Oscar Venceslas de Lubicz-Milosz
Psalm van de morgenster
Vertaling Rein Bloem
‘Ik wierp mij neer... riep hij uit
gij zijt denkbaar... gij zijt’
De bergbeken van de kudden dalen af naar de stallen duisternis over Andorra en Pau in Esau's land over Matred Tholan Beith Aram over heel Sparad in Judea Heugenis vol sterren nacht van Israel voor ogen ruimte straalt uit de ogen van het lam Ginds schittert Artizarra reeds op het voorhoofd van Moeder Iberia haar Scurie-Jessurun verwijdert zich en verbergt zijn gezicht onder de pij van de nevel Sela Genoeg geblaat tegen de hemel die wit uitslaat van zout voorwaarts murenliksters vertrouwd met het zilt van tranen op de weg van de hysop tussen bittere hagen lammeren des konings ga langs de staf van ijzer Negentien witte veertig zwarte en jij vierenveertigste getallen gegrift door de hand van de herder staafjes op een muur in Beith Lehem ze zijn talrijker dan jij daarboven de jonge geiten van de Levende van de zuster en verloofde in de nieuwe zang Sela Ceders van de zegening de hand is altijd even langzaam boven ons hoofd opgekomen uit het diepst der eeuwen in de taal van de Westerzee vergeefs probeert Napschi één nieuw woord te ontdekken hetzelfde hart als in de tijd der vaderen klopt in het hout de steen en het water niets van dat alles dat weerkeert is nieuw al die dingen sliepen