het denken gezet). Het gevolg is dat er een curieuze redenering aan zijn artikel ten grondslag ligt: omdat het boekje slechte literatuur is, moest er wel een onderzoek naar de identiteit van de auteur volgen. Maar wat moeten we dan met het leeuwendeel van de kampliteratuur, dat immers ook geen literatuur van betekenis mag worden genoemd? Die literatuur ontleent immers haar grootste waarde aan het feit dat het getuigenissen zijn van mensen die de kampen daadwerkelijk hebben meegemaakt. Om het eenvoudiger te zeggen: niet iedereen heeft het schrijftalent van Primo Levi. Wat had Ganzfried gevonden? Dat de naam Binjamin Wilkomirski net zo verzonnen is als het boek en dat de auteur niet eind jaren dertig in Riga geboren is, maar in 1941 in het Zwitserse Biel. Dat hij de vernietigingskampen alleen kent als toerist en dat hij na de bevrijding dus nooit de reis van het kamp naar Zwitserland heeft gemaakt. Wat wel klopt is dat Bruno Grosjean, zoals Wilkomirski bij geboorte heette, een paar jaar in een weeshuis heeft doorgebracht. Hij was geboren als buitenechtelijk kind van Yvonne Grosjean die niet voor hem kon zorgen. In 1945 werd Bruno geadopteerd door het doktersechtpaar Doessekker, waarna hij als Bruno Doessekker verder door het leven zou gaan. Geen gruwelijke kampervaringen dus, maar een jeugd in welstand, zo schrijft Ganzfried. Zijn eindoordeel is hard genoeg: Auschwitz zou bij mensen als Bruno Doessekker zijn verworden tot ‘Fundus der Lebenslüge von Leuten, die in ihrer Wohlstandsbiographie zuwenig Erzählenswertes finden’.
Het is natuurlijk begrijpelijk dat de verontwaardiging groot was. In vrijwel alle reacties op de onthulling van Ganzfried werd bovendien gezegd dat dit geval koren op de molen van de ontkenners van Auschwitz was, van de neonazi's. En toch. Ten eerste durft alleen een gek Auschwitz te ontkennen. En alleen een gek zal naar aanleiding van het geval-Wilkomirski zeggen: zie je nou wel? Ten tweede heeft Ganzfried met zijn invalshoek goede-of-slechte-literatuur geen ruimte geboden voor de vraag of hier misschien toch van een trauma sprake is. Ik denk namelijk van wel. Dat valt natuurlijk niet te bewijzen, maar misschien wel aannemelijk te maken. Wat schreef Wilkomirski namelijk in zijn nawoord?
Ik heb deze scherven van herinneringen beschreven om mijzelf en mijn vroegste verleden te doorgronden, mogelijk was het ook een zoeken naar bevrijding. Ik schreef in de hoop dat wellicht anderen in vergelijkbare stituaties ook de noodzakelijke steun en kracht zullen vinden om hun traumatische jeugdherinneringen eindelijk te verwoorden en zich uit te spreken, om dan te ervaren dat er tegenwoordig heus nog mensen bestaan die hen serieus nemen, die willen luisteren en begrijpen.
Geen woord hier over kampervaringen, maar wel over traumatische jeugdherinneringen. Het zou evengoed het slot van een boek over incestervaringen kunnen zijn. Ganzfried heeft in zijn ontmaskering van het boek als ooggetuigenliteratuur, dat wat nu juist wél met de biografie van Bruno Doessekker overeenkomt, over het hoofd gezien: de belevenissen in het weeshuis. Zou het niet zo kunnen zijn dat zijn pleegouders Bruno's afkomst hebben ontkend of er liever niet met hem over wilden praten? Dat Bruno dus een prijs had te betalen voor zijn, in elk geval financieel, zorgeloze jeugd? Dat er bij zijn pleegouders geen geestelijke ruimte was voor zijn natuurlijke ouders. En zou het niet kunnen zijn dat het verblijf in het weeshuis inderdaad gruwelijk is geweest? En zou