Een militante communist gaat zich normaal niet te buiten aan dergelijk ‘burgerlijk subjectivisme’. De man van de daad is bang voor introspectie. Anderzijds is De grote reis nog doortrokken van marxistische gedachten. Het vertoont duidelijke trekken van wat wel een ‘tendensroman’ genoemd wordt.
Semprun doet het verslag van zijn deportatie van het doorgangskamp in Frankrijk naar Buchenwald: drie dagen en nachten in een gesloten treinwagon van waaruit hij slechts flarden van het landschap kon zien. Een groot deel van het boek wordt in beslag genomen door een gesprek met een jongen uit het stadje Semur, wiens naam in het boek overigens nooit genoemd wordt.
Dertig jaar later, in Schrijven of leven, zal de auteur uitleggen dat deze jongen nooit bestaan heeft, maar dat hij hem nodig had om zijn ideeën kwijt te kunnen. De dialogen tussen ‘Semprun’ en de jongen vormen een staaltje van dialectisch denken. Een meester onderricht zijn leerling. De les geschiedenis verloopt volgens het stramien van de klassenstrijd, waarbij het proletariaat door een fase van vervreemding moet gaan (het absolute kwaad van het nazisme) om uiteindelijk de onvermijdelijke overwinning te behalen.
Met andere woorden: een boek dat over het kamp zou moeten gaan, over een grote reis die het leven van Semprun diepgaand veranderd heeft, blijkt gebaseerd op een filosofische en historische gedachtengang die de ervaring grotendeels uitwist. Het kamp is strikt genomen zelfs geen ‘gebeurtenis’ meer; het wereldbeeld van de auteur wordt er niet door geschokt. Het marxistischhegeliaanse schema blijft overeind. Sterker nog: het boek lijkt slechts aanleiding het schema opnieuw op te trekken. Veelbetekenend is dat het relaas stopt aan de poorten van Buchenwald. Het ik-personage ziet de nazi-symbolen, de wachtposten, het opschrift jedem das seine, hij hoort de honden en dan houdt het boek ineens op. Alsof de rest er al niet meer toe doet.
De Semprun van De grote reis is nog mijlenver verwijderd van de latere, die zal instemmen met de analyse van de joods-Duitse politieke denkster Hannah Arendt. Arendt weigert het kamp te reduceren tot een hegeliaanse List van de Geschiedenis. Het kamp, dat volgens haar de essentie uitmaakt van het totalitarisme, is geen product van een historische logica, maar een absoluut novum in de geschiedenis. In het kamp werd voor het eerst op die schaal geëxperimenteerd met de menselijke conditie. Wat daar gebeurde, was niet meer te vatten in traditionele denkschema's.
Daarom moest die nieuwe ervaring gekoppeld worden aan reflectie. Het probleem van Semprun was dat zijn communistische ideologie zulke reflectie in de weg stond.
Het zou nog vijftien jaar duren voor Semprun genas van zijn ideologische waan en voor hij de ultieme confrontatie met het kamp aandurfde. In Wat een mooie zondag! beschrijft hij één lange zondag in Buchenwald, een samensmelting van alle zondagen die hij er ooit meegemaakt heeft. Het literaire voorbeeld is Een dag uit het leven van Denis Denissovitsj, van Alexander Solzjenitsyn. De keuze van het model is al betekenisvol: Solzjenitsyn schreef over een stalinistisch kamp - Semprun geeft dus toe dat het verschijnsel ‘concentratiekamp’ ook in een communistisch regime voorkomt. Nog opvallender is dat hij voor het eerst het kamp zelf beschrijft, voorbij de poorten met het opschrift en de nazi-symbolen.
Toch gaat Semprun nog steeds niet direct naar de ervaring zelf, zoals zijn Russische model wel deed. Solzjenitsyn beperkt zich tot een lineair verslag met louter empirische observaties van het kampleven. Hij kiest er een willekeurige dag uit. Wat Solzjenitsyns verhaal zo schrijnend maakt, is