Parmentier. Jaargang 3
(1991-1992)– [tijdschrift] Parmentier– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 13]
| |
Lizet Duyvendak
| |
LeesgenootschappenVoor een goed begrip van de geschiedenis vap het Haagse Damesleesmuseum moeten we eerst kort stilstaan bij het verschijnsel leesgenootschap. In de tweede helft van de achttiende eeuw ontstonden er op diverse plaatsen in West-Europa leesgezelschappen.Ga naar eind2. Kleine groepen burgers vormden een gezelschap dat gezamenlijk boeken koopt en leest. Omdat boeken nogal prijzig waren, was het financieel gunstiger deze samen aan te schaffen. Dit voordeel ziet men duidelijk in de vroegste verschijningsvorm: het type van de leescirkel of leeskring, het omloopgezelschap, vergelijkbaar met de nu nog bekende ‘leesportefeuille’. In de leeskring werden meerdere tijdschriften, kranten of boeken onder een aantal vaste leden in een vaste volgorde en in vaste tijdsperioden van de ene lezer naar de andere gebracht. In sommige gevallen werd er ook met elkaar over de gelezen literatuur gediscussieerd. Soms groeide een leescirkel uit tot een bibliotheek, namelijk wanneer men de boeken en tijdschriften die rondgegaan waren niet verkocht, maar verzamelde en in een eigen ruimte opsloeg. Dit type leesgezelschap staat vooral bekend onder de naam leeskabinet of leesmuseum. De sociabiliteit, karakteristiek voor het culturele leven in de eerste helft van de negentiende eeuw, krijgt volop de kans zich in de eigen ruimte te ontwikkelen, omdat er in de bibliotheek regelmatig over de boeken en tijdschriften wordt geconverseerd. Bovendien organiseren sommige leesgenootschappen ook lezingen met bekende schrijvers.Ga naar eind3. De verscheidenheid aan leesgezelschappen is indrukwekkend. De omvang varieert van een handjevol tot enkele honderden leden. Er zijn algemene leesgezelschappen, er zijn echter ook vakleesgenootschappen, bij voorbeeld van artsen of juristen. Soms werden in de achttiende en begin negentiende eeuw vrouwen toegelaten, meestal echter niet en zeker niet als lid | |
[pagina 14]
| |
van het bestuur. In de loop van de negentiende eeuw scheidden zich, mede onder invloed van het Victoriaanse denken, mannen- en vrouwenwereld. Vrouwen werden, op enkele hoge uitzonderingen na, geweerd uit de negentiende-eeuwse leesmusea. Tekenend is de gang van zaken rondom de aanmelding omstreeks 1880 van Aletta Jacobs bij het Amsterdamse Leesmuseum. Zij wilde hiervan lid worden om de medische tijdschriften bij te kunnen houden. In haar Herinneringen beschrijft zij welk een consternatie haar aanmelding veroorzaakte. Zij had met een herenleesmuseum van doen. Geen enkele vrouw was vóor Jacobs op het idee gekomen zich als lid aan te melden.
Men trachtte mij van mijn voomemen af te brengen, door de veronderstelling te opperen dat ik, een vrouw, groote kans liep gedeballoteerd te worden. Mocht dat tegen veler verwachting in niet geschieden, dan [...] zouden ongetwijfeld heel wat mannen bedanken, om huiselijke onaangenaamheden te voorkomen. Ik verklaarde het verband tussen beide feiten niet te begrijpen, waarop men mij uitlegde, dat de echtgenooten aan het lidmaatschap van het Leesmuseum een heel andere beteekenis zouden hechten, als zij wisten dat de mannen er kans liepen een vrouw of vrouwen te ontmoeten.
Ondanks deze bezwaren meldde Jacobs zich als lid aan en zij werd ook geaccepteerdGa naar eind4. Haar lidmaatschap van dit mannenbolwerk was echter gedurende vele jaren de uitzondering die de regel bevestigde. Vrouwen waren eind negentiende eeuw niet welkom in de leesgezelschappen. Vrouwen die aan het eind van de vorige eeuw op zoek waren naar ‘goede lectuur’ konden, behalve in de boekhandel, nergens terecht. Openbare bibliotheken zoals we die heden ten dage kennen, waren er nog niet. Universiteitsbibliotheken waren alleen voor studenten toegankelijk. De volksbibliotheken van het NUT richtten zich op een ander publiek en de commerciële winkelbibliotheken hadden vooral ontspanningslectuur. | |
Het waarom van het Haagse DamesleesmuseumIn het Den Haag van eind vorige eeuw bezat Sociëteit De Witte een grote bibliotheek, maar deze was voor vrouwen verboden terrein. Tot De Witte hadden vrouwen alleen toegang tijdens het jaarlijkse bal. Er stond de oprichtsters van het Damesleesmuseum dus geen andere weg open dan een eigen leesgezelschap te stichten, op een moment dat de genootschapscultuur al enige tijd over haar hoogtepunt heen is. Ook in Scandinavië overigens, in Stockholm en Kopenhagen, vinden we vrouwenleesmusea, die in de jaren ‘70 van de vorige eeuw werden opgericht, als reactie op het feit dat vrouwen niet welkom waren in de leesgenootschappen en sociëteiten.Ga naar eind5. Waarom was er een dergelijke behoefte aan lezen, dat vrouwen op verschillende plaatsen tot oprichting van een eigen bibliotheek besloten? Het was vrouwen uit de kringen waaruit het leesmuseum zijn leden recruteerde niet toegestaan te werken, dat ‘hoorde’ niet. Veel vrouwen uit de betere kringen konden hun intellectuele verlangens en mogelijkheden alleen met vrijwilligerswerk of met lezen bevredigen.Ga naar eind6. Er was een zucht naar zinvol leven, naar het verbreden van de horizon. Deze ontwikkelingsidee van vrouwen past in de leesgenootschapstraditie. Volgens Frijhoff boden de leesgenootschappen in de achttiende eeuw een belangrijke vorm van autodidaxie (zelfstudie, zelfonderricht). Het leerproces vond niet op scholen, maar in het socialisatiecircuit plaats. Bij gebrek aan andere gemakkelijk toegankelijke mogelijkheden kon deze ontwikkelings- en scholingsfunctie | |
[pagina 15]
| |
van de achttiende-eeuwse leesgenootschappen worden doorgetrokken naar de vrouwenleesmusea in de eerste jaren van hun bestaanGa naar eind7. | |
Van leeskring tot LeesmuseumIn mei 1893 richtten twaalf jonge vrouwen, afkomstig uit de zeer gegoede kringen, in Den Haag een leeskring ‘Mei 1893’ op, nadat eerdere pogingen een Damesleesmuseum op te richten, waren mislukt. Het plan tot oprichting van een Damesleesmuseum voor vrouwen was voor het eerst geopperd door Anna Bienfait.Ga naar eind8. In navolging van het Vrouwenleesmuseum in Amsterdam wilde men een eigen leesinrichting voor vrouwen starten.Ga naar eind9. Er bleek echter op dat moment minder belangstelling voor de oprichting van een leesmuseum dan men aanvankelijk verwachtte, en daarop besloot men ‘voorlopig te beginnen met een leesgezelschap, dat mogelijkerwijze de grond zou kunnen leggen tot de oprichting van een Damesleesmuseum’.Ga naar eind10. Men sprak af jaarlijks per persoon drie gulden contributie te betalen en daarvan in onderling overleg boeken te kopen, die volgens een vaste volgorde onder de twaalf leden van ‘Mei 1893’ zouden worden verspreid. Na enige maanden blijkt echter de belangstelling voor een Damesleesmuseum toch groter dan men aanvankelijk dacht, en dus worden de oprichtingsplannen opnieuw opgevat. Er wordt uit ‘Mei 1893’ een bestuur van acht dames samengesteld en men formeert een aanbevelingscomité, bestaande uit echtgenotes van ministers en de voorzitter van de Algemene Rekenkamer. Volgens Claudine Bienfait heeft de echtgenoot van éen van de leden van het aanbevelingscomité de uitspraak gedaan: ‘Je kunt er gerust je naam aan geven, het is een doodgeboren kind.’Ga naar eind11. Maar hij vergist zich, want na rondzending van twee circulaires melden zich ruim honderd belangstellende dames aan. In deze circulaires meldt men dat men [...] in navolging van het reeds bestaande in Amsterdam een Dames Leesmuseum wil oprichten. Het doel van het leesmuseum zal zijn aan de leden gelegenheid te geven dagelijks de pas uitgekomen tijdschriften, waaronder ook interessante werken over kunst, brochures en boeken, ter lezing te vinden. Om hierin te voorzien zullen de meest bekende maand- en weekschriften, ook over muziek, toneel en schilderkunst, worden aangeschaft, en zoover de geldmiddelen het toelaten, eveneens nieuw uitgekomen romans en brochures. De kosten van een lidmaatschap bedragen vijf gulden plus éen gulden entreegeld bij toetreding. Het bestuur huurt een ruimte aan het Noordeinde, en op 15 mei 1894 gaat het leesmuseum open. Het bestuur formeert een leescomité voor het kiezen der boeken. Men richt de ruimte in met behulp van gekregen en zelf aangeschafte meubels. De eerste boeken van de bibliotheek zijn afkomstig uit het bezit van ‘Mei 1893’. Daarnaast stellen ook leden boeken beschikbaar. Er wordt ook een aantal weekbladen in bruikleen gegeven. Bij de inrichting van het lokaal neemt men die van het Amsterdams Vrouwenleesmuseum tot voorbeeld, welke door jarenlange ondervinding bleek goed te zijn.’ Men brengt echter een belangrijke verandering aan: de leden kunnen te allen tijde zelf de boeken halen. Het Damesleesmuseum kiest hier expliciet voor de zogenaamde ‘open uitleen’-vorm (free access), iets wat in de bibliotheekwereld nog vele jaren geen usance was. Er werd namelijk betwijfeld of de leners in staat waren zelf geschikte boeken uit te kiezen.Ga naar eind12. | |
De ledenAan het eind van het eerste jaar heeft het Damesleesmuseum 146 leden. Uit de ledenlijst valt af te leiden, dat de eerste leden uit de nabije omgeving van de | |
[pagina 16]
| |
oprichtsters komen. De familie Bienfait lijkt in die beginperiode de spil van het leesmuseum te vormen: diverse (aangetrouwde) familieleden zijn lid van het Damesleesmuseum. Ook de leden van het Amsterdamse Vrouwenleesmuseum zijn vaak meer personen uit éen familie.Ga naar eind13. Tot op de dag van vandaag moeten nieuwe leden geballoteerd worden. Na aanmelding met twee handtekeningen van leden ‘hangt een nieuw lid twee weken voor’, waarna, als geen bezwaar is aangetekend, lidmaatschap volgt. Deze ballotageprocedure veroorzaakt dat de leden van het Damesleesmuseum vrijwel allen uit de zelfde kringen afkomstig zijn. Ook de hoogte van de contributie (tegenwoordig f 75,- per jaar) en de aard van de collectie hebben gevolgen voor de samenstelling van het ledenbestand. Naar de herkomst en sociale positie der leden uit later verenigingsjaren wordt nog onderzoek verricht. Grof gegeneraliseerd mag echter wel gesteld worden, dat de leden toen en nu tot de upper ten van Den Haag en omgeving behoren. | |
De geschiedenis in vogelvluchtHet Damesleesmuseum is vrijwel steeds een bloeiende vereniging geweest. In de eerste tien jaar van het bestaan groeide men van een door enkele enthousiaste vrijwilligsters opgezette leeskring tot een professioneel leesmuseum met in 1904 516 leden. Het pand dat in 1894 werd betrokken, was al snel veel te klein. In de loop van de geschiedenis heeft men negen verschillende adressen gehad. Het laatste pand, aan het Nassauplein, werd in 1950 door het Damesleesmuseum gekocht. Hier is het tot de dag van vandaag gevestigd. Omdat de werkzaamheden het bestuur boven het hoofd groeiden (het leesmuseum was zeven dagen per week geopend van 10.00-22.00 uur), werd in 1900 besloten personeel aan te nemen. Op het hoogtepunt van de vereniging, in het verenigingsjaar 1928-1929, had men het grootste aantal leden, namelijk 1478. Het Damesleesmuseum was toen aan de Lange Voorhout 48 gevestigd en had een conciërge, administratrices, een werkster, een boekbinder en een groom (een jongetje in livrei dat de fietsen en jassen van de dames in ontvangst nam en boeken thuisbezorgde) in dienst. In de bloeiperiode was het leesmuseum een bruisend centrum van allerlei activiteiten. De bibliotheek was maar éen van de facetten van het leesmuseum. Daarnaast werden er in het Damesleesmuseum literaire lezingen georganiseerd, cursussen (bij voorbeeld over de Divina Commedia) en bridge-drives. Er was bovendien een schilderessenclub (ODIS= Ons Doel Is Schoonheid) lid van het leesmuseum en men verhuurde vergaderzalen aan allerlei vrouwenverenigingen, waaronder de Vereniging voor Vrouwenkiesrecht. Men kon lunchen en baden op het leesmuseum. Er waren in deze periode ongeveer 10.000 boeken in de bibliotheek en men had abonnementen op meer dan honderd tijdschriften en vier dagbladen. In de jaren ‘30 loopt het ledental mede door de crisis terug tot ongeveer 1100. In de oorlog moet men op last van de Duitsers sluiten. De bibliotheek wordt geconfisqueerd en heeft als uitleenbibliotheek voor de Rijks Radio Omroep in Hilversum dienst gedaan. Na de Tweede Wereldoorlog start men opnieuw met 300 leden. Dit aantal loopt op tot ongeveer 1000 in de jaren ‘50. In deze periode organiseert men opnieuw boekbesprekingen en lezingen voor de leden, bij voorbeeld in 1955 over De onrustzaaier van W.G. van Maanen, over poëzie van Jan Engelman, De vrouw met de zes slapers van Antoon Coolen, The secret of the sea van Mrs. Lindbergh, over Raymond Queneau en over de twee | |
[pagina 17]
| |
thema's: ‘Waarom, hoe en wat lezen wij?’ en ‘Leert men de Franse jongeren kennen door de litteratuur?’. Tijdens de jaren ‘60 en ‘70 maakt het leesmuseum een moeizame periode door. Het bestuur wijt dit aan de opkomst van het pocketboek en de invloed van de televisie op de vrije-tijdsbesteding van de leden. Tot en met 1974 heeft het leesmuseum personeel in dienst gehad. Toen groeiden de kosten het leesmuseum bijna boven het hoofd. Sindsdien werkt men met behulp van vrijwilligsters. De openingstijden zijn daaraan aangepast: men is nu donderdag tot en met zaterdag van 10.00-17.00 uur geopend. Momenteel melden zich weer regelmatig nieuwe, ook jonge leden aan. In september 1991 had men 414 leden, waaronder enkele heren. Toen sociëteit De Witte in 1974 besloot dames toe te laten, wilde het Damesleesmuseum niet achterblijven: sinds 1974 kunnen echtgenoten van leden ook lid worden van het Damesleesmuseum. De bibliotheek bevat inmiddels zo'n 30.000 titels. Lezingen of cursussen organiseert men niet meer, omdat er in het Haagse literaire leven al meer dan genoeg aangeboden wordt.Ga naar eind14. | |
DoelstellingenOver hun doelstellingen zijn de oprichtsters in notulen en reglementen weinig expliciet. In de statuten van 1894 staat, dat de ‘Vereeniging zich ten doel stelt in den kring harer leden gelegenheid te verschaffen tot lezing van tijdschriften, boeken, brochures, weekbladen en illustraties’. Wat voor soort boeken en tijdschriften het bestuur hierbij op het oog heeft, blijft impliciet. Uit de in de notulen vastgelegde discussies is te reconstrueren dat er in de beginperiode (tot in de jaren ‘20) een verschil van mening is geweest over de richting die het Damesleesmuseum uit zou moeten gaan. Deze discussie werd op twee terreinen gevoerd. Ten eerste over de boekaanschaf en de kleur die het leesmuseum daardoor krijgt en ten tweede en daarmee samenhangend over het gezicht naar buiten van het leesmuseum: moet het Damesleesmuseum partij kiezen in maatschappelijke en vrouwenbewegingskwesties? In de discussie treffen we twee ‘kampen’ aan: aan de ene kant vrouwen die het Damesleesmuseum met name zien als een instituut waar men literatuur ter ontspanning kan lezen, en aan de andere kant leden die met het Damesleesmuseum een meer emancipatoir gerichte bedoeling hebben. In de loop der jaren is de balans steeds meer naar de kant van de ontspanning doorgeslagen. | |
BoekenaanschafBehalve aan de hand van de discussies in de notulen kan men door analyse van de aard van de aangeschafte boeken proberen zicht te krijgen op de koers die het Damesleesmuseum heeft gevaren. De procedure voor de boekaanschaf is in de loop der jaren nauwelijks gewijzigd. Vanaf het begin hebben de leden inspraak gehad bij de aanschaf van de boeken en tijdschriften. In een wensenschrift konden zij hun voorkeuren opgeven. De boeken werden door enkele bestuursleden geselecteerd bij een aantal Haagse boekhandelaren. Deze gaven daarbij suggesties. Bij de selectie hield men niet alleen rekening met de recensies in dag- en weekbladen, maar ook met de naam van de auteur en bij nonfictie met het onderwerp. Een thema als ‘Indonesië’ staat begrijpelijkerwijs in een Haagse bibliotheek sterk in de belangstelling. Vervolgens werden de boeken gekeurd door het leescomité. Elk boek werd door twee dames van het leescomité gelezen en van een korte ‘recensie’ voorzien. Was men het in de beoordeling met elkaar eens, dan werd een boek al dan niet aangeschaft. Was er onenig- | |
[pagina 18]
| |
Het Damesleesmuseum in de jaren ‘50, Nassauplein 15 Den Haag. Op de foto: de twee administratrices mej. Walburgh Schmidt en mej, van Agten (op het trapje), en éen van de leden. De leden schreven zelf de gekozen boeken in.
| |
[pagina 19]
| |
heid over de kwaliteiten van een boek, dan moest er een derde persoon aan te pas komen voor een beslissing over de aanschaf. Er werd bij de beoordeling van de boeken veel waarde gehecht aan de persoonlijke smaak van de critici van het leescomité. Men meende dat deze persoonlijke manier van beoordelen het beste houvast bood voor een selectie van boeken die beantwoordde aan de smaak van de leden. Bij het beoordelen van de boeken hanteerde het leescomité een aantal criteria. Het belangrijkste criterium voor aanschaf werd in 1956 als volgt omschreven: ‘Er moeten voldoende leden zijn die het boek met plezier zullen lezen.’ Daarnaast vond men echter de ‘litteraire waarde’ van het werk van groot belang. Hieronder verstond men met name de schrijfstijl van het boek. In het geval een bepaald boek van ‘onbestreden litteraire waarde niet naar de smaak van de vele leden is’, zou het om zijn literaire waarde echter toch aangeschaft moeten worden.
Vanaf 1936 worden de aanschafadviezen van het leescomité in een kaartsysteem vastgelegd. Helaas is tijdens de oorlog dit kaartsysteem verloren gegaan, maar de boekbeoordelingen vanaf 1945 tot en met heden zijn vrijwel allemaal bewaard gebleven. Dit kaartsysteem geeft een uniek inzicht in de waardeoordelen die de leden van het Damesleesmuseum hanteren.Ga naar eind15. Het Damesleesmuseum schaft in principe een boek in de oorspronkelijke taal aan. Door de achteruitgang van de talenkennis van de leden moet met dat principe tegenwoordig echter enigszins de hand worden gelicht. Momenteel verzamelt het leesmuseum Nederlands-, Frans-, Duits- en Engelstalige boeken. Het zwaartepunt ligt daarbij op fictie. In het verleden had men bovendien een Scandinavische en een Italiaanse bibliotheek, maar deze zijn bij gebrek aan leden die deze talen machtig zijn, afgestoten. | |
Omstreden boekenHiervoor werd aangegeven dat boeken in principe om hun ‘litteraire waarde’ worden aangeschaft. In de beginperiode werden bij voorbeeld naturalistische romans gekocht, hoewel de literaire kritiek dergelijke lectuur niet geschikt vond voor vrouwen. Dit liberale uitgangspunt werd echter niet altijd gehanteerd. Soms meende het bestuur dat men de leden tegen een boek moest beschermen en wilde men het daarom niet aanschaffen. Daardoor was het bestuur in de ogen van sommige leden te voorzichtig en ‘paternalistisch’ in de boekenkeuze. Het meest kwam echter voor, dat er leden geschokt waren over de inhoud en het ‘moreel gehalte’ (dat wil dan meestal zeggen: nihilistisch) van een in de bibliotheek aanwezig boek. Discussie blijkt vooral te ontstaan over boeken die in de ogen van bestuur en/of leden te vrijmoedig zijn op het seksuele vlak. Nadrukkelijk dient echter te worden aangetekend, dat discussies als hieronder vermeld staan, uitzonderingen zijn in de geschiedenis van het Damesleesmuseum. Als uitzondering zijn ze toch interessant, omdat we eraan kunnen zien waar de grenzen van het liberale aanschafbeleid lagen.Ga naar eind16. De eerste vermelding van een meningsverschil over een boek is in 1895. Het betreft een roman van J.H. Rosny uit 1895, L'Indomptée. In dit boek wordt een medische studente het hof gemaakt door een arts met vrije opvattingen over seksualiteit, abortus en het huwelijk. Deze malthusiaanse opvattingen, zoals ze in het boek worden genoemd, zullen vermoedelijk voor sommige leden van het Damesleesmuseum aanstoolgevend zijn geweest. Opvallend is echter, dat de studente, Caroline, in de roman deze vrije opvattingen in het geheel niet | |
[pagina 20]
| |
onderschrijft, en zelfs scherp aanvalt. Zij huwt uiteindelijk met een andere man, die voor deze relatie een onprettige ervaring heeft gehad met een vrouw met vrije malthusiaanse opvattingen. De sympathie van de personale verteller van de roman lijkt gelegen bij de opvattingen van Caroline en haar echtgenoot. Weliswaar worden in de roman allerlei moderne opvattingen geventileerd, maar de hoofdpersoon Caroline wijst deze met kracht van argumenten af: deze moderne opvattingen zijn volgens haar niet goed voor vrouwen. Over L'Indomptée zijn de meningen in het Damesleesmuseum zeer verdeeld. Het boek is aangeschaft, maar nadien besluit het bestuur het niet meer aan de leden ter beschikking te stellen. Nadat leden er weer om hebben gevraagd, wordt het echter opnieuw uitgeleend. Het bestuur besluit voor in het boek te vermelden dat men bezwaren koestert tegen het werk. In 1902 bespreekt het bestuur op voorstel van Anna Bienfait welke houding men in moet nemen tegenover boeken met medische strekking over ‘sexuele hygiëne’. Volgens haar zijn dergelijke boeken voor leken gevaarlijk. Ze heeft het boek Gesunde Frauen/Aerzlich-literarische Besprechung des Klimakteriums (=overgang) van de arts Dr. Fischer-Dückelmann ter beoordeling aan de eerder genoemde arts Catharina van Tussenbroek voorgelegd, die het ter lezing leggen van dergelijke lectuur sterk afkeurt. Het bestuur verschilt van mening over deze kwestie. Enige leden van het bestuur zijn van oordeel dat het ‘ter lezing leggen van genoemde lectuur niet meer gevaar oplevert dan zoveele andere boeken voor sommige personen’. Het is volgens mejuffrouw Gallé, een bestuurslid dat sterk betrokken is bij de feministische beweging in die tijd, in het belang van de vrouw dat zij ook over dit onderwerp meer weet. Anna Bienfait daarentegen stelt dat de manier waarop het onderwerp vaak wordt behandeld ‘haar zeer ongeschikt voorkomt. Te weten welke werken geschikt zijn is een moeilijk vraagstuk [...], daar geen der bestuursleden genoegzaam op de hoogte is van het onderwerp.’Ga naar eind17. Er wordt uiteindelijk besloten dat werken over seksualiteit eerst aan Catharina van Tussenbroek zullen worden voorgelegd, ‘met het vriendelijk verzoek op te geven welke de meest aanbevelenswaardige zijn’. Het boek van Dr. Fischer waar de hele discussie mee begonnen is, wordt van de leestafel verwijderd en in de kast opgeborgen. In 1929 discussieert het bestuur langdurig over de aanschaf van het expliciet lesbische boek The Well of Loneliness van Radclyffe Hall en over Orlando van Virginia Woolf. ‘Vooral het eerste had in de critiek veel stof opgejaagd en wordt beschouwd als niet geschikt om in ieders hand te komen.’ Besloten wordt met aankopen te wachten tot het door velen wordt gevraagd en het dan in de oorspronkelijke taal aan te schaffen. Het tweede werk, Orlando, ‘kan niet als minder gewenschte lectuur beschouwd worden al heeft het veel eigenaardigs en zal aangeschaft worden’.Ga naar eind18. Er blijkt onder de leden zoveel nieuwsgierigheid naar The well of loneliness dat het boek alsnog aangeschaft wordt, echter slechts in enkelvoud (van andere veelgevraagde boeken worden in deze jaren zes of zelfs twaalf exemplaren aangeschaft), ‘daar op deze wijze het uitleenen van dit zeker niet voor iedereen geschikte boek gecontroleerd kan worden door de administratrice.Ga naar eind19.
Een volgend voorbeeld heeft betrekking op het in 1950 uitgekomen boek Na und, samengesteld uit het werk van de satiricus Kurt Tucholsky. Het bestuur besluit in 1955 na een klacht van een lid dat de administratie ieder die dit | |
[pagina 21]
| |
boek lenen wil, zal waarschuwen dat het bijzonder cynisch en wrang is. Ook in 1992 beklagen zich soms nog leden bij het bestuur, bij voorbeeld over J.G. Ballards The kindness of women: ‘Het is een schande dat een dergelijk boek door het leesmuseum is aangeschaft’.Ga naar eind20. In de aanschaffingsoverwegingen van het leescomité staat bij dit werk vermeld, dat er erg veel seks in voorkomt. Maar wanneer een boek ‘goed verteld’ wordt, of een ‘interessante thematiek’ heeft, is veel seks in 1992 geen reden meer een boek aan leden te onthouden.
Het Damesleesmuseum tracht bij de boekaanschaf steeds de twee criteria ‘interessant voor de leden’ en ‘literair gehalte’ te hanteren. Dat men daarbij niet ieder lid tevreden kan stellen, is duidelijk. De grenzen van betamelijkheid zijn in de bijna honderd jaar dat het Damesleesmuseum nu bestaat aanzienlijk verlegd. Expliciete seksualiteit blijft echter voor sommige lezeressen een steen des aanstoots. |
|