af te vragen wat hun vaders in 1933-1945 hadden uitgespookt. Toen Röpke eind jaren vijftig vooral ging schrijven over de ethiek van de economie - de studies zijn ook nu nog in verschillende talen verkrijgbaar - was iedereen Die deutsche Frage allang weer vergeten, en Röpke zelf waarschijnlijk ook. Het boek wordt dan ook in de talloze overzichtsartikelen over zijn werk nog maar hoogst zelden genoemd.
Tijdens de naoorlogse decennia lag de kwestie van het Derde Rijk en de Duitsers dus heel eenvoudig: er waren slechte Duitsers, die allemaal nazi's waren geweest, en goede Duitsers, die het land weer probeerden op te bouwen uit de puinhopen die de slechte Duitsers hadden veroorzaakt. De slechte Duitsers waren verleden tijd, de goede Duitsers hadden de toekomst. En omdat goede Duitsers geen misdadigers konden zijn, laat staan oorlogsmisdadigers, waren zij slachtoffers.
Slachtoffers van een regime dat ook al definitief verleden tijd was geworden. Het zal dan ook geen toeval zijn dat in de Verenigde Staten de vertaling van Die deutsche Frage, met de ongelukkige titel The Solution of the German Problem, met graagte werd gelezen. Want een Duitsland dat zich net zo slachtoffer voelt, en van dezelfde groep misdadigers, als het leeuwendeel van Europa, komt anders uit de oorlog dan het Duitsland van na Versailles. Het Wirtschaftswunder deed de rest.
Het is Thomas Mann geweest die de mythe van de goede tegenover de slechte Duitser altijd aan de kaak heeft gesteld. ‘Waar ik ben, is de Duitse cultuur’, had hij na zijn emigratie naar de Verenigde Staten verklaard. Het is een uitspraak die vaak begrepen is als was de Duitse cultuur gered toen Mann zich eenmaal buiten het bereik van de nazi's wist. Thomas Mann was immers de Duitse cultuur. Wat hij echter, het meest indrukwekkend in Doktor Faustus, heeft geprobeerd duidelijk te maken, is dat Hitler en de nazi's niet ondanks, maar mede dankza diezelfde Duitse cultuur mogelijk waren geweest. De gedachte van een goed Duitsland naast een slecht, van een Duitse cultuur naast het proletendom van de nazi's, was volgens Mann een weliswaar begrijpelijke, maar in wezen gevaarlijke illusie. Want wie dit niet kon zien, of niet wilde zien, zou het gevaar lopen opnieuw die fatale lijn door te trekken die juist door de iconen van de Duitse cultuur wordt gevormd: door Luther, Wagner en Nietzsche. Er steekt veel Hitler in Wagner, schreef Mann ooit, maar niet alleen in Wagner, ook in Nietzsche en Luther, en uiteindelijk ook in Mann zelf. Dat bedoelde hij toen hij zich identificeerde met de Duitse cultuur die door de Duitsers zelf het liefst werd gezien als die van Beethoven en Goethe. Of beter gezegd: wat Goethe en Beethoven vertegenwoordigden, zag men het liefst ook in Luther, Wagner en Nietzsche.
Met Doktor Faustus schildert Mann een dubbel zelfportret. In de relatie tussen de verteller Serenus Zeitblom en diens vriend de componist Adrian Leverkühn - in ‘het geheim van hun identiteit’, zoals Mann zijdelings in zijn verslag van de roman opmerkt - wordt heel treffend de kern van deze Faustroman verbeeld: het demonische (van Leverkühn) als onderstroom van het humanistische Duitsland, van de Duitse cultuur (van Zeitblom), als onderstroom dus ook van Manns kunstenaarschap en dat van Luther, Wagner en Nietzsche. Het demonische is het reformatorische aspect van de Duitse geest: aan de ene kant de eis vrij te kunnen denken en handelen, de eis een vrij-scheppend mens te zijn, maar aan de andere kant de prijs die daarvoor wordt betaald: hoogmoed, zelfoverschatting, afkeer van de niet-scheppende medemens, afkeer van de gewone man, agressie... De Duitse geest reikt altijd naar het hoogste, maar reikt daarmee tevens naar het laagste omdat de menselijkheid steeds dreigt te worden afgezworen. Wagner probeerde dan ook zijn