Parmentier. Jaargang 10
(2000-2001)– [tijdschrift] Parmentier– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 102]
| ||||||
Liesbeth Eugelink
| ||||||
[pagina 103]
| ||||||
De confrontatie met Eichmanns ‘alledaagsheid’ bracht de filosofe Hannah Arendt (1906-1975), die het proces voor The New Yorker versloeg, ertoe haar ideeën over het Kwaad geheel te herzien. Haar verslag Eichmann in Jerusalem (1963) gaf zij de ondertitel mee: ‘A Report on The Banality of Evil’. Wat Arendt met deze titel wilde aangeven was de gedachte dat Eichmann weliswaar het Kwaad vertegenwoordigde, maar niet in de vorm of gedaante zoals wij menen dat het zich voordoet: als demonisch of duivels. Eichmann was voor Arendt de verpersoonlijking van het Kwaad dat zich openbaart als al te alledaags; als banaal en daardoor, op een ongemakkelijke manier, komisch. ‘Eichmann was not Iago and not Macbeth, and nothing would have been farther from his mind than to determine with Richard iii “to prove a villain”.’ (Wat Arendt met haar uitdrukking niet wilde aangeven was het idee dat de banaliteit van Eichmanns kwaadwilligheid, op zich gewoon is, alledaags. Het gegeven dat iemand uit louter onnadenkendheid zulke gruwelijke misdaden pleegt, blijft uiterst ongewoon).Ga naar eindnoot1. De analyse van Mulisch vertoont opvallende overeenkomsten met die van Arendt (iets waar Arendt zelf op wijst).Ga naar eindnoot2. Ook Mulisch zag zich na de lijfelijke confrontatie met Eichmann geplaatst voor de haast onmogelijke opgave een aannemelijk verband te leggen tussen de grootste misdaad van de menselijke geschiedenis - de vernietiging van zes miljoen joden -, en de onbeduidende man die daar terecht voor stond.Ga naar eindnoot3. De wijze waarop Mulisch dat probleem behandelt, is echter fundamenteel verschillend. Waar Arendt zich, minutieus en bijna-volledig, verdiept in de talloze juridische vragen die dit proces oproept, grijpt Mulisch terug op een van zijn geliefde thema's. Dit is het thema van de onzichtbaarheid.Ga naar eindnoot4. Een van de redenen waarom De zaak 40/61. Een reportage zo'n goed boek is, is de ingenieuze wijze waarop Mulisch het poëticale motief van het ‘onzichtbaar-worden’, belangrijk in zijn hele oeuvre, in verband brengt met zijn - specifieke - analyse van Eichmann. In het vervolg van dit stuk zal ik aantonen hoe. | ||||||
TheologischHet idee van de onzichtbaarheid heeft een jongensboekachtig karakter - Mulisch heeft zelf het idee uit het jeugdboek De wonderlijke verdwijning van Bram Vingerling waar de hoofdpersoon een chemisch recept vindt waarmee hij onzichtbaar kan worden - maar hoewel meerdere interpreten gewezen hebben op het belang ervan, een grondige analyse van het ideaal van het ‘onzichtbaarworden’, anders dan door Mulisch zelf heeft nog nauwelijks plaatsgevonden. Grote uitzondering hierop vormt de essayist R.A. Cornets de Groot (1929-1990), volgens Piet Meeuse waarschijnlijk de eerste die ‘begreep dat de onorthodoxe ideeën die Mulisch zo kwistig door zijn werk strooit voor een goed begrip van dat werk onmisbaar zijn’. Hij was de eerste, en, wat het ideaal van het ‘onzichtbaar-worden’ betreft, voorlopig ook de enige, wat aangemerkt kan worden als een beschamende lacune in de secundaire literatuur over Mulisch, want dat oeuvre is, zoals Cornets de Groot al neologiserend opmerkt, ‘gevingerlingiseerd’. Het belang van het jeugdboek van Leonard Roggeveen voor Mulisch kan nauwelijks overschat worden, weet de lezer van de essays van Cornets de Groot die telkens nieuwe betekenis-aspecten van het motief blootleggen.Ga naar eindnoot5. | ||||||
[pagina 104]
| ||||||
Op deze analyses wil ik hier niet verder ingaan, wel wil ik nagaan welke rol het ideaal van het ‘onzichtbaar-worden’ in De zaak 40/61 speelt. Voor een eerste verkenning gaan we eerst tellen. Het woord (on)zichtbaarheid komt in De zaak 40/61 een vijftal keren voor. Dit zijn niet allemaal even relevante passages; soms wordt het woord in de gangbare betekenis gebruikt, zonder de poëticale connotaties die het op andere plaatsen heeft.Ga naar eindnoot6. Het motief van de (on)zichtbaarheid komt vaker voor (hiermee doel ik op die passages waar ‘zien’, ‘gezien worden’, ‘openbaar worden’, ‘verschijning’ en dergelijke een rol spelen. Zie bijvoorbeeld bladzijde 105, 122 en 151).Ga naar eindnoot7. Deze passages zijn in feite allemaal uitwerkingen, of toelichtingen op de passage tamelijk aan het begin van het boek waar Mulisch het meest uitvoerig ingaat op de idee van de onzichtbaarheid. Omdat de passage zo cruciaal is, citeer ik haar in het geheel: De werking die Eichmann op de wereld heeft uitgeoefend, kan niet alleen herleid worden tot zijn daden. Zij is ook te verklaren uit zijn onzichtbaarheid. Voor de oorlog was hij een onzichtbare sd-klerk, tijdens de oorlog een onzichtbaar opererende ss-officier, na de oorlog een onzichtbare, ondergedoken nazi, het laatste jaar een onzichtbare gevangene in Israël. De theologie heeft de werking der onzichtbaarheid op de mensen beschreven. Het Satansbeeld, dat de laatste maanden in de pers van Eichmann is opgericht, is dan ook eer der ‘theologisch’ dan psychologisch te benaderen. [...] En nu is Eichmann plotseling zichtbaar geworden [...]. Iedereen houdt zich hier bezig met dit feit, nauwelijks iemand durft erover te schrijven. Maar bij Eichmann is de theologische werking met zijn zichtbaarwording verdwenen. Hij blijkt een mens: een wat groezelige, verkouden man met een bril op. Om iets van zijn vroegere werking terug te vinden, moet een nieuwe onzichtbaarheid ontworpen worden: bij voorbeeld, dat hij de intimus was van Himmler. Ik ben hier nog niemand tegengekomen, die zich niet bezighoudt met dit soort geestelijke oefeningen, die het Satansbeeld voor de wereld overeind moeten houden. Meteen de eerste zin van deze alinea maakt al nieuwsgierig. Het verband tussen Eichmann en onzichtbaarheid is een connectie, in ieder geval qua woordkeuze, die niet snel gemaakt zal worden. Het zou veel meer voor de hand hebben gelegen, te wijzen op de lage rang die Eichmann feitelijk bekleedde in de ss-hiërarchie, en die hem in staat stelde zijn werk in verborgenheid te doen.Ga naar eindnoot8. (De Endlösung - zelf een eufemistische term - was als zodanig maar bij slechts weinig nazi's bekend. Deze verborgenheid was uiteraard opzet, en cruciaal voor welslagen ervan. (Fel) antisemitisch was uiteraard het hele nazi-regime, maar de algehele vernietiging van de joden was waarschijnlijk niet een idee dat automatisch bijval zou hebben gekregen van alle nazi's). Mulisch' keuze voor een theologische in plaats van psychologische verklaring is ook een ongebruikelijke. In een poging Adolf Eichmann te begrijpen, zou de man aan een dieptepsychologische analyse onderworpen kunnen worden: welke ervaringen in zijn kindertijd of jeugd hebben hem tot deze misdaden gebracht? In plaats daarvan opteert Mulisch - uitgerekend - voor de theologie. In de aangehaalde passage wijst Mulisch op het effect dat onzichtbare aanwezigheid heeft op de wereld, de mensheid. Hij doelt daarmee in eerste instantie natuurlijk op de omnipotente God; omnipotentie die juist gebaseerd is op diens onzichtbaarheid en onkenbaarheid. Het feit dat wij | ||||||
[pagina 105]
| ||||||
God niet kunnen en niet mogen zien, dat God onkenbaar is, houdt ons in een zekere onzekerheid en angst die zijn invloed op ons garandeert.
Dit effect van onzichtbaarheid acht Mulisch - met het procédé van de omkering dat volgens Cornets de Groot zo kenmerkend is voor het werk van Mulisch - van toepassing op Eichmann. Eichmann kon zulke onmenselijke, satanische proporties aannemen juist omdat niemand al die tijd tot zijn kidnapping precies wist wie hij was en hoe hij er uit zag.Ga naar eindnoot9. Op het moment dat wij Eichmann te zien krijgen, is het dan ook meteen gedaan met dit satanische effect: wij zien hem, wij zien Eichmann, de verpersoonlijking van Het Kwaad, en het blijkt een verkouden mannetje te zijn met een tic in het gezicht. Het is de zichtbaarwording die Eichmann - ten tijde van zijn ‘onzichtbaarheid’ tot onmenselijke proporties uitgegroeid - terugbrengt tot zijn ware, menselijke, gestalte. En juist daarmee niet een probleem oplost, maar er een in het leven roept. Want hoe kan deze op het oog zo onbeduidende persoon, zulke ‘ongewone’ daden gepleegd hebben?Ga naar eindnoot10. Wat zich bij Arendt - onbedoeld - openbaart middels het drijfzand van juridische kwesties waar zij in verstrikt raakt, legt Mulisch met zijn ongebruikelijke theologische uitleg van de (werking der) onzichtbaarheid in feite de paradox bloot die schuilgaat onder het Eichmann-proces: om Eichmann te berechten moet de rechtbank hem voor het oog van de wereld brengen; zichtbaar maken. Maar juist daardoor wordt het onmogelijk hem te berechten omdat het van deze zichtbaar onbeduidende man onmogelijk voor te stellen is dat hij de misdaden gepleegd heeft waarvoor hij terecht staat.
‘Gelukkig’ loste Adolf Eichmann dat probleem zelf op. De voormalige ss-officier vroeg om de doodstraf die op de meest vernederende wijze moest worden voltrokken: door middel van ophanging in het openbaar. | ||||||
Bibliografie
|
|