Parmentier. Jaargang 6(1994-1995)– [tijdschrift] Parmentier– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 37] [p. 37] Peter Ghyssaert Psalm 35 ‘Bestrijd, o Jahweh, die mij bestrijden’ Ik heb gelijk; de anderen hebben ongelijk. Ik zou ze op hun tanden willen slaan maar zij zijn menigte en ik ben minderheid verscholen in stilte als in een voorjaarstuin. Ik zou met stokken zwaaien en met stenen gooien, zou van razernij gaan schelden en de moedertaal waarin zij mij befluisteren aan stukken scheuren over hun bezweet, roodaangelopen hoofd, tot flarden en guirlandes van hun eigenwaan. Maar ik doe niets, want ik ben klein, ik maak een schril en bang geluid, als die minieme dieren, die gepest, vernederd, door hun eigen spookgeworden staart een doodlopende straat zijn ingejaagd. Ik kan alleen maar wachten en, al wachtend, schrijven - zwak maar wel begaafd, alleen in wilskracht zwakbegaafd - en schrijvend hopen dat mijn lied de boei wordt in een duistere, gemene zee. Zo word ik zeker door hèm opgemerkt die ik mijn oom noem, vader, zoon of neef; in elk geval mijn sterk verbeterd evenbeeld - in strijd getest, wekt nog het meest vertrouwen wat gewoon lijkt maar gewoonte overstijgt. Als hij bij mij komt om te helpen - nu nog is zijn stem het anoniem gezoem van een miljard over elkaar heen ingevulde mogelijkheden - zal hij zien dat iedereen tegen mij is en dat ik gelijk heb, want ik lijk op hem [pagina 38] [p. 38] en ook zijn sterke stem zal in mijn oren uit mijn eigen zwakke mond schijnen te komen en, kalm wandelend als in een voorjaarstuin zal hij met al mijn stenen gooien en met al mijn stokken slaan; hij zal wat ik niet uitgesproken heb maar wel geschreven in zijn mond tot grootmogolwoede veredelen om er de vuile menigte van heel de wereld mee te straffen; tot zolang blijf ik de stomme die, gehinderd door een luid gefluister maar zijn stilste pen kan voortbewegen op een stuk doodwit papier, nog stiller - tot zij straks met stomheid zijn geslagen. Vorige Volgende