samen plannen voor een tijdschrift. Zich bewust van zijn verantwoordelijkheid voor de vernietiging van de literatuur, gokt Chamfort nog een laatste keer op de rede. Met de steun van de protestant Jean-Baptiste Say, die de eerste Franse theoreticus van het economisch-liberalisme wordt, brengt hij een team journalisten uit de kring rond Mirabeau en mevrouw Helvétius bijeen. Het Decennium van de Filosofie, Chamforts eerste postume werk, bereidt in intellectueel opzicht Thermidor voor en verdedigt tot het Keizerrijk de idealen van de Verlichting, nog altijd onder de bescherming van de onvermoeibare mevrouw Helvétius. Het Decennium, dat geleid wordt door Ginguené, maar waarin jarenlang Chamforts persoonlijkheid en stijl rondspoken, ziet de regimes die op de Terreur volgen uiteindelijk als mindere kwaden. De voornaamste redacteuren zijn Roederer en de eerwaarde Sieyès - die de Revolutie afsluiten door op 18 Brumaire de Bonapartistische staatsgreep te steunen - Grouvelle, Garat, Danou en Destutt de Tracy, grondlegger van de Ideologie, een wetenschap die naar de oorsprong van ideeën, de wetten die hen regeren en hun relatie met de taal zoekt en waarvan het marxisme later bepaalde elementen overneemt. Het Decennium van de Filosofie publiceert later de eerste maximes van Chamfort en de biografische artikelen die Sélis, zijn oudste vriend, aan hem wijdt. Wat Ginguené betreft, die volhardt samen met de Ideologen in een stugge oppositie tegen Napoleon, die hem Guinguené noemt.
Het stond echter geschreven dat Chamfort nooit lang gelukkig zou zijn. Door zijn opvolger uit de rue Neuve-des-Petits-Champs verdreven, betrekt hij een tussenverdieping in de rue de Chabanais, vlak bij de Bibliotheek. Hij zet zijn naam en zijn leeftijd op het blauw-witrode bord bij de ingang en besluit om het vertrek van zijn bewaker, die zijn ‘gids’ is geworden, te vragen. ‘Tot een door mij gezegende armoede gebracht door een Revolutie die ik nog meer zegen, ziek en mijzelf alle mogelijke dingen ontzeggend, verkoop ik mijn meubels en zelfs mijn boeken stuk voor stuk’, schrijft hij op 18 januari 1794 aan de volksvertegenwoordigers. De diepongelukkige sansculotte verdwijnt. Het staat Chamfort vrij nog een tijdje door te leven op de paar vierkante meter die hij van meneer De Chabanais, de voornaamste huiseigenaar in de straat, heeft gehuurd. Eén enkel vertrek met een raam aan de straatkant en een afgeschutte ruimte die op de binnenplaats uitkomt - ziedaar zijn koninkrijk, zeven jaar na zijn vertrek uit Vaudreuils herenhuis.
‘Ik voel me levendiger dan ooit,’ zegt hij op dat moment, ‘het is erg jammer dat ik geen zin meer in leven heb.’ De situatie is inderdaad uitzichtloos. Er vallen in Parijs twee hoofden per dag, maar in de provincie loopt het aantal doden in de honderden en in de Vendée in de tienduizenden. De Revolutie verklaart geen geleerden meer nodig te hebben en de Terreur bedreigt zelfs de burgers die ervan verdacht worden verdacht te zijn. ‘Verfijning van geest en karakter is een groot obstakel voor de vrijheid’, zal Saint-Just binnenkort zeggen. Het Franse Sparta, hard en koud als een lemmet, wordt gevestigd en Condorcet verschuilt zich in de rue Servandoni, waar hij met een overrompelend geloof zijn Historische Schets van de vooruitgang van de menselijke Geest schrijft, éen van de meesterwerken van de Verlichting. Chamfort blijft weliswaar het tot stand gebrachte werk trouw, maar zijn hoop - of zijn verontrusting - richt zich op iets anders. Sélis betrapt hem op het lezen van de Theodicée van Leibniz en Het redelijke Christendom van Locke - alsof hij zijn revolutie met de Openbaring wilde verdedigen. In