Parmentier. Jaargang 10
(2000-2001)– [tijdschrift] Parmentier– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 135]
| |
Serge Delbruyère
| |
[pagina 136]
| |
Ga naar margenoot+ Uit de storm, uit de kunst.
-
De stilte van een hagelman
een bries, als garen, door het
kent geen maat, al romp
lichaam. Enkel waar de wind
het niet bewijzen kan, is het bestaan
van deze man uitsluitend diafaan.
-
Je kunt het rustig natellen:
hij toont zich vooralsnog geen paard
laat zich zelfs als deel niet kennen
maar houdt, de lippen op elkaar
zichzelf gespaard voor het geval
dat hij hierbij
zijn roepnaam noemt.
Roep hem bij zijn nagelnieuw gebit
het beeld dat uit zijn drukkende aanwezigheid
hij heeft gevormd.
Hij is hard van wit
geworden.
Naar de rest van hem.
| |
[pagina 137]
| |
Zelfs de zomer kan nog naar hem fluiten, hem
aanwezig stellen. (Een kind won
net het spel, hij neemt het in een buidel
mee naar waar híj met dit gehuil begon
van moeder die hem naar haar borst
sommeert.) Als verdwaalde, zongerijpte
epitaaf.
(Of het poeder- dan wel schilfer
sneeuwt hangt van de wigplaats
af. Likken geeft, als altijd
uitsluitsel.)
-
In de Borinage geen verschil.
Wat je door de sneeuw niet ziet
die overwegend op haar blauwdruk werkt.
...................................
| |
[pagina 138]
| |
Ga naar margenoot+ Uit het hoofd, uit de hand.
-
Op bloedverlies een restlichaam
het struikelt over vlok na vlok
en vindt slechts tussen wakken grond.
Waar dan is het vat
dat zwijgzaam volgt?
Op je voeten is het detail
onwerelds, een bal.
Ergens maar het spoor ging
in een bloedend binnenoor
verloren weet een kind
nog niets van entropie
en ruist falset om balverlies.
....................................
| |
[pagina 139]
| |
Ga naar margenoot+ Geïntubeerd met tuinstoel tel je
vlinders vlinders (een contactlens raakt je
in het oog - tussen plons en sis
smelt je even met de bilabiale kop
die op papier op vis de vinger leggen kon
of niet, maar nu toch mooi splijtklaar
van je hoofd een blinde vlek ophangt -
geïnverteerd op ooghoogte tel je
van vlinders) hun neerslag in fossiele
stonden, toch wankel je
slechts hoorbaar, zuchtend
tussen mokerslagen op stuifhuid.
-
De tuin viel je tropisch
| |
[pagina 140]
| |
ten dele. Toen je ergens
een zwakke plek aanwees
proefde je vinger iets te lang
de stofwisseling van een vacuüm;
kilometers verder ontdeed
een berg zich van arcadisch
zinderen en kreeg je gezicht
toebedeeld, terwijl het langs je arm
omhoog kroop, pluizig inzicht
op de dakbegroeiing van een penthouse.
-
Verder liggen we in de horizon
een deuk, getouwtrek, giswerk
over de terugslag van plooien,
een droge knal als ik
die in viervoud je haren uitruk
tot je met glimrond hoofd mijn contrapunt ondergaat, onverstoorbaar.
We behingen onze blikken
met zakjes lood en leken
omgekeerd gewelfd
in elkaars ogen.
....................................
| |
[pagina 141]
| |
Ga naar margenoot+ Na de hymne
het paroxysme.
Half stok behoor je
je vinger toe.
Trematisch holisme. Je stem breekt
en overdwars sla je aan het huilen.
Geen opening, geen wereld
deel, geen beeld dat dan nog past.
De val uit je hoofd
aanwijsbaar
angeliek:
....................................
| |
[pagina 142]
| |
‘they're here!’ |
|