reclame. Religieuze afbeeldingen van het Lam Gods of de Heilige Geest krijgen dezelfde waarde als advertenties voor discotheken of kapsalons.
Iets vergelijkbaars gebeurt er bij Van Ostaijen: men danst op de paternoster en spreekt een filmster aan als was zij Maria zelf: ‘bid voor ons/arme kinemabezoekers’.
De kerk biedt ook geen soelaas, zoveel is duidelijk, de Heilige Bernadette is slechts in naam aanwezig. En de Maagd Maria komt pas in actie als het te laat is, verzucht Kelly: ‘Een verpleegster ziet ge ook pas als ge in een ziekenhuis ligt’. Verontwaardigd betoogt zij dat het ‘strafste’ nog wel is dat de kerk de genezing van de paus na een dodelijke aanslag heeft uitgeroepen tot ‘mirakel van Maria’. Want waarom liet de Heilige Maagd de paus dan wel levensgevaarlijk verwonden, waagt Kelly zich af: ‘had ze er nu bijvoorbeeld voor gezorgd dat de kogel gewoon niet afging. Ze had dienen turk zijn revolver kunnen blokkeren. Of ze had hem zodanig kunnen pesten dat hij zijne revolver liet vallen. Of er bijvoorbeeld voor gezorgd dat diene zijne wekker niet afliep, dat hij zich oversliep’.
Haar woede over dit zogenaamde wonder vertoont opmerkelijke overeenkomsten met die van Rudv Kousbroek in zijn columns voor het NRC. Ook Kousbroek vroeg zich af waarom de ‘Moeder der Smarten’ er niet voor zorgde dat de dader zijn revolver thuis vergat, zijn kogels liet vallen, of zich versliep. De lezer komt er niet achter, is dit nu citaat of plagiaat? Of toeval? Is het geciteerd plagiaat, is het Kelly die met andermans veren pronkt, of zijn het de auteurs?
Bovenstaande vragen worden irrelevant als men bedenkt dat haast de hele tekst uit citaat bestaat. Behalve de intertekstualiteit zijn er de vele verwijzingen naar de muziek, en ook de illustraties moeten als (beeld)citaten gezien worden. Zo bestaat een deel van de tekst uit een fotostrip: een zielloos liefdesverhaal opgefleurd met treurige kiekjes van jongeren en woorden als ‘Cool! Génial! Supèr!’. Dan weer lijkt Bernadetje nog het meest op de agenda van een schoolmeisje, compleet met knalroze pagina's, bruidsfoto's, popsterren, (gebroken) hartjes en teddyberen.
Wat moeten we nu met al deze opsmuk? Wie de kern van de hier beschreven wereld zoekt, staat met lege handen. Er is slechts schil: wat verloren zinnen die niemand hoort, een enkele schamele dialoog en voor de rest geweld, reclame en harde muziek. Alleen entertainment kan de leegte verhullen. Zo is het flirten, waar een groot deel van de handeling aan wordt besteed, slechts een aspect van de zoektocht naar vermaak. Voortdurend wordt een antwoord gezocht op de kernvraag: ‘Wat doen we vanavond?’. De rest van de tijd houdt men zich onledig met het opdissen van verhalen over anderen, hoe gruwelijker hoe beter. Het relaas over een ongeluk met kokend frituurvet wordt overtroefd door iemand die vertelt over soldaten die met een meisjeshoofd voetballen.
De schrijvers hebben geprobeerd zo min mogelijk aanwezig te zijn in hun tekst, en dat is ze wonderwel gelukt. De personages ‘klappen Vlaams’, het liefst een beetje door elkaar en zonder al te veel logische samenhang. De lezer, die nog steeds in de coulissen zit, raakt soms de draad even kwijt, maar alles wijst erop dat het er niet veel toe doet of wij het gesprek kunnen volgen. De communicatie is gedoemd te stranden, men kan elkaar nog wel horen maar niet verstaan. Exemplarisch voor deze afstand zijn de onbegrijpelijke passages waar de Poolse Tamara aan het woord is. Maar al te duidelijk is haar woedeuitharsting als zij niet weet waar haar paspoon is:
yves: Nu begint ze over hare paspoort
tamara: Gdzie jest moi paszport
yves: 'k Zal het wel vinden. Het ligt ergens tussen mijn papieren.
tamara: Bez paszport u, jestem niezym.
Het is niet verwonderlijk dat zij schreeuw t om een identiteitsbewijs in de lege wereld waarin ze is terechtgekomen. Alle onderlinge relaties falen, de paar familieleden in de tekst zijn onherroepelijk