| |
| |
| |
Lucas Hüsgen
Gedichten
Ja, ja, al was zon ook onbevangen
Eindelijk kwamen de hapjes (niet eens twee aan twee)
op tafel. Ik gluurde, blijer nog als was ik onbevangen,
naar de overzij - ontzag niet de zee. Een eekhoorn
(zacht zijn zwarte streepje, alert verrimpelend zijn
vacht) rondde boomstam over bankje waar gesoesd was.
Nu, lang na het uitstallen van netten, zon had slaap,
begluur ik lome keien. De vrouw, circa 50, ging,
in het wit en luchtig broekpak, gehaast noch pedant
tot de glazen pui: bakkerszaakje op de hoek. Hoe zons
verleden zulk moment, iets veranderlijks, ontving - soezende.
| |
| |
| |
Eind in de richting
Er is een tent gebouwd. Tussen
twee steden in, ergens anders
dan naast de snelweg, of ook
misschien, toepasselijk genoeg,
daar verder van vandaan, ad rem,
het moet ad rem gedacht, maar:
zal de tent gebouwd blijven? Bezit
zij - gaan de wolken zich nu - water
sijpelt (niet lang meer) de zon is
opgekomen, ach nee: het is veeleer
het geval dat (hoe moet ik nu de
heuvels nog over, ik) lig hier maar
en wacht af of ik nog - mijn gewaden,
druipnat zijn mijn gewaden, en zwaar.
Hoe keer ik ooit nog weerom? Door
de velden misschien? Er zijn geen
velden, er zijn vochtige akkers, er
wacht mij een snelweg, en een
slingerende tweebaansweg die zich
daar naartoe begeeft! Onder de bomen,
de kersenbomen, door. Hoe raak ik nu
de taxi uit, ik, moet straks weer de
heuvel op, voorbij aan de - het vliegtuig,
nee ik bedoel de universiteit, verkrampt,
het gevoel in mijn pols, wanneer houdt
dat gevoel van verkramptheid, dat
gevoel van - mijn gewaden, ze wachten
erop dat ik omkijk naar de - spierballen
in een donkerblauw T-shirt, het meisje
met de zonnebril loopt de trappetjes af, ze
is hier thuis, hij weet hier heg noch steg.
het is altijd in deze stad dat ik het woord
neem en geloof ik - mijn gewaden, waarom?
| |
| |
| |
Wat zwalpen wij oneven blijde
Oom Tobias, een gedicht, dat
kan werkelijk niet, de gehoorgang
heeft veel verloren, vliezen
strak gespannen, oprukkend
regiment, het noemde zich
(wij moesten statig paraderen,
raar dat bossen het niet konden)
Aandacht en Was, Licht vertragende
Veelvraat van Lichtbestedings Ooit, -
En toch. Vervullen er de droom
die zich overgaf aan ons, zo
de pijnbomen door, plicht
die zich vervullen komt, een
gestage, verdwijnt snel, onverzettelijke,
vrucht dragend chagrijnige, zo immer
stompzinnig liefdevolle, eerlijke,
niet eens met ons. Dit is
evenknie, ja ja, zei zij, doch:
oneven maatsoorten daarentegen, heren,
mevrouwen, ik vergeet u gaarne niet,
dan de oneven maatsoorten,
in gedicht of beschouwing,
mens of zomaar samenspraak,
vliegje niet schenden, hoor? Er-
naast tikken, hengsels afknippen,
mandje tillen, en de goedjes
| |
| |
goed, pijnbomen vreugd, ik
wil iets graags verzinnen, ik
strak gesteven, denken ook
aan kasteelmuur, wellicht,
te overschrijden gracht, blij,
welke we allen belagen, noem
de belangrijke gracht, hij
tussenruimte, dan dragen,
geschenk van interlinie, dan
dragen, busdiensten tussen
nauwelijks, dan dragen nemen
in bijzettingen, mede, zulke kalking
beschikking, dames en heren,
hondjes, lichtgevende muggen,
Was, komen wij liefst, Ooit,
| |
| |
|
|