personen uit zijn verhaal naar voren. Meestal heeft hij het over men, men moet, men dient, men doet. Zelfs zijn eigen vrouw, die bij hem is, krijgt nergens een gezicht. Ze fungeert als een ongedefinieerd verlengstuk van hemzelf. De enige mensen aan wie specifieke aandacht wordt besteed zijn de beklaagden die verschijnen voor de kamprechtbank waarvan Herzberg de griffier is. Maar ze worden grotendeels behandeld als gevallen, waarvoor persoonlijke kenmerken hoogstens dienen als verzachtende omstandigheden.
Het perspectief van het boek is geen bewuste keuze. Herzberg is geen technisch begaafd schrijver. Hij geeft nergens blijk van het vermogen of de wil te kunnen manipuleren wat hij schrijft. Hij pent maar wat voor zich uit, om te vergeten hoe de plee waar zijn bed naast staat stinkt, om zich het idee te geven dat hij zijn situatie begrijpt, en hij gebruikt daarvoor automatisch de alwetende verteller. Herzberg zelf is nergens transcendent.
Hoezeer hij gebonden is door zijn situatie blijkt het pijnlijkst uit de filosofisch-religieuze beschouwingen waar het boek soms in losbarst. Herzberg is zionist, op een ergerlijke, dweperige manier. In zijn wereldbeeld zijn de joden de stichters van het monotheïsme, het grote keerpunt waarmee de menselijke beschaving eindelijk op gang kwam. Daarom zijn alle andere volken of jaloers of kwaad op de joden. Alle andere volken zijn heidenen, en de nazi's zijn de opperheidenen. In de kampen wordt de mythische strijd uitgevochten tussen Jodendom en Heidendom. Herzberg gelooft dat god de joden heeft uitverkoren. Ik zie alleen dat Hitler de joden heeft uitverkoren.
Een kleine man, een goed bedoelende intelligente man, die het leven niet meer kan overzien maar het nog blijft proberen, die wacht en inteert en lijdt en niets van dat lijden maken kan. Die overleeft, niet door vechten of volharden, niet door moreel overwicht, maar door toeval, doordat hij eenvoudig niet sterft. Die van dat alles geen goed boek kan maken, omdat hij het materiaal niet heeft. Niet in de werkelijkheid. Niet in zichzelf.
Heeft Herzbergs boek mij nu gelouterd, mij de schellen van de ogen doen vallen? Ik kan mijn eisen aan kampliteratuur formuleren, ik kan ze kritisch bekijken en ik kan mijzelf als lezer wantrouwend observeren, maar dat wil niet zeggen dat ik er los van sta. Ik blijf verlangen dat het algemene anonieme geautomatiseerde moorden wordt vervormd naar een persoonlijk perspectief. Ik blijf snakken naar het transcendente kunstwerk. Omdat ik werkelijk geloof in de overwinning van de menselijkheid? Of omdat ik niet wil begrijpen wat de kampen betekenen? Tweestromenland staat, juist doordat het een mislukt boek is, dichterbij de werkelijkheid dan vele andere kampboeken. Het zegt in zijn mislukking meer dan veel geslaagde boeken. Ik zal niet snel meer een kampboek lezen.