ziet de rol van de cultuurkritiek zelf over het hoofd. En daardoor ontbreekt aan de diagnose een wezenlijk element. (...) dat de cultuurkritiek, hoe dan ook, behoort tot wat ze bekritiseert’.
Nauta, en ook Heumakers en Oudemans, merken terecht op dat deze immanente paradox van de cultuurkritiek vooral te maken heeft met het belangrijkste instrument waar de filosoof zich van bedient: de taal. Daarmee wijzen zij echter niet alleen op een fundamenteel en cruciaal probleem, maar dragen ze tevens een ‘oplossing’ aan, een mogelijkheid om te ontwaken uit de nachtmerrie. Want dat schrijvers en filosofen zullen stoppen met het schrijven van cultuurkritieken, lijkt wel zeer onwaarschijnlijk, gezien het feit dat elke zichzelf respecterende intellectueel de afgelopen eeuw er zich mee uiteengezet heeft (aldus Joost van der Net in zijn heldere overzichtsartikel in dit nummer). Anders gezegd: als het door de taal komt dat het traditionele genre van de cultuurkritiek niet buiten zijn eigen discours, buiten zijn zelfgeschapen kaders kan stappen, dan moet de vernieuwing wellicht niet gezocht worden in het domein van de cultuurfilosofie maar daarbuiten, meer specifiek: moet zij gezocht worden in het domein van de literatuur, de broedplaats van het denken.
De hypothese kan ook anders geformuleerd worden: misschien bestaat er al zoiets als een nieuwe vorm van ‘cultuurkritiek’ maar wordt zij alleen niet als zodanig herkend, omdat zij niet gebruik maakt van dat wat cultuurkritiek sinds haar ontstaan kenmerkt (en inmiddels haar failliet bepaalt): de idee van het lineaire tijdsverloop, de methodische onderscheiding in diagnose en remedie de beschrijving van de cultuur in termen van verval en achteruitgang, of, het tegenovergestelde, in termen van een ongebreideld optimisme (zoals in de jaren tachtig bijvoorbeeld te onderkennen viel bij de Internet-goeroe's van het eerste uur die het Internet zagen als oplossing voor alle wereldproblemen).
Een dergelijk nieuwe ‘cultuurkritiek’ die aan het oude discours weet te ontsnappen, werd vorig jaar bijvoorbeeld gesignaleerd door Hans Goedkoop, juist naar aanleiding van een debat tussen cultuurpessimisten en -optimisten over de commerciële verloedering van de ‘schone’ letteren. Goedkoops beschrijving is sterk zoekend en tastend, maar laat onmiskenbaar de contouren zien van een nieuwe cultuurkritiek (en biedt in ieder geval een vernieuwender impuls dan het commercie en cultuur-debat dat in datzelfde jaar werd gevoerd onder leiding van de golden oldies H.J.A. Hofland en Rudy Kousbroek):
Het is daarom verheugend om te zien dat het ook mogelijk blijkt het onvermijdelijke van die ‘val’ van de cultuur te accepteren en er iets mee aan te vangen. Niet door alles wat met de markt te maken heeft provocerend te verheerlijken (...), maar door nog even geen gebeiteld standpunt in te nemen en eerst eens te kijken. Het is een mentaliteitsverandering die mij in dit seizoen is gaan opvallen en die bescheiden klinkt, maar neerkomt op niets minder dan een poging om de wereld opnieuw, als nieuw te leren zien. (...) Het verzet tegen de wereld wordt tot nader orde opgeschort. De vooronderstellingen gaan aan de kant, de blik wil open zijn, de al bij voorbaat kritische distantie wordt verlaten voor een gulzige betrokkenheid. Het is een houding die zijn klauwen in het leven zet, met grote gretigheid. (NRC Handelsblad, 7 juli 2000).