk gekauwde, met speeksel vermengde macaroni met ham. Er was nog steeds plaats in mijn mond. Ik hield op met eten. Pling, zei de slokdarmlift nog een keer. Bovenste verdieping, iedereen uitstappen! Nu werd het een beetje krap in mijn mondholte. Iedereen moest maar een beetje tegen elkaar gaan staan, dan was er nog best een plaatsje in de hoek. Nog een keer, pling, iedereen uitstappen, ik zat inmiddels doodstil, had mijn vork op het bord gelegd, concentreerde me, mijn handen lagen op tafel, ik hield mijn mond gesloten, drukte de halfverteerde brij in mijn keel- en neusholte, opnieuw: pling, iedereen uitstappen, in mijn voorhoofdsholte, dat kietelde.
Door mijn neusgaten en mijn op elkaar geperste lippen spoten twee porties pastaschotelbrij de eetkamer van de familie Glinka in. Pling, iedereen uitstappen. De derde portie kon ik bijna in zijn geheel in mijn stoffen servet opvangen. Pling. Een halve pollepel bonensoep. Pling. Resten van boterhammen met salami. Iets roods met kleine pitjes.
Aardbeienjam. De lift, waarmee mijn ingewanden met mijn mond verbonden waren, transporteerde onafgebroken passagiers naar boven. Al snel waren er substanties bij die ik met de beste wil van de wereld niet meer kon identificeren, helemaal op het laatst - pling - glitterden kleine stukjes van een oranje zuurtje in de galgroene vloeistof.
Be-leefd blij-ven.
‘Dankjewel,’ zei ik tegen mevrouw Glinka. Die schoof haar stoel naar achteren, zei ‘Zoooo...’, stond op en liep met grote passen en uitgestrekte hals naar buiten.
Mijn moeder haalde een emmer en een poetsdoek. Ekbert begon te grinniken, daarna luid te lachen en was niet meer tot bedaren te brengen.
Mijnheer Glinka stond bij het raam en at vanillepudding met compote, terwijl hij de kotsspetters op de ramen bestudeerde.
‘Ik ga naar de psychiater,’ zei Bente, ‘en jij kotst hier de hele tafel onder.’
‘Zo zie je maar weer, dat alle mensen anders zijn,’ zei mijnheer Glinka - met volle mond!
| |
| |
Ik dacht aan mijnheer Hofer, wiens buik zo door kanker overhoop was gehaald. Mijnheer Hofer, wiens schuld het uiteindelijk allemaal was.
Nog voor de herfst echt nat en grauw kon worden, viel de eerste sneeuw, mijn moeder had een nieuwe baan als verkoopster in een slagerij gevonden. Daarnaast werd ze ingewijd in de geheimen van de leverkaasproductie, sindsdien at ze geen leverkaas meer.
Kort voor Kerstmis dook de doofstomme mijnheer Wagner weer op, maar hij was niet meer in me geïnteresseerd. Hij gaf me geen zuurtjes meer, niet eens gele, en wanneer we elkaar, omgeven door sneeuw, op het trottoir voorbijliepen alsof we elkaar niet kenden, dik ingepakt door muts, sjaal en handschoenen, dan lachte hij slechts kort en verontschuldigend naar me.
Of ze hem genezen hadden, of dat ik intussen gewoon te oud voor hem was, wist ik niet.
|
|