Parmentier. Jaargang 6
(1994-1995)– [tijdschrift] Parmentier– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |
[Nummer 1]
Marc Beerens
| |
[pagina 2]
| |
nou Siem Bakker zijn, samensteller van het beroemde standaardwerk Literaire tijdschriften/Van 1885 tot heden? en deelnemer aan een panel? Nee. In het dagprogramma zag ik dat het om een zekere Piet Calis ging. Persoonlijk kan er mij niet genoeg leven in de brouwerij zitten. Ik paste dus inhoud en toon van mijn praatje aan en na twee alleen tot genoeglijk snurken aansporende lezingen van W. van den Berg en H. Romijn Meijer sprak ik onderstaande tekst uit. Behoudens de inbreng van Michaël Zeeman stelde de hele discussie na afloop geen klep voor, iets wat te wijten viel aan de samenstelling van het forum. Alleen Battus liet na 4 juni nog wat van zich horen. Op zich was het een nuttige dag, hoewel de conclusie alleen maar kan zijn dat niemand wakker ligt van literaire tijdschriften. Wat niet wegneemt dat we ze zullen blijven maken. Welkom trouwens in de zesde jaargang en het eerste zogenaamde ‘vrije nummer’ van Parmentier. Met ingang van deze jaargang verschijnt Parmentier vier maal per jaar. Maar hoe zit het nou met ideale literaire tijdschriften?
Het ideale literaire tijdschrift heeft echt bestaan, drie nummers lang en zelfs nog niet zo lang geleden, van maart tot en met september 1987 om precies te zijn, hoewel in februari '88 nog een vierde nummer verscheen. Het blad werd gemaakt door drie knappe, totaal verliteratuurde en toen nog heel erg piepjonge jongens. Ze waren alle drie studenten Algemene Literatuurwetenschap (maar daarvan merkte je gelukkig niks) en lieten het blad verschijnen in een stad waarvan geen gebeurtenissen van enig literair belang meer vielen op te tekenen, sinds de spoorbrug waar Japi vanaf is gesprongen in het midden van de jaren '80 werd gesloopt, A.F.Th. van der Heijden er een decennium eerder uit wegging en een doodmoeë Pé Hawinkels er in 1977 overleed. (Tenzij U vindt dat een door Noud Bles afgescheiden nieuwe roman of een nieuwe opstellenbundel van Wam de Moor wel swingende literaire feiten zijn). Het gaat, uiteraard, om Nijmegen. Tristan - zo heette het ding en de ondertitel luidde, niet zonder gevoel voor drama, literair tijdsschrift. Het werd grotendeels door henzelf, onder allerlei pseudoniemen, volgeschreven, en ook in eigen beheer geproduceerd, uitgegeven en gedistribueerd. Leuke jongens waren ze en gevallen zijn ze ook, maar niet dan nadat ze literaire salons hadden georganiseerd, waarop allerlei andere lieve jonge schrijvers kwamen voorlezen. De redacteuren staken hun studiebeurzen in het blad en het duurde niet lang of de redactie had natuurlijk knallende ruzie over de koers die het periodiek zou moeten varen en spatte uit elkaar. Eén redacteur ging verder en maakte het laatste nummer. Zijn naam was overigens Rob van Erkelens; en nu we het toch over het literaire tijdschrift als laboratorium en proeftuin hebben: de ijverige neerlandicus die later een geleerd stuk wil maken, voor Literatuur bij voorbeeld, over Van Erkelens' boek Het uur van lood, doet er goed aan alle Tristans nog even door te nemen. Tristan ademde zogezegd ‘een prettige bezetenheid’ uit. De schrijvers | |
[pagina 3]
| |
waren jong en pathetisch en decadent, en hun werk mag dan misschien nog niet heel erg rijp geweest zijn, of wat U ervan wilt vinden, maar toch: ze waren beslist niet saai en wel bezield en heel serieus met literatuur bezig. Ze konden alle genres aan. In zijn algemeenheid gaat een dergelijk profiel trouwens eveneens op voor andere leuke, marginale en intussen ook al niet meer bestaande bladen als het Amsterdamse Adem en het Arnhemse de Biels. Ik vind dat dit soort tijdschriften iets ideaals heeft. In minstens twee opzichten is hun inzet hoog en op de een of andere manier weten ze toch altijd weer de echt interessante jonge schrijvers binnen te halen. Ze bestaan vaak niet zo heel lang, maar dat betekent óok dat ze niet de kans krijgen een karikatuur van zichzelf te worden, zoals uiteraard Hollands maandblad - maar ons is net beloofd dat het zal veranderen, waarbij de wetenschap dat Bastiaan Bommeljé die verandering mede gestalte moet geven toch weer een nieuwe dimensie geeft aan mijn vaders oude boerenwijsheid: eerst zien en dan geloven -, het intussen - arme middelbare scholieren - werkelijk dodelijk saaie Bzzlletin of - nu al? Ja, ik kan er ook niets aan doen, nu al - MilleniuM. Helaas - voor hen (en ‘hen’ verwijst nu weer naar onvolprezen bladen als Adem, Tristan en de Biels) - houdt een en ander eveneens in dat ze nooit eens geld kunnen krijgen van meneer Frank Ligtvoet, want voordat je van hem geld krijgt moet je, zoals U weet, wel al minstens twee jaar hebben bestaan en jezelf bedropen hebben. En het is niet aan mij om nu verder te zeuren, te jengelen, dwars te liggen of te roepen dat het allemaal anders moet en eigenlijk niet eerlijk is, maar het zelfde een en ander heeft wel aanzienlijke implicaties. Kostelijke subsidiegelden worden doorgaans toegekend aan juist die tijdschriften die al jaren bestaan en waar een grote uitgeverij achter staat. Het valt, inderdaad, op. Ze worden geleid door mannen die bij de uitgeverij werken, die als criticus al hun plasjes mogen doen, of die toch al allerlei fijne werk- en reisbeurzen en zo ontvangen. Er schijnen er zelfs te worden betaald voor hun redacteurschap! Dat is allemaal niet erg en ik wil hén daar allerminst op aankijken en ze doen goed werk enzovoorts enzoverder, echt waar, maar ik wil toch graag gezegd hebben, bij wijze van voorbeeld, dat van die 450 gulden die ik voor dit praatje vang, een blad als Tristan een heel nummer in elkaar had kunnen draaien. Reken eens uit wat deze hele dag kost, en je hebt er een vijfmaal per jaar in de A-categorie verschijnend tijdschrift bij.
Parmentier dus. Dat blad heeft een verleden van al ongeveer tien jaar. Maar onder de huidige naam en in deze vorm is het in 1989 begonnen als een in mijn ogen, maar ik zat toen nog niet in de redactie, niet direct hemelbestormend, om niet te zeggen wat voorzichtig en saai (want veel te literatuur-historisch) tijdschrift. Later werd mij duidelijk dat dit niet onopzettelijk geschiedde: de toenmalige redactie had ook gezien hoe en vooral hoe snel het met, bij voorbeeld, Tristan afliep en wenste door voorzichtig te beginnen een langere adem te hebben. En over de | |
[pagina 4]
| |
literatuur-historie valt nog veel op te merken. Tekenend voor het Parmentier-van-toen is misschien de titel van het eerste nummer, dat als thema had ‘Henk van Ulsen en de voordracht van literatuur’, en dat overigens niet onwelwillend werd ontvangen, iets wat mij indertijd verbaasde. Maar ik behoorde zelf dan ook tot degenen die best smakelijk konden lachen om een door de alomtegenwoordige Rob van Erkelens in elkaar gezette parodie op het Van-Ulsennummer. Niettemin oordeelde Eva Cossee al in Vrij Nederland: ‘Ik ben benieuwd wat Parmentier verder nog in petto heeft.’ Parmentier ging door, probeerde te blijven bestaan en zich te ontplooien. En wat kunt U dan van het huidige en toekomstige Parmentier verwachten? We blijven schrijvers samenbrengen rondom een ‘in de lucht hangend’, liefst niet al te concreet maar hopelijk wel onverwacht en hen tot stellingname uitdagend thema. Wij vinden themanummers momenteel de ideale rechtvaardiging voor een literair-tijdschriftenbestaan. Waaraan ik moet toevoegen dat we ze niet in de laatste plaats maken omdat we momenteel maar drie keer per jaar kunnen verschijnen en dus niet de pretentie kúnnen hebben de actuele literaire stand van zaken te representeren in ‘vrije nummers’.Ga naar voetnoot* Overigens kun je je serieus afvragen of je een dergelijk tijdschrift, dat de spreekbuis wil zijn van ‘de hedendaagse Nederlandse literatuur’ en ‘drager van de literaire norm’ en weet ik wat, zelfs maar kúnt maken als je toch net iets te ver buiten het centrum van het Nederlandse literaire polysysteem (hatsekidee) opereert. Niettemin lijkt het Parmentier een goede uitdaging om zogezegd vanuit de provinciale periferie, de Nijmeegse singelgordel zal ik maar zeggen, een absoluut niet provinciaal tijdschrift te maken. Viermaal per jaar uitkomen en dan ook vrije nummers maken zijn onze voornemens. Meer werk van buitenlandse auteurs opnemen doen we al. Wat je je in dit verband eveneens kunt afvragen, is óf er momenteel wel invloedrijke ideale literaire tijdschriften bestaan, in de zin van bladen die door iedereen in de gaten worden gehouden, waar door uitgevers belangrijke debuten uit worden geplukt en waarin ‘het literaire discours’ wordt gevoerd. Dat wil zeggen: natuurlijk zijn ze er en de absolute incrowd neemt wel kennis van hen, maar wat doen ze ertoe? Met de hooggeleerde Goedegebuure heb ik de indruk dat het grootste gedeelte van de gezichtsbepalende bijdragen die heden ten dage in de literaire tijdschriften verschijnen op de eerste plaats binnen korte tijd gebundeld is te verkrijgen. En vervolgens krijgen de schrijvers pas dan serieuze feedback, door - ik noem maar lukraak iemand - de criticus Jaap Goedegebuure, áls hun essaybundels, romans, verhalen- of gedichtenbundels zijn verschenen, niet op het moment dat hun bijdragen voor het eerst actueel zijn, als we ze in de tijdschriften kunnen lezen. Ze worden pas belangrijk wanneer ze belangrijk worden gevonden; daarvóor worden ze hoogstens gesignaleerd in de literaire-tijdschriftenkritiek (waarover ik vandaag nog niemand heb gehoord), en die is - zoals U weet - om een aantal redenen belabberd. Zo kan het gebeuren | |
[pagina 5]
| |
dat de literaire-tijdschriftenkritiek wordt weggefrommeld op dinsdag ergens achter in de Volkskrant. De vandaag al enkele malen ter sprake gekomen, inderdaad prachtige stukken van Willem Jan Otten vormen een treffende illustratie. Toen ze in Tirade verschenen, hoorde je er niemand over, maar eenmaal in boekvorm bleken we opeens met een ongekende literaire sensatie te maken te hebben. Dat wisten wij natuurlijk al lang. Misschien is het een goed idee wanneer ‘wij tijdschriften’ elkáar dan maar wat beter in de gaten gaan houden? Een beetje leven in de brouwerij, Godnondedju! Dat zou ik nou ideaal vinden.
Ik heb nog even overwogen of ik U tot slot vast zou verklappen wie de zogenaamde ‘schrijfsters en schrijvers van morgen’, de nieuwe namen, de opvolgers van Rob van Erkelens en Arnon Grunberg en Serge van Duijnhoven zijn - want als redacteur van een literair tijdschrift schijn je dat te weten. Maar dat ga ik lekker toch maar niet doen. Trouwens, we zijn hier onder ons en dus weet U dat zelf al. En de rest moet ideale literaire tijdschriften zoals Tirade, de Revisor, De (nieuwe) gids, Parmentier, Raster, het toekomstige Zoetermeer niet te vergeten, net als het uitstekende Vlaamse Yang maar nauwlettend in de gaten houden. Dan ben ik er niet zo bang voor dat wíj het volgende MilleniuM niet zouden halen, over de fax, de digitale snelweg maar waarschijnlijker gewoon in de ouderwetse tijdschriftvorm. |
|