uitdooven, zichzelf verteren als een vuur dat geen voedsel vindt.
Bovenstaand citaat is uit Tat tvam asi (Sanskriet voor: Dat ben jij), de in 1933 verschenen roman waarin Van Suchtelen zich het persoonlijkst heeft uitgesproken. Zonder schroom kunnen de ‘aanteekeningen van een kristalkijker’, zoals de ondertitel luidt, worden opgevat als corresponderend met het gedachtengoed van de schrijver.
De reacties van recensenten waren zeer uiteenlopend, van een ‘rijk, mooi en hoogst merkwaardig boek’ tot ‘het had ook De oude heer Jansen op zijn praatstoel kunnen heten’. De lezer van vandaag wordt vooral getroffen door de actualiteit van de alerte tirades tegen de vreemdelingenhaat die het opkomende nazisme van de dertiger jaren in zijn kielzog voerde. De zwijger sprak en wel zo duidelijk verstaanbaar dat hem tijdens de Tweede Wereldoorlog met het verbod op zijn werk een ander zwijgen werd opgelegd.
In 1933 was het echter nog niet zover. Een jaar eerder, na de dood van Leo Simons, had Van Suchtelen de leiding van uitgeverij De Wereldbibliotheek overgenomen, samen met dr. P. Endt. Het huiselijk leven speelde zich af in de ambtswoning met grote tuin aan de Admiraal de Ruyterweg te Sloterdijk, in het zelfde gebouw waar ook kantoor, drukkerij, binderij en magazijnen waren ondergebracht. Een bakstenen creatie van architect L. Zwiers, in de sfeer van de Amsterdamse School.
Nico en zijn vrouw Toos van der Werff hadden beide al een gezinsleven achter de rug toen zij hun verbintenis aangingen. Samen kregen zij kort na elkaar nog drie kinderen. Ten tijde van de verschijning van Tat tvam asi bevonden zij zich in de situatie van niet meer zo heel jonge ouders die maar moesten zien hoe hun tweede lichting nageslacht (in de leeftijd van negen, elf en dertien) in toom te houden.
Dat Nico naast zijn taak als uitgever toekwam aan scheppend werk en zeer produktief was, mag worden toegeschreven aan de vastberadenheid waarmee Toos hem beschermde. Overeenkomstig de traditionele taakverdeling regelde zij het huishouden, verzorgde de kinderen en ontving de meestal onaangekondigd verschijnende vrienden en kennissen. Nico's zwijgzaamheid verhinderde niet dat men hem wilde ontmoeten. Zijn beschouwelijkheid trok velen aan, maar het was de sprankelende uitstraling van Toos die de bezoekers bond. ‘Men kwam voor Niek, maar bleef voor Toos.'