Toneelschrijven in Nederland is een daad waarop geen enkele meetbare reactie volgt. Het is niet zozeer miskenning, het is eerder totale ontkenning. Wie dus in Nederland een toneelstuk in boekvorm uitgeeft, pleegt een daad van onverzettelijkheid. Een van die moedige individuen in dit Polderland is Marlies Oele van uitgeverij International Theatre & Film Books (ITBF). Zij belde mij op een mooie dag in 1996 dat ze had besloten mijn verzamelde werk tot dan toe uit te geven.
Mijn hart sloeg enkele malen over van blijdschap. Mijn stukken in een echte bundel! Net als Rijnders, Tsjechow, De Boer, Alfired Jarry, Kroetz en noem ze allemaal maar op. De echte grote jongens. Dit zou een doorbraak betekenen, dacht ik. Er zou over dit boek geschreven worden, gepraat, gediscussieerd. Groepen zouden zich aan opvoeringen wagen en spoedig, heel spoedig zou ik de Herman Heijermans van de jaren negentig worden: verguisd, geliefd, maar altijd gespeeld.
Niks van dit alles gebeurde. Nou ja, theateramateurgroep Sporen bracht een mooie uitvoering van mijn stuk Ouderdomsvlekken, maar dat had met de uitgave van Toneel, zoals de kloeke bundel adequaat getiteld was, niks te maken. Letterlijk geen woord werd er over dit boek geschreven. Niet in de Volkskrant, niet in Het Parool, niet in de Vrij Nederland, zelfs niet in de toen nog net bestaande Toneel Theatraal. Geen woord, geen letter, geen syllabe! Niks, nada, niente. Totale radiostilte.
Nu ik dit zo opschrijf word ik weer kwaad. Waarom heeft een Hein Janssen (Volkskrant) of een Hans Oranje (Trouw) of weet ik veel wie (Eddy Geerlings, Hanny Alkema, desnoods Loek Zonneveld) niet tenminste een of twee zinnen aan de bundel gewijd? Niet alleen ik, maar vooral ook de uitgeverij is daarmee behoorlijk genaaid. Hoe kan in godsnaam een boek verkocht worden waarvan niemand van het bestaan op de hoogte is? Durft eens iemand een bundel toneelteksten van een jonge auteur uit te geven, negeert iedereen die poging.
Had het dan tenminste afgekraakt! Nu voelt het als neuken met een plastic pop: je handelingen hebben uiteindelijk geen enkel resultaat, behalve een week gevoel. (Laat ik erbij zeggen, voor een goed begrip, dat ik nog nooit met een plastic pop gevreeën heb, en ook niet de intentie heb dat ooit te doen.) Het is allemaal tamelijk tragisch. Maar, en dat is een belangrijke vraag, waar komt die desinteresse vandaan? Wat maakt een toneelbundel minder dan een dichtbundel of een dikke roman?
Ik ben bang dat het uiteindelijk toch onze eeuwige zuinigheid en calvinisme is. De redenering luidt waarschijnlijk: die stukken zijn toch al een keer gespeeld? Dan hoeven we er toch niet nog eens over te schrijven? Wat vergeten wordt is dat een theatertekst in zijn meest zuivere vorm, namelijk als ‘leesdrama’, een compleet andere impact en zelfs betekenis kan hebben dan in de visie van een regisseur in de gespeelde versie.
Daar komt bij: Nederlanders lezen het liefst dikke romans, zoals die van Voskuil of A.F. Th. van der Heijden. Boeken waar je lange winteravonden zoet mee bent en die niet geschreven zijn in die irritante dialoogvorm. Nee, een lekkere pil, waar je flink op kunt herkauwen. Margriet de Moor, Marcel Möring, Harry Mulisch, Tomas Rosenboom, dat zijn schrijvers. Peer Wittenbols, Paul Feld, Frank Houtappels, Bouke Oldenhof... wie zijn dat?