| |
| |
| |
Karel Reijnders
Mijn boeken, mijn boeken
Brief aan een geringeloorde rondleider
Erp, 7 juni 1992
Beste Marc - Marc Beerens ja, laat daarover geen misverstand bestaan,
Mijn boeken zijn van mijn muizen, van mijn houtwurmen, van mijn schimmels, van mijn zure lucht, en van mij. Heel vroeger waren ze ook van ons eerste hondje, dat Roel heette en leerzuchtig was, belust op boekbanden van mij en op schoenen van onze bezoekers. Mijn boeken, wat hebben ze ál doorstaan. Vaak meeverhuisd of op reis, in gevaren van rovers, in gevaren van de stad, in gevaren van de eenzaamheid, in perikelen allerzijds: periculis in mari, periculis in falsis fratribus, in labore et aerumna, in vigiliis multis, in fame et siti, in jejuniis multis, in frigore et nuditate - kun jij Paulus te hulp roepen zonder dat zijn Latijn erdoorheen praat? (Het zijne dacht je?) Mijn boeken, ze zijn geverbaliseerd door een beëdigd deurwaarder die in meters dacht, ze zijn geschat door een al even beëdigd taxateur die in meters én in centen rekende - ze zijn, ze zijn verkocht en vrijgekocht, ze zijn verspeeld en herwonnen - ze zijn van mij. Mijn boeken, brachten ze eer of schanden, brachten ze zeegen aan? Mijn boeken, mijn boeken, ik hou van ze - is dat wat je wilde weten?
Hoogdravend, overdrijvend? Toch zeker geen schipbreuk, zeg je? We hadden een handboek van het Rhaeto-Romaans, de taal van ons geliefde Engadin. We gaven het mee aan een afzwaaiende student die hogerop ging: vergelijkende taalwetenschap studeren in Kopenhagen of zo. Zijn boeken verstuurde hij als aparte zeevracht. Die boot verging, met boek en bundel. Ik overdrijven? Bijna moest ik de helft verkopen om de andere helft te behouden - kun jij dan kiezen? Je weet wel: in de reddingsboot - wie zetten we overboord? Of in het oerwoud - wie wordt er verorberd? Mijn vriend Dr. Harry G.M. Prick dacht me bij gelegenheid van zijn verhuizing te troosten: ‘Ik moet je bekennen dat ik bij het uitpakken en inruimen van de kasten [...] meer dan eens heb gedacht dat ik ook een gelukkig mens zou zijn wanneer mijn boekenbezit gehalveerd werd.’ Blindelings, of kiezend en verwerpend? - zeg op, Harry!
Mijn boeken, te denken dat het met stenen begonnen is, de verwerving dan. Fossielen, mineralen, dat soort spul. Al eens een toekomstige boekenkast aangetroffen, Marc, waarin de carapax van een heuse anthrapalaemon prijkte, versteend? Of bladeren van de alethopteris lonchitica? Zelf opgehaald uit het Carboon, nou ja geplukt van de steenbergen onzer mijnen. Of meer belangstelling voor het Krijt, bepaaldelijk het boven-Senoon? Belemnieten, nautielen, zeeëgels, haaietanden, schelpen - met gevaar voor eigen leven uitgehakt langs de wanden van onze al eveneens Limburgse kalken zandsteengroeven. Marc, maak me niet aan het huilen. Een kast vol eigenhandig verzamelde geologische schatten, stel je voor. Verkocht voor de somma van twee tientjes, stel je voor. Om mijn eerste boeken te kopen - dat althans kun je je voorstellen. Twee grote Phaidoon-boeken, over Dürer en Van Gogh. De literatuur volgde ras - na het verpatsen van welke have? Grieksche lyriek door W.E.J. Kuiper, dan In memoriam van Werumeus Buning, Het voorschot
| |
| |
van Gerard Wijdeveld. Veil verraad, boeken voor stenen, dan wel bekering, gevierd met donder en bliksem, van Saulus tot Paulus? Karel heette ik al, ‘een echte souteneursnaam’ zou Margrit later opmerken - snedig heet dat. Ofschoon, ‘mooie Karel’? Hou het maar op verraad, Marc, verraad om bestwil.
Heb jij eigenlijk boeken, of doe je daar alleen tentamen in, bij Buijnsters? Als je er hebt, hoe ben je daar dan aan gekomen? Ik vraag het omdat jij, toen wij anderen ons hier verlustigden aan de oneerbare maar best eetbare onderdelen van Turkse rammen, ons door Fokas en jou als voedsel voorgezet - omdat jij toen steels mijn boekvertrek bent binnengeslopen. ‘Maar stelen deed hij niet’, verzekert Elsschot, die daar als bewaker geposteerd was. Doch heeft die de ontuchtige aai over het overdreven fraaie rugje van Pierre Kemp wel gezien? Neen, want ook tegen aaien laten zich praktische bezwaren bedenken, opsluiting van het object bij voorbeeld.
Weet je wat, als ik binnenkort ongemeen oud en hulpbehoevend ben, mag jij hier elke week een keertje komen optreden, dan niet steels maar onder opdracht van de bibliofiel zelf. Hem aanspreken mag je niet, volgens literaire mores. (Je weet toch dat Flaubert ginds in Croisset een huisbediende had, die maar éen keer in de week het woord tot hem mocht richten? ‘C'est dimanche, monsieur Gustave!’) Wat jij mag - je mag dan voor me koken, het karige maal van de boekenminnaar. Je mag mijn knokige leden wassen, want die zijn met boekstof overtogen. En - én Marc - je mag de boeken afstoffen, om mijn bestuiving enigszins te voorkomen. Beroeren mag niet, natuurlijk niet: die boeken zijn mij heilig. Lezen? - welk oneerbaar voorstel. Ze hebben hier in de buurt geregeld een welvoorziene bibliobus. Loon? - nou naar werken, en jij mag immers almaar spelen, je verlustigen in de geur van bibliofilie die je meester gedurig verspreidt. En - zijn goedheid kent geen grenzen - je mag rondleidingen verzorgen, antwoord geven op domme vragen, naar de boeken wijzen met bezittersgebaar. ‘Huup, allemaal mijn boeken!’ (Lees er Grote Klaus en kleine Klaus maar eens op na, als ze Andersen hebben in de bibliobus.)
Domme vragen? Kun je die niet zelf verzinnen? De eerste vrager is altijd schuchter, vol ontzag:
- Heeft hij (spreek uit: ‘tie’) ze allemaal gelezen?
(Nu moet je scoren, Marc.) ‘Mijnheer’ (goed zo!), ‘mijnheer leest sommige werken zelfs twee of meer malen, andere blijven bewaard voor een nog rijpere leeftijd, derde daarentegen...’ (Hier mompel je wat geheimtaal, de aanhef van De bello Gallico desnoods of je zegt resoluut: ‘Tertium non datur.’) Goed zo Marc, waar haal je het vandaan? Zeker van buiten geleerd. Maar dan:
- Leent mijnheer ook uit? (Hier past kordaat optreden:) ‘Ach wilt u uw naam en adres even opgeven aan de balie? Ja, bij de voordeur.’ (Meesterlijk, zo voorkomend - alsof daar de uitleeninstantie zetelt. Maar intussen.)
De volgende vraag is steevast naar het duurste boek. (Kostbaarste zeggen ze niet - weten zij dat ik het van Margrit gekregen heb?) Jij dus wijzen naar de drie delen Eline Vere. ‘Eerste druk, uiterst zeldzaam. Nee, die mooie banden zijn niet authentiek. De luttele exemplaren die zijn teruggevonden,’ (zeg maar: “Na de oorlog dacht men dat er geen enkel meer was - nu zijn er een stuk of tien bekend.”) ‘zijn geen van alle gebonden.’ Verzwijg alsjeblieft dat het binnenwerk, de boeken zelf, maar goor
| |
| |
is. Om indruk te maken, vermeld je natuurlijk wel dat de waarde, de prijs bedoel ik, inmiddels met een factor 4 - ‘zal nu wel 5 zijn’ - gestegen is. ‘Mooie belegging toch’, dénken ze. En je vertelt het verhaal van de ontsteltenis in de Haagsche tram (spreek uit ‘trem’!), toen Couperus zijn heldin in het feuilleton had laten overlijden: ‘Heb je het al gehoord, Eline is dood!’ - ‘Overdosis van Brusselse morfinedroppels?’ - ‘Nee, zure lucht - zomaar in kruimels uit elkaar gevallen.’ (Would-be grapje van jou, wijsneuzig ook. En je krijgt er moeilijkheid mee, want zover is het met dit boek nog niet. Hol dus maar naar de lege plek van Korte arabesken, ook al eerste druk, maar wel helemaal versnipperd: Memento liber quia pulvis es.) ‘Heeft mijnheer afgestaan als demonstratiemodel aan de UB van Amsterdam.’ (In je stem klinkt eerbied. En dan geruststellend en trots, alsof je er zelf voor gezorgd had:) ‘Maar hier hebt u immers de Volledige werken, nu al meer dan 25 delen - ik denk dat ze nog wel ergens te koop zijn. Het worden er 50, ‘une édition belle et digne de confiance!’ (Het lijkt verdorie wel of je de ambassadeur van Egypte rondleidt - terwijl die man ze alle 50 cadeau krijgt, omdat hij al de oorspronkelijke drukken in zijn kast heeft, zeker nog van toen de familie Couperus in de latere ambassade woonde, Surinamestraat 20.)
Volgende vraag, over Piet Buijnsters, de voorbeeldige verzamelaar. De vrager heeft kennelijk de klok al horen luiden: die anekdote? En jij dus:
‘Nou, we kwamen - mijnheer heeft het al zo vaak verteld dat ik van we mag spreken - we kwamen in de Van Welderenstraat langs de etalage van een antiquaar - nee, niet Volledige Werken, lang vóor die tijd, aan de overkant trouwens - en daar stonden dertien fraaie lederen banden: Feith's Werken. Wij naar binnen, mijnheer kijken in deel I, hij kreeg een schok. “Hoeveel?” Een belachelijke prijs, maar dat scheen hem niet eens te interesseren. Werktuiglijk betalen en wegwezen, met de buit. Weet u wat hij vooraan in dat eerste deel gelezen had? Nee-nee, niet aankomen, hij heeft het voor me gefotografeerd:
| |
| |
De ondergeteekende verklaart, dat van deze editie der Dicht- en Prozaïsche Werken van Mr. R. Feith niet meer bestaan dan zes exemplaren in groot-octavo formaat, die allen op velin papier gedrukt, en waartoe dus dit exemplaar behoort.
's Gravenhage 20 april 1831
J. Immerzeel Jr.
Wij naar Buijnsters, die immers kort tevoren gepromoveerd was op Het graf van die zelfde Feith. “Piet, Piet, weet je -?” Piet wist. Maar wat zelfs mijn mijnheer niet geweten had: de editie bestaat, bestónd, uit veertien delen, en de antiquaar had er éen, het laatste, apart verkocht. Piet kookte nóg. Wat niemand heeft bijgewoond, wat we uit zijn eigen mond moeten aannemen, dus ik mag het zo vragen: Heeft iemand uwer de hooggeleerde Dr. P.J.A.M. Buijnsters wel eens een boekverkoper voor misdadiger horen schelden, hem zijn boeken om de oren zien smijten? En daarvan spijt hebben, zoals een christenmens betaamt? Spijt dat hij ze toch niet gekocht had, met hun dertienen desnoods. Volgde dus een poging tot vrijkoping - mijnheer heeft daar ervaring mee. Men zegt dat hij, mijnheer, iets gemompeld heeft als “over mijn Graf’.
Nou, daarop wacht de professor dus. Wedden dat hij dat veertiende deel al lang heeft opgeschommeld - die weet van elk boek bij welke antiquaar in Nederland het staat. Zou hij ook deel II weten te staan van die heel vroege druk van Les liaisons dangereuses daar, uit 1786 - de eerste was zoals u weet van 1782? De auteur heet hier op het titelblad nog M.C...de L... - je wist als schrijver maar nooit. En dat “A Genève” van het impressum zal ook wel niet kloppen.’ (Marc toch, niet alleen in de boeken kijken, maar je ook meester maken van de inside terminologie!)
‘Moet u ze eens schuw tegen elkaar aangedrukt zien staan, drie luxehoertjes die hun maatje kwijt zijn. Snoeperige boekjes, zou je bijna zeggen, als ze niet zo voornaam in je hand lagen’ (Marc!); ‘dat hoge duodecimoformaat, die prachtig bestempelde leren bandjes. Is het u ook opgevallen hoe vertederend onschuldig literaire pornografie in de achttiende eeuw werd uitgedost? Nou ja, pornografie mag je zo'n moralistisch meesterwerk als dat van Laclos toch echt niet noemen, hoeveel misbaar het indertijd ook gewekt heeft. - Nee, mijnheer is geen specialist - het is een heel duur genre. Hij kon zich alleen zo'n incompleet stelletje veroorloven - voor een habbekrats dus. Ja, bij die zelfde antiquaar, indertijd.
Bibliofielen onderling, praat me er niet over. En denkt u dat mijnheer zijn erven in spe fatsoenlijk heeft voorgelicht? “Pa, plak nou een etiketje op de boeken die écht wat waard zijn!” Niks hoor: “Ik heb geen bibliotheek, ik heb boeken, en die zijn me stuk voor stuk evenveel waard, net als jullie!” - En nu we het toch over geld hebben, dames en heren, is het u bekend dat ik voor deze rondleiding geen salaris ontvang? Dank u wel, dank u wel!
Nóg een anekdote, en liefst opnieuw over geld? U boft - ziet u daar De kleine republiek staan, de eerste druk, weer zoiets kostbaars? Ja, naast Een liefde, maar dat is een fotografische herdruk van “die eerste en enige - ongekuiste - uitgave uit 1887” - lees de buikband maar. Ja, die editie mag u best vastpakken. Hoe ze tegenwoordig reclame maken: “[...] dit boek is van tijd tot tijd ook een onwelvoeglijk boek. Daar staan dingen in, waar men in gezelschap niet over spreekt.” Die Kloos toch, en die Bert Bakker, en die Harry G.M.! Het treft: het verhaal speelt in precies het zelfde etablissement, weer in
| |
| |
de Van Welderenstraat dus, maar veel vroeger, nog onder de wél deskundige Gumbert, in mijnheer zijn prille jaren dus. Hij mocht, mijnheer, mee naar Nijmegen, maar hij hoefde niet mee naar het Berchmanianum, waar broer Piet voor jezuïet leerde. De stad in, het heerlijke ongehavende Nijmegen nog. Naar de Van Welderenstraat dus, ook toen al de rosse buurt voor boeklustigen. Het trapje op, naar Gumbert immers, bij wie hij al eens een boek besteld had uit een cataloog - gevonden op het dak van de fietsenbergplaats van de school! - zijn eerste antiquarische aankoop: Sagesse en Amour van Verlaine in éen band. Maar daar stond een minder braaf boek, daar stond Een liefde, de eerste - en echt niet de enige - druk, maar wel de enige ongekuiste. Die mijnheer toch. Een jonge-vriendenprijs, maar over zoveel zakgeld beschikte hij niet: 7 pop 50 helemaal. Geen nood, zijn naam stond in het kaartsysteem, dus een rekening mee. Thuis verwoed lezen, met de voorgeschreven rooie oortjes en de bijpassende gebaren, én, én... terugsturen: “Helaas tegengevallen!” (In feite natuurlijk wegens de nog steeds ontbrekende fondsen - ook fossielen verpats je maar éen keer.) Ja, mijnheer was ook toen al een tikje hypocriet, als ik het zeggen mag. Maar nu heeft hij evenveel spijt als grijze haren op zijn hoofd: die eerste druk was door uitgever Brinkman op de markt gebracht in maar helemaal 550 exemplaren - dat vind je bij Prick. Op heden dus goud waard. Gelukkig dat mijnheer niet om geld geeft - immers? - Dank u wel, dat had nou heus niet gehoeven. Wat zegt u? Heb ik het verteld alsof ik mijnheer zelf was? Och, Kleine Klaus, mevrouw - al is Andersen hier ook al een lege plek, opgevuld door een pocket. Zo'n groot boek uit mijnheer zijn jeugd, groen linnen met goudopdruk, met de prentjes van Hans Tegner, in de mooie vertaling van mevrouw Van Eeden, van zichzelf een Van Vloten, u weet wel. Meegepikt
door broerlief, dat dierbare boek. Nee, niet de jezuïet - die heeft nu Sagesse en Amour, omdat mijnheer zelf op de Pléiade is overgestapt.
Maar u bent wél gul - is er nog tijd voor éen van mijnheer zijn standaardverhaaltjes?
Ooit gehoord van Hare, Augustus J.C. Hare, wiens naam diende als aanduiding van zijn Walks in Rome? Een soort metonymia, juist, net als Baedeker.’ (Verrekte schoolmeester, Marc!) ‘Nou, mijnheer had die Hare nodig voor zijn proefschrift: het boek had op het reislijstje van Couperus gestaan, dus ook op dat van Van Deyssel. Nergens in Nederland meer te vinden, en in zo'n geval stap je naar Gumbert, die inmiddels regeerde bij Beijers in Utrecht, nu nog altijd trouwens. “Hare, Hare - ja, zo'n zwart boek, met goud en rood. Na de oorlog heb ik het niet meer gezien, maar als u weer in Londen komt, moet u hier eens gaan kijken” - en hij schreef het adres van een antiquariaat op. Toevallig moest een vriend van mijnheer, een anglist en ook al zo'n geleerde boekengek, Louis Grooten, nog pas overleden, helaas, net als de betreurde Johan Polak, die andere oude vriend - nu moest Louis Grooten kort na dit onderhoud in Londen zijn. Hij ging zijn gewone rij antiquariaten af, keek telkens ook naar Hare, maar niks hoor. Dus toch maar naar de zaak van dat briefje, Heywood Hill in de Curzon Street. (Mijnheer heeft me gezegd dat je zo'n naam erbij moet vermelden - dat maakt je verhaal authentiek, zegt hij) Nou, u zag het aankomen: daar stond Hare, niet éen exemplaar maar wel zes, ook de druk die mijnheer nodig had, die van 1887. Een kei, die Gumbert, zegt u dat wel!’ (Fikken thuis, Marc, aanwijzen de twee dikke delen. En desnoods lyrisch worden:) ‘Wat daar niet allemaal
| |
| |
instaat, een heerlijk reisboek, met plezier geschreven, en vol citaten, hele lappen, van Vergilius tot Lord Byron, alles in de oorspronkelijke taal ja, ook Dante, ook Madame de Staël.’ (Maar hoe kun jij dat verdorie weten, nieuwsgierige Marc? En schiet nu maar een beetje op - heb je niet genoeg gevangen? Trouwens we zouden toch samsam doen? Schokken meneertje!)
‘Nee, mijnheer heeft ze niet allemaal zelf gekocht, hoe zou die kunnen? Ooit een schoolboek gebruikt van Fernand Lodewick - ook al zo'n metonymia: “Mijnheer ik heb mijn Lodewick vergeten!” Ze bellen elkaar nog elke week, mijnheer en hij. Toen ze allebei naar de Leergangen gingen, in de oorlog, de een uit Maastricht, de ander uit Heerlen, fietsten ze van Sittard tot Roermond samen op - die fiets spaarde de trein uit, en zo konden ze weer een boek kopen. Hier, die duodecimootjes hebben hun maar twee kwartjes per stuk gekost, in ‘de pauze of na de les. Sloop nog wel eens een aardig boekje door. Dit gammel ogende exemplaar is een Juvenalis in de vertaling van Abraham Valentijn, eind zeventiende eeuw. Mijnheer heeft later de boekerij van zijn vriend zien groeien en groeien. Ten slotte kon die zijn boeken niet meer bergen - moest hij er een bungalow omheen laten optrekken, waar hijzelf nog net bij kon. Om ruimte te winnen, was hij al overgegaan op verzamelde werken - de verzamelde Couperus bij voorbeeld, de verkeerde nog, en bijna alle Pléiades. De losse boeken kregen de vrienden, ook mijnheer. De veertien delen A la recherche, ik noem maar wat, die mevrouw nu op haar beurt koestert - hier staat sindsdien ook de Pléiade. Of kijk, Slauerhoff, ook de eerste druk van de debuutbundel Archipel, uit 1923, nog voor eigen rekening van de dichter in Duitsland gedrukt - jammer dat de losse bladzij errata ontbreekt.’ (Verdomme Marc!) ‘- Bij mijnheer is het net andersom gegaan: toen de kinderen geleidelijk het huis uit gingen, nestelden de boeken, steeds meer, zich in hun kamers. - Boeken, een ziekte als u mij vraagt. Nee, voor de rondleiding is alleen dit vertrek beschikbaar, de studeerkamer. Mijnheer wil ook nog wonen.’
Goeiebeste Marc, laat mijn familieverhaal eruit, als ik je verzoeken mag. Dadelijk heb je het nog over de oorlog - hoe oom Jacques, aan wie ik zo gehecht was, bij Rijswijk gefusilleerd is. O, wou je alleen over zijn boeken praten? Die joekels van woordenboeken, Latijn en Grieks, zelfs een oud Lexicon Germanico-Latinum - en omgekeerd - die stammen van hem. Ook dat rijtje van Huysmans, Là-bas en A Rebours, maar ook de brave En route en L'Oblat. Laat ze maar raden wat hij gestudeerd heeft, mijn oom, ginds in Leuven. Wat hij mij heeft toevertrouwd: dat hij na Là-bas ging biechten, dat gaat toch helemaal niemand aan - andere tijden gewoon. Laat liever die twee prachtig gedrukte delen van Gerard van Loons aloude Hollandsche histori zien uit 1734, vol kaarten en andere gravures, ook van oom Jacques. Stevige folianten, die mag je wel even openleggen. Trouwens ook P.C. Hoofts Mengelwerken uit 1704, waarin de complete reeks Minnezinnebeelden is afgedrukt, de prenten van de originele koperplaten natuurlijk. Nee, zelf gekocht - wat kostte zo'n boek voor de oorlog nou. Maar pas op dat ze er geen gravures uitscheuren, die klanten van je - al zullen er geen misdadige antiquaren onder schuilen, je weet wel.
Trouwens, waar zijn die gasten gebleven? Ervandoor? Mét of zonder? Je verdient dat ik je op staande voet ontsla. ‘Scheer je weg!’, zou Verwey dichten. Als een eerzaam bibliofiel niet eens
| |
| |
op zijn personeel aan kan. Wel een sketch voor twee heren verzinnen, maar niet op de winkel passen.
Help een handje - gaan we de hele troep door elkaar gooien, dan kan niemand meer een boek vinden. Je rondleiding was trouwens rommelig genoeg, van het kastje naar de muur. En laat me verder eindelijk eens lezen. Boeken zijn er toch om te lezen? Waar is de tijd dat ik, als jongen, twee Jules Vernes op éen dag las? Nog pas geleden herinnerde Frans Kusters me aan de dagen dat je nog geen geld had en bijna geen boeken - hoe je bij een boekverkoper binnenliep om staande een half uur te lezen. Wie vertelde me dat zoiets zelfs in Parijs nog altijd kan, lezen in de winkel, maar dan op je kont, gewoon op de vloer? Waar? Nou bij de FNAC bij voorbeeld, dat monsterlijk grote boekenmagazijn in het winkelcentrum onder de grond, op de plaats waar in mijn tijd - en al in die van Zola! - de Hallen waren. Ja, ze lezen nog wel, de jongelui van tegenwoordig, maar op hun gemak. En kopen ze nog boeken? Hoe opgewonden waren wij niet toen kort na de bevrijding, die van het zuiden, weer Engelse boeken binnenkwamen. Ik zie dat stapeltje nog, bij Leiter-Nypels in de Wolfstraat, Maastricht ja. Daar kon je graaien, tot ze na tien minuten op waren. Zephyr Books, gedrukt in Stockholm. Faulkner, Hemingway, James Joyce - The portrait of an artist -, Izaak Walton ook. Hier staat een prijs: f 1,95. Rijk waren we ermee, verslonden hebben we ze. Dat overkomt je nu niet meer, die gretigheid. Ofschoon, weet je dat op dit eigenste moment twee boodschappers voor me op buit uit zijn, naar Parijs ja, om de brieven van Flaubert te kopen? En echt, ik popel.
Wat blieft u? Moet ik met permissie niet zo ouwehoeren? Wil je informatie, ambtshalve? Onverbeterlijke rondleider die je bent. Van Deyssel weer, toe maar. Die anekdote over zijn boeken, na zijn dood? Dat gaat mij toch niet aan - ik weet het trouwens niet precies meer. Spreek jij Prick-zelf dan nooit? O, is het onderwerp te pijnlijk. Dan ik maar - leuk bedacht.
Hij was eindelijk dood, de meester, en hij had verordineerd dat al zijn boeken en paperassen zouden overgaan in de handen van zijn toegewijde jonge vereerder. Leraar Prick dus meteen naar Haarlem - liet zijn discipelen onbeheerd achter. Eerst de geschreven troep sorteren, bijgestaan door twee geleerde secondanten - zestig kisten vol. Overhaast: de schouwburgkaartjes en dergelijk informatief kleingoed gingen bij de vuilnis, zakken vol. Toen toch even naar zijn baan omkijken, helemaal in Vaals meen ik. De huismevrouw, Van Deyssel zeer toegenegen, zou in Haarlem op de boel passen. Maar toen kwam ineens een jager, jagersman - een antiquaar, uit Leeuwarden helemaal, nee je zult uit mijn mond over die beroepsgroep geen kwaad woord horen - en die heeft naar je wel denken, denken kan - .
Zo'n koopman zegt dan iets verleidelijks tegen de huismevrouw, ik verzin maar wat: ‘Boel boeken toch, daar zou ik een smak geld voor afschuiven.’ (De biljetten liggen al op tafel.)
‘Nee, niet allemaal, zo hebberig ben ik niet. Wat dunkt u van een paar stapeltjes, stuk of zeven?’ (Dat oogt niet zo massaal.) Opzij de Zeldzame Werken - Boeken Met Opdracht - Curiosa - dan zijn die binnen.’ (Het vlugge oog sorteert vakkundig.)
‘Daar die perkamenten Boutens met goudopdruk, nummer 1 van de twaalf op Hollands papier: “Aan K.J.L. Alberdingk Thijm met vr. groet van P.C. Boutens.” Nu niet te gulzig: op stapel vijf wat deeltjes Bolland, mooi onaanzienlijk.’ (En zo bedrijvig verder.)
| |
| |
‘De Poems van die Lord Alfred Douglas, daar zijn ze verzot op, de schandknaap. Weet dat mens dat het de eerste druk is? Rare dus, stapel 1 weer. En daar dan ook maar de eerste druk van de Verzen van Kloos.’ (Hij voelt zich een God in ‘t diepst van zijn gedachten - en verkijkt zich van pure opwinding: denkt dat het perkament echt is.)
‘Kijk, de eerste druk van Amour, van die smeerlap Verlaine. En daar heb je Couperus. Gek, bijna allemaal ingenaaid, wat je maar Omslag zult noemen, alsof er een band onder zat. Maar hoe kwamen sommige van die omslagen beschadigd of los, ontbraken ze zelfs - terwijl de man toch zo keurig op zijn boeken was? Had hij iets met die romans?’
(En hier had jouw triomf moeten beginnen, beste Marc, als je echt alles geweten had. Eerst langs je neus opgemerkt dat very rare niet ook prachtig betekent.) ‘Kijk, de cataloog zelf is maar een voddig gevalletje, en toch bewaart mijnheer hem in een gesloten vitrine.’ (Maar dan:) ‘Hier staan twee werken van Couperus, die de haastige De Jong over het hoofd heeft gezien, Van oude menschen en De berg van licht. Ja, de eigenste recensie-exemplaren van Van Deyssel zelf. Ingenaaid dus: alleen die voor de verkoop werden gebonden, soms partij voor partij.
Zeldzaam dus ook, deze. Gekregen van mijnheer Prick, toen die de slag te boven was. Maar nu moet u eens horen!’ (Je pakt voorzichtig de dissertatie van ‘mijnheer’ - er is een mijnheer-simpel en een mijnheer Prick. Het proefschrift is een beduimeld demonstratie-exemplaar - dat mag zelfs jij wel even hanteren, laten vasthouden ook, na gespeelde aarzeling - . Je laat er het visitekaartje van K.J.L. Alberdingk Thijm - ‘met hartelijken dank’ - achteloos uitvallen, en incasseert het dan zorgvuldig weer.) ‘Ja, hij had van die kaartjes met teksten, met pseudoniemen zelfe, in soorten.’ (Ze willen het allemaal even vasthouden, maar je zult een haartje beduveld zijn.) ‘Hier, pagina 304, daar citeert mijnheer Van Deyssel over Van oude menschen’ (citeren, citeren, het is verdorie het begin van de hele recensie:) ‘Curiëus ziet zoo'n boek er uit. Het lijkt op een exquis klein café in Moorschen of Turkschen stijl, en het is licht op de hand, nee maar, het is als een vogel zoo licht, als een lichtkleurige, brooze, schuwe vogel - enzovoort, dat moet u zelf maar opzoeken, dames en heren, ja pagina 304 dus. Helaas uitverkocht, die dissertatie’ (over ramsj zwijg je wijselijk - je hebt je instructies), ‘maar misschien dat de bibliobus - .
En als u nu even achteruit wilt gaan.’ (Achteloos haal je een paar gele handschoenen uit je binnenzak) ‘Ja, juchtleer. Hier lees ik het toevallig bij Van Deyssel zelf: “kanarie-geel juchtleêr.”’ (En je streelt een deeltje van het boek, op de toppen van je vingers, met liturgisch gebaar - laat verdomme niet vallen!) ‘Nou, dat van dat lichte vogeltje, dat had hij niet kunnen schrijven als hij niet dit exemplaar hier in zijn handen had gehad, inderdaad verbluffend licht, terwijl een normaal, een gebonden exemplaar - . Het leuke is dat hij verderop nu ook maar de schrijver zelf, Couperus, een aardige luchtige vogel gaat noemen, het kan niet op.’
(Voor de gelegenheid moet je er nu ook verder maar ingewijdentaal uitslaan:) ‘De band, dat Moors café, is van Chris Lebeau. Niet bij Braches, nee, die gaat maar tot 1903. Jammer dat ik geen gebonden exemplaar bij de hand heb, dan zou u zien dat daar de versiering paars op geel is, terwijl we hier zwart op geel hebben. Zulke dingen staan altijd achterin de editie van de Volledige werken, in de verantwoording van professor Van Vliet - kijk hier maar, op
| |
| |
bladzijde 264.’ (Kassa Marc, kassa! Volgende keer dan.)
Nog niet tevreden? Opnieuw die astrante vraag waarop ik al lang het jawoord gegeven heb.
Of ik echt van mijn boeken houd? Maar Marc, over je liefde laat je toch geen mededelingen doen bij een rondleiding, al helemaal niet als het gaat over een polygame relatie. En wat betekent houden van? Je kent ze toch, die boekenminnaars die hun boeken de rug breken om makkelijker in ze te kunnen doordringen. In de liefde komt alles voor. Men zegt dat er lezers zijn, de viezeriken, die aan hun boeken ruiken, uit pure liefde. Heb jij weleens aan de Sprookjes van Godfried Bomans geroken, eerste druk natuurlijk? Zweetvoetenlucht, meneertje. Ze hadden in 1947 nog niet van die lekkere lijmen. Maar als er nu mensen bestaan die van de voeten van hun partner houden omdat die -? Goed, goed: ja ik houd van mijn boeken, ik ga ermee om als met beminde wezens, ik heb omgang met ze, dagelijks, beurtelings. En omdat een boekerij een intiem vertrek is, zeg maar een harem, daarom Marc, daarom organiseert een mens er ook geen rondleidingen in. ‘Toon mij uw harem, en ik zal u zeggen wie gij zijt’ - aan mijn hoela Marc, dus ook aan de jouwe. Even flink zijn: we gaan met teruggaande kracht ons nepcontract verbreken. Gelukkig van dat samsam: nu houd je er toch nog wat aan over. En verder: zoek maar een eerzaam handwerk, ga maar vissen desnoods, of schapen hoeden. Laat je omscholen tot intellectueel - mij een zorg. Maar vanwaar je wanhopig soebattende blik op die stiekeme kast die op slot zit, die zich bij je rondleiding gedrukt heeft? Je hebt gelijk: relatie verbroken, verhoudingen hersteld. Wij zijn weer wat we waren: twee gelijkwaardige Kempofielen, Kempomanen, Kempolatristen - wat wil je? Je klanten had je nog kunnen verwijzen naar de VWPK, de drie delen Verzameld werk van Pierre Kemp, waar ze achterin, pagina's 1422-1424, de opsomming konden vinden van die heerlijke bundels, die hun niet deden watertanden doordat we hun zoëven het bestaan ontnomen hebben - die klanten dan.
Maar wij zitten al lang broederlijk voor een open kast, en jij pakt ze een voor een in je nu weer gewijde handen, die prachtige of curieuze, of op zijn minst zeldzame boeken. Zal ik me daar gek zijn en ze hier gaan beschrijven - voor wie dan? Prachtig: de Maastrichtse suite voor Fernand Lodewick en de Droom in het Jekerdal, eerste en tweede boek van de Renildis Handpers van Maurice Laudy. (Weten ze wat dat is, die Handpers, éen van de meest befaamde Nederlandse private presses? - Ze? Ze bestaan niet meer.) Curieus: de Speelgoedtentoonstelling, die facsimile-uitgaaf met in vouwe van de omslag - ja - de Zwitserse tentoonstellingscataloog waardoor PK geïnspireerd is tot deze verzen. Zeldzaam: als de 19 exemplaren van de meeste van deze uitgaven je niet zeldzaam genoeg zijn, neem dan de Kleine suite over bloemmotieven, waarvan de hele oplage bij gebrek aan typografische kwaliteit vernietigd is, op 3 exemplaren na, waarvan je er nu éen in je bevende handen hebt. - Je ziet het, Marc - ik noem hier maar wat -: de collectie is compleet. Voorlopig, want Ser J.L. Prop, ook al een veelbelovend meesterdrukker in de marge, zegt ons vóor 1 december van dit jaar een uitgave toe van de aangrijpende laatste brieven van de dichter.
Collectie, collectie - voor mij zijn het allemaal boeken waarin ik de stem hoor van degene die ze me gegeven heeft, de dichter zelf. De oudste van de betreurde vrienden.
Nog net op tijd het verzoeningsfeest
| |
| |
gevierd, elkaar als broeders in de ogen gekeken, beste Marc. Want daar arriveren mijn bodes uit Parijs, met de Correspondance van Flaubert, drie dikke delen Pléiade, voor me veroverd bij de FNAC - hoe raad je het zo? Te weten dat ik wel aantrekkelijker boekwinkels ken, al gingen we daar nooit op de grond zitten. En te weten dat de Pléiades toch - . Nee, niet zeuren. De FNAC geeft korting, en die boeken liggen goed in de hand. En wat ze allemaal te bieden hebben, deze dan: óok de brieven van die Streber Maxime du Camp en van andere correspondenten, óok dagboekbladen van de betoverende Louise Colet, óok fragmenten uit het Journal van Jules en Edmond de Goncourt, je weet wel, de gebroeders die zelfs de dood niet kon scheiden. Ik blader maar wat, ik noem maar wat. De noten van Bruneau weten alles te melden - laat Harry Prick die maar naneuzen. Samen zo'n viereneenhalfduizend bladzijden van de prachtigste epistolaire literatuur, met nog minstens een dik deel te verwachten.
Opzij Marc, lâmeleze! Ik hap in die marokijnen banden, een tweede Roel, leerzuchtig, leesgulzig. Ben je nog niet weg, zit je me daar te lezen, jij ook al, die kostbare Kemp, op mijn kamermat godbetert? Scheer je weg, waf waf! - als ik de dichter nog eens mag citeren.
Je je innig toegenegen heer en hond
Karel
|
|