Parmentier. Jaargang 6(1994-1995)– [tijdschrift] Parmentier– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 75] [p. 75] Anne Vegter In IJsland Naar Psalm 116 Ik vond liefhebben altijd lastig: Hoè zou ik liefhebben, zijnde opgevoed In luisterrijk verpakte leugen? Ik toostte op ontluistering, op de nacht Die de zon verkrachtte, dronk Op zegeningen van gebrek aan uitzicht, Niets was mij liever. Mijn ritme Was de teloorgang van het jaar. Zolang de winter de herfst, de herfst De zomer, de zomer etc. Herkende ik de aanzet der lente: Kortstondige leugen van leven. Wie mij teder raakte, sloeg ik hard. Ontvangen geeft, weet ik nu, Geen recht op kwijting van schuld. Mijn gang was niet naar iemand toe, Maar van iemand weg; Ik wilde op een rots staan. In een hitsige wind, onder het dak Van triljoenen muggen waar God - Toegang werd ontzegd, was ik thuis. Mijn land is een heidens pandemonium: Schede van steen, feest van ontvelling, Slechting van kunne, geslachten [pagina 76] [p. 76] Schaamteloos hoorde ik mij mompelen: God, waarom hebt gij mij verlaten? Dit, dat van u kwam - Redeloos einde, begin - IJsland der ziel, wees gestenigd: Enkele reis naar zichzelf: Maar onhoorbaar in de wind, Onzichtbaar op het steen, Onvindbaar in de nacht Sprak alles tegen mij, Ja, alles sprak tègen mij: ‘Het zij zo het zij’ En ik rustte in de armen van de wanhoop, Ik sliep op de akkoorden van de wind, Ik droomde de droom der dolers: ‘Het zij zo het zij’ En zo zij het - Gelooft God! Vorige Volgende